VOOR DE JEUGD.
Voorjaarsbloemen.
tl
ti
1!
ti
A
b'
h
di
k
k,
d<
te
LI
N
m
de
sc
W
Jj
Dl
en
BI
ge
re
ZI
R]
mi
wc
wc
s
Ai
Ka
KI
'de
Mi
ne
ge
Rij
de
va
de
om
Ka
koi
Ee
DE
Uit veel besproken landen.
EEN VLIEGER
IN DE DOP
HENK SPREEKT RECHT,
n<
dt
di
ni
te
bi
Zi
SI
scl
M
de
ge
bij
Be
soi
w
i
1
I
sa®:; - -
IV.
TUSSCHEN TSJECHEN EN DUITSCHERS
Tussehen Tsjechen en Duitschers
Hoop op samenwerking met de
Sudeten-Duitschers Het ver
dwenen Oostenrijksche legitimisme
De betrekkingen met de Kleine
Entente Praag heeft geen angst
voor Moskou.
Wanneer wij het gansehe probleem der
nationale minderheden nog eens rustig be
kijken, dan herinneren wij ons de woor
den van den Tsjecho-Slowaakschen minis
ter van Buitenlandsche Zaken, die mij
zeide, in welk een gunstige richting dit
minderhedenprobleem zich zou kunnen
ontwikkelen, wanneer die minderheden
niet werden beïnvloed door naburige sta
ten, waarin de naties leven, van welke
die minderheden een deel meenen te zijn.
Men denke over dezen weliswaar niet
zeer fraaien, maar toch wel zeer duidelij-
ken zin maar eens na en veel zal ons
in deze ingewikkelde geschiedenis duide
lijk worden.
Het gevolg van de machtsovername door
de nationaal-soeialisten in Duitschland is
geweest, dat de politiek der Sudeten-
Duitschers veel radicaler is geworden en
dat de zoogenaamde „activistische" Duit-
sche partijen, die in de regeering met de
Tsjechen en Slowaken samenwerkten, zijn
verzwakt. Dit feit dient men goed vast te
h'ouden. Dit alles is nog versneld en be
spoedigd door den Anschluss van Oosten
rijk. Twee der activistische partijen hebben
de Henlein-rijen versterkt en dus de op
positie doen toenemen. Toch geeft men
hier de hoop op een samenwerking met
de Henleinpartij niet op en minister Krof-
ta betoogde, dat deze leider in zijn program
niet spreekt van een versplintering van
den Staat of van een verzwakking daar
van. En uit deze omstandigheid hoopt
men dan ook, dat een betere samenwerking
zal worden geboren. Zoo juist heeft een
der leiders der Duitsche socialisten de re
geering voorgesteld een zoogenaamd „So-
fortplan" uit te voeren en een crediet van
500 millioen kronen dat is dus om en
bij 42 mllioen gezonde Nederlandsche gul
dens aangevraagd, om daarmee de Su-
deten-Dutsche gebieden te hulp te komen
en naar ik hoorde, bestaat er alle kans
dat dit plan zal worden aangenomen. Men
wenscht deze gelden voor economische
doeleinden te besteden en het is duidelijk
dat er inderdaad het een en ander te ver
beteren valt. Dat wordt door de regeering
ook niet ontkend.
Nu is het interessant om eens te kijken
naar de betrekkingen tusschen den Tsje
cho-Slowaakschen Staat met de Staten der
Kleine Entente. Ook in deze Entente is
zoo langzamerhand het een en ander ver
anderd. Oorspronkelijk was het doel om
het zoozeer geknotte Hongarije in toom) te
houden en de legimistische strooming tiaar
en in Oostenrijk tegen te gaan. Het laat
ste is intuschen niet meer noodig. Voor
een overledene behoeft men geen angst
te hebben. Met eenige van deze nabuur-
staten waren de betrekkingen beter dan
met de andere, en men vertelde mij o.a.,
dat die met' Polen dat geen lid der
Kleine Entente is nog beter zouden zijn
dan het geval is, wanneer men maar meer
vertrouwen had in den persoon van den
germanofielen minister van Buitenlandsche
Zaken, Beek, en de hem omringde kliek.
Deze betrekkingen werden mij gezegd te
zijn „correct, maar ook niets meer." Dat
is intusschen in de tegenwoordige wereld
al heel wat! En met Joego-Slavië, dat wel
lid der Entente is, zijn de betrekkingen
door politieke en traditioneele interessen
goed te noemen en men kan slechts in
stemmen met de rede van Stojadinowitsj,
die zeide, dat deze betrekkingen niet toe
vallig zijn, en dat men ze in de toekomst
waarschijnlijk de naaste toekomst
nog hoopte te zullen verstevigen. Zoeken
wij naar nieuwe vrienden, aldus deze
staatsman, dan beteekent dat niet dat wij
ons van de oude wenschen te ontdoen en
die ouden zijn Roemenië en Tsjecho-Slo-
wakije.
Ik had het met verschillende heeren, met
wie ik sprak ook over Rusland en daar
ik uit Duitschland kwam, kan men wel
begrijpen, dat mijn oordeel over deze
heeren minder gunstig luidde. Want een
der allerdankbaarste onderwerpen in de
Duitsche pers is naast de eigen voortref
felijkheid de slechtheid en verdorvenheid
dezer roode lieden. Men deelde die opvat
tingen hier niet en wees er op, dat men
ook geen angst voor hen had en zeide my
verder, dat van ondermijningspogingen van
het staatsgezag anders een Russische
specialiteit hier geen sprake was. Zij
worden natuurlijk geducht in de gaten ge
houden, maar de dertig communistische
parlementsleden schijnen zich aan de faits
et gestes der beschaafde naties te hebben
aangepast. Eenmaal, zeide men mij, heb
ben deze heeren zeer revolutionnaire ei
genschappen getoond te bezitten, maar
dat hebben wij hen tijdig afgeleerd. Zij
zijn nu rustiger geworden en schijnen ook
uit Moskou niet langer meer zoo te wor
den gesteund en geholpen als tijden gele
den. En wat de sociaal-democraten be
treftdat zijn zeer kalme lieden ge
worden een verschijnsel dat overigens
niet alleen hier te constateeren valt. En
deze verhalen hoorende, schoot mij een
rjjm te binnen van een Nederlandsehen
dichter, een rijm dat hij schreef naar aan
leiding van de overhandiging van het be
roemde geschrift aan Margaretha van Par
ma cjoor de edelen, een gebeurtenis die de
landvoogdes maar hoogst matig geviel en
waarbij de oude Barleymont zich dusdanig
opwond, dat hij van schrik in elkaar is
gezakt. De dichter laat dan Willem van
Oranje tot de zeer verschrikte landvoog
des de volgende woorden zeggen: „Cheer
upmevrouwcheer up...... 't zijn
heel nette menschenZij hebben alle
recht op aandacht voor hun wenschen"...
Nuzoo gaat het hier met veran
dering dan altijd van wat veranderd wor
den moet ook met de sociaal-democra
ten en zelfs met de communisten
Men rekent in geval van nood met Rus
sische hulp, maar ontkent de Duitsche
bewering er zijn trouwens wel meer
Duitsche beweringen, inzake communisten
trouwens niet alleen, die men met een
stevige dosis attisch zout moet verteren
dat hier Russische vliegvelden zouden be
staan. En wanneer het oólt tot verleenen
van Russische hulp zou komen, dan zouden
natuurlijk de vliegtuigen daarbij een
groote rol spelen. Want die hulpverleening
zou via het luchtruim moeten komen
de heeren zouden hoog moeten vliegen en
in letterlijken zin zou dus ook hier het
goede van boven komen
Nu staat het met die Kleine Entente al
dus: Door de deelname van het machtige
Duitschland aan het leven in Midden-Eu
ropa ligt het voor de hand, dat door dit
feit de staten der Kleine Entente er wel
eens toe zouden kunnen overgaan de ban
den, die hen verbinden, nauwer toe te ha
len. En minister Krofta zei het wel zeer
diplomatisch, toen hij het aldus samenvat
te „Op die manier zouden de staten der
Kleine Entente ervoor zijn beschermd
zonder een vijandige houding tegenover
Duitschland in te nemen al te zeer on
der Duitschen invloed te geraken." En het
is in verband hiermee, dat de minister
zijn reis naar Roemenië heeft aanvaard.
Ik maakte gisteren een langen autotocht
in zuidelijke richting en had zoo gelegenheid
met eigen oogen te zien en ook met
eigen ooren te hooren, want dank zij mijn,
helaas betrekkelijk geringq, kennis van
het Bulgaarsch begrijp ik een klein
beetje van het Tsjechisch hoe de men
schen daar leven, werken en wonen.
Het Boheemsche land is een mooi, niet
zoozeer romantisch dan wel lieflijk land
een afgrijselijk woord ik geef het toe
maar het teekent het golvende landschap
met zijn vruchtbare akkers en zijn indu
strieën. De dorpen, waardoor wij reden,
zagen er goed en lofwaardig zindelijk uit
en de wegen bewezen mij alhoewel na
tuurlijk niet overal even goed dat de
Tsjechische staat hieraan groote geldsbe
dragen had besteed. Ten slotte kwamen
wij in het Duitsche stadje Krumau dat
in Tsjechisch gebied ligt ingeklemd en
waar onder 9000 inwoners tweederden
Duitschers waren. Overal zag men op de
winkels opschriften in beide talen en dal
is voor den vreemdeling een groot genoe
gen, om niet te zeggen een groot gemak.
Want bijv. in het Tsjechische Praag is men
met de Duitsche taal maar zeer matig ver
trouwd. Booze tongen en die zijn er
vele beweren, dat de menschen ervoor
bedanken Duitsch te spreken, maar ik ge
loof niet, dat dit waar is. Het zou met
name in winkels en in kleinere restaurapts
aangenamer zijn wanneer daar ook het
personeel ietwat meer polyglottisch was
aangelegd en het zou een eisch van goed
en verstandig koopmanschap mogen Vvor-
den genoemd, indien zulks het geval was.
Zoo heb ik bijv. in een winkel langen tijd
noodig gehad om een overigens aardig
meisje aan het verstand te brengen dat
ik een zakdoek wilde hebben. Ik maakte
derhalve toen ik op linguïstische moei
lijkheden stiutte een soort trompetterend
geluid. Edoch dit bleek niet nog niet
duidelijk genoeg te zijn de fee dacht dat
ik verkouden was en wensente mij naar
een apotheek te dirigeeren om aspirine te
koopen.
Ik hoop morgen een autotocht in Noord-
Westelijke richting te gaan maken en dan
eens te zien of die nood in de Sudeten-
Duitsche gebieden werkelijk zoo groot is,
als de Duitsche bladen beweren. Men
noemt het hier overdreven en zegt: Kijkt
u eens nood is overal en het meest
in de industriegebieden. Maar dat wil nog
niet zeggen, dat het zoo erg is als vaak
aan de hand van geïllustreerde artikelen
wordt getracht te bewijzen. Iemand zij het
mij als volgt: het gaat ermee als met de
bewering dat wij hier talrijke Russische of
ficieren zouden hebben. Toegegeven er
is er wel eens een maar dat beteekent
nog niet, dat het er hier van wemelt. Zoo
is het met die noodverhalen ook. En van
peutrale zijde zeide men mij: Die nood
heerscht met name in den zoogenaamden
huisarbeid. Die huisarbeiders zijn niet geor
ganiseerd, omdat men hen als een soort
patroons zeggen wij liever als „eigen
werkers" beschouwt. De arbeiders
geen huisarbeiders ontvangen een be
paald bedrag, maar die huisarbeiders doen
dat niet. Zij krijgen alleen een kleine
ondersteuning van den staat of van de
gemeente.
Dat er intusschen nood is, bewijst het
500 millioen kronen-plan en dat bewijst
ook, dat de Tsjecho-Slowaaksche staat
met den besten wil is bezield hulp te ver
leenen. Maar alles wat Henlein wil, zal
hij niet krijgen.
Momenteel schijnt de leider der Sudeten-
Duitschers naar Berlijn te zijn en men is
hier nieuwsgierig met welke bedoeling.
Alleen om Eisbein met Sauerkraut te
eten zal het zeer waarschijnlijk wel niet
zijn, en bovendien het eten is hier be
ter dan daar.
Waarvan iederen dag wederom met ge
noegen nota genomen
Van Sw.
1
12
Api
door
IET HOOGERS.
In een Frans plaats
je, in de Alpen, woont
een flinke jongen, die
een onderscheiding heeft
gekregen, omdat hy het
leven van een aantal
mensen heeft gered, door
zijn flinkheid, doortas
tendheid en uithoudings
vermogen. -
George Rosier, is 10
jaar oud. Zijn vader is
vlieger en vliegt met een
verkeersvliegtuig op een
binnenlandse Franse lijn.
George vindt het vak
van zijn vader prachtig,
hij weet alles van de
vliegmachines af, hij
dwaalt dolgraag rond op
de vliegvelden en kent de
meeste piloten, die altijd
vriendelijk zijn tegen het
aardige pientere jongetje, met zijn grote
bruine ogen.
En nu mocht George op een keer mee
met zijn vader, toen hy van Parijs naar
Nice moest vliegen. Het was geen lange
tocht en George had juist vacantie, dat was
dus eens een fijn uitstapje, wat lang niet
alle jongens ten deel zou vallen.
Achter de plaats voor den piloot zat
George in de kleine cabine. Stralend keek
hij om zich heen, wilde alles wel tegelijk
zien: de onder hem voorbij vliegende dor
pen en steden, de zilveren wolken boven
hem en de witte mistige wolkenbanken,
waar het vliegtuig doorheen vloog, alles
wat zijn vader doet aan de machine, alle
apparaten, al die dingen moest hij eens
goed opnemen.
Toen, opeens, merkte George iets eigen
aardigs op: onder zijn zitplaats was een
grote olievlek gekomen, die langzamer
hand groter werd en uitgroeide tot een hele
plas. Dat moest hij eens nader bekijken. Hij
bukte zich onder zijn stoeltje, de echte
vliegersbril, die hij had gekregen en waar
hij zo trots op was, moest eens even af,
dan kon hij toch nog beter zien. En daar
zag George, wat direct al door zijn hoofd
was gegaan: de buis van de olieleiding was
lek Uit een klein gaatje huppelde voort
durend de olie naar buiten.
George moest geen vliegerszoon zijn, als
hij niet direct het gevaar had begrepen. Hij
weet wat dat wil zeggen: als de olie op is,
als de machine geen olie meer toegevoerd
krijgt, zal zij niet meer werken. Dan moet
er een verschrikkelijk ongeluk gebeuren,
George moet er niet aan denken, wat de
ontzettende gevolgen zouden kunnen zijn.
En de pasagiers achter hem, in de passa
giers-cabine Die veilig door zijn vader
moeten worden overgebracht
Wegens de korte afstand heeft zijn va
der het niet nodig gevonden dat er een me
canicien mee ging. Was er nu maar een
meegegaan, dan kon die het gat onmiddel
lijk herstellen. Maar wat moet hij nu doen?
Zal hij het tegen vader zeggen, hem het
gat in de olieleiding wijzen? Maar de klei
ne verstandige George begrijpt, dat zijn
vader dan zijn kalmte misschien zal verlie
zen, dat hij het vliegtuig onzeker zal be
sturen en dat er dan nog erger ongelukken
'zouden kunnen gebeuren. George weet ook
niet hoeveel olie of er is en hoeveel of de
machine nodig heeft, misschien kan ze het
toch nog halen. Maar als nu eens
Met een kloek besluit gaat de jongen
naast zijn stoel op de grond zitten en drukt
zijn beide handen tegen de buis, zodat er
geen druppeltje olie meer uit kan. Vader
nurkt niets. De motor werkt gestadig door,
of er niets aan de hand was.
Maar George zit in de nauwe ruimte op
de grond en hij wordt zo moe en zo stijf.
Daar vlak bij de machine dreunt het zo
verschrikkelijk, zijn hoofd begint te bon
zen, al zijn ledematen trillen. Een ogenblik
laat hij de buis los, maar daar komt de olie
weer en moedig duwt hij de beide handen
weer op het gat. Het was geen lange reis,
maar wat lijkt het nu lang, wat vreselijk
lang Wanneer zouden ze er zijn, zou hij
het zo lang kunnen uithouden Zyn hoofd
is zo vreemd geworden, hij voelt zich dui
zelig en naar
Eindelijk landen ze in Nice. De piloot
draait zich lachend om naar zyn jongen.
„En hoe is de eerste luchtreis je bevallen?"
wil hij vragen. Maar dan schrikt hij hevig:
George ligt bewusteloos onder zijn stoel,
naast hem vloeit de olie over de grond en
vormt een steeds groter wordende plek.
Kort voor de landing had George het
niet meer uit kunnen houden, door het he
vige schokken en trillen en door de dam
pen uit de machine had hij het bewustzijn
verloren. De olie was weer begonnen te
druppelen, maar toen kon het geen gevaar
meer, ze hadden bijna het vliegveld be
reikt. Dat er een ernstig ongeluk zou zijn
gebeurd, als George Rosier niet zo goed
opgelet had en onmiddellijk zo flink was
opgetreden, staat vast. Hij heeft zijn onder
scheiding voor het redden van mensenle
vens dan ook wel verdiend. En zijn vader
heeft beloofd dat nu zijn liefste wens in
vervulling zal gaan: als George genoeg
heeft geleerd op school, mag hij opgeleid
worden voor vlieger. Daar zal wel een
fHnke piloot uit groeien, zou ik denken
Nu zal het niet lang meer duren, dan
zijn ze er allemaal weer, al die mooie len
tebloemetjes, die je hier op het plaatje ziet.
De katjes, van elzen en hazelaar zijn er al
lang, die heb je natuurlijk al gezien als je
wel eens buiten de stad komt. Ook de wil
gekatjes zijn er al een hele poos en staan
te bloeien met hun gele stuifmeelbloeme-
tjes. En ik denk dat de meesten ook al
weer madeliefjes hebben gezien, dat zyn
ook van die taaie rakkertjes. Sommige wa
gen het zelfs midden in de winter te
bloeien, ik heb ze met Kerstmis wel eens
gevonden. En dan is een van de eersten
die te voorschijn komt het' speenkruid, dat
daar achter tegen die boomstam aan groeit.
Ze lijken wel een klein beetje op boter
bloemen, maar ze hebben veel spitsere
bloemblaadjes en helemaal ronde groene
blaadjes. Die vind je ook al heel vroeg.
Midden in staan de anemonen, die mooie
wit- en rose bloemen, waar hier en daar
het bos vol mee staat. Langs de slootkant
bloeien de dotterbloemen, maar die zijn
weer wat later, eerst komen de sleutelbloe
men, die ook graag bij wat water in de
buurt staan. De dotters, met hun grote
glimmend-gele bloemen, houden dol veel
van water, soms staan ze midden in het
moeras en kun je er haast niet bij komen.
Dan zie je hier nog het Maartse viooltje,
dat soms in Maart werkelijk bloeit, soms
ook wel later, dat hangt van het weer af.
En dan staat er helemaal vooraan bij de
slootkant het mooie blauwe leverbloempje,
dat ook al heel vroeg in het voorjaar bloeit,
Maar dat vinden we maar heel zelden in
het wild, meestal zien we het in rotstuin
tjes of parken.
Als je je ogen goed de kost geeft, zul je
al die bloemen binnenkort al weer kunnen
vinden in de bossen en de weiden, kijk
maar eens om je heen, als je een wandeling
maakt.
OPLOSSINGEN RAADSELS.
De oplossingen van de raadsels der vo
rige week zyn.
1. Tulband.
2. Baas, kaas, Maas, haas.
3. 2 9 4
7 5 3
6 1 8
RAADSELS.
1. Welke namen van dieren zyn tevens
werkwoorden
KI
2. Wie kan dit lezen
j8
3. Wie haalt er zeven dieren uit eéïi
koektrommel
4. Wie eet üzer en «taal
DE KONING VERKOOPT
EEN SCHILDERIJ.
Een voordeelig zaakje.
Koning Frederik Wilhelm I
van Pruisen, de soldatenko-
ning,, zoals hij wordt genoemd,
schilderde vaak in zijn vrije tijd
en maakte dan portretten van
zyn grenadiers, die hij zelf nog
al mooi vond. Maar daar hy
niet veel echte aanleg voor de
schilderkunst had, waren zyn
schilderyen in werkelijkheid
niet bepaald waardevol.
Zelfs ging hij de troepen langs om goede
typen voor zijn portretten uit te kiezen.
Toen hij op een keer weer eens zo'n por
tret had gemaakt en hy vond, dat het dit
keer bijzonder goed was gelukt, liet hy
een kunsthandelaar komen en vroeg hem
persoonlijk, wat dat schilderij wel waard
zou zijn. De kunsthandelaar, die natuurlijk
een kenner was van echte kunstwerken
durfde niet al te weinig te zeggen en na
het goed te hebben bekeken, noemde hij
als waarde 200 taler.
„Nou, dat is goed", zei de koning lachend
„als je dat er voor wilt betalen, mag je het
meenemen."
Er zat voor den koopman niets anders
op, dan het te doen. Hij betaalde, nam het
schilderij onder zijn arm en vertrok. Maar
hij wist zich wel te helpen
Hy liet het schilderij prachtig inlijsten
en zette het voor zijn winkelraam, met een
groot bord eronder: „Dit schilderij is door
den koning eigenhandig geschilderd
Toen Frederik Wilhelm dat hoorde, vond
hy het niet te pas komen. Hy stuurde da
delijk een dienaar naar den kunsthande
laar met het bevel om dat schilderij weg te
nemen van voor het raam.
„Onmogelijk", zei de koopman. „Zijne
Majesteit begrijpt toch wel dat ik mijn
schilderijen moet verkopen om te leven. En
als ik een schilderij verkoop moet ik er
toch bij aangeven, wie het heeft geschil
derd, dat doe ik altijd."
De koning zond toen nog een dienaar,
die moest zeggen, dat hij dan de schilderij
wel weer wilde terugnemen, de bode had
het geld, de 200 taler, al bij zich.
Maar de koopman antwoordde weer:
„Het spijt mij wel, maar ik verkoop nooit
schilderijen tegen inkoopsprijs. De ver
koopsprijs bedraagt 300 taler. Zijn Majesteit
zal toch wel begrijpen, dat ik van de winst
moet leven."
„Wat een brutale rakker", zei de koning
toen hij het hoorde, maar hij moest er toch
om lachen. Hij haalde het geld te voor
schijn, liet het brengen en kreeg zo
zijn eigen schilderij weer terug.
door Iet Hoogers..
Ze hadden afgesproken om na schooltijd
nog een fijn partijtje te voetballen, op het
grote onbebouwde stuk land, dat even bui
ten het dorp lag. Sommigen moesten eerst
nog even naar huis, schoenen halen, maar
om kwart over vier zouden ze present zyn.
En nu stonden de jongens te wachten op
Gert en Cor. Waar die toch blevèn Ze
hadden er, al lang kunnen zijn. Nog even
wachten, 't was prettiger om direct met z'n
allen te beginnen. Eindelijk, ja hoor, daar
kwamen ze aan. Maar ze liepen nog niet
eens vlug. Heel langzaam kwamen ze aan
lopen. Nu stonden ze nog stil ook en je
kon uit de verte zien, dat ze een druk ge
sprek hadden. Toen ze dichter bij kwamen
hoorden de jongens al dat ze aan het rede
neren waren en het niet eens konden wor
den. Hun stemmen klonken steeds bozer en
driftiger. Cor hield zijn hand tot een vuist
gebald.
„Het is van mij „Nietes, ik zag het 't
eerst „Je krijgt het toch niet."
In een oogwenk stonden de andere jon
gens om Gert en Cor heen en hoorden, wat
er aan de hand was. Toen ze samen hier
naar toe liepen, hadden ze op de markt een
kwartje zien liggen. Gert zei, dat hij het
't eerst had gezien, maar Cor had zich da
delijk gebukt om het op te rapen en die
had het nu in zijn hand. Van wie was dat
kwartje nu Wie het verloren had was toch
niet meer na te gaan, want er was juist die
morgen markt geweest.
„Van mij riep Gert weer. „Van my na
tuurlijk", zei Cor. Bijna waren ze elkaar te
lijf gegaan, maar Henk riep: „Kom jon
gens, we zouden voetballen. En als Henk
iets zei, dan gebeurde het meestal. Hij
maakte niet veel drukte, hy was altijd rus
tig, maar juist om die kalme manier van
hem had hij altijd de leiding. Ze gingen
voetballen, maar nauwelijks was het tijd
om naar huis te gaan of Cor en Gert waren
al weer aan de gang. En nu kwam Henk er
aan te pas. Hij vroeg precies, wat er was
gebeurt en toen zei hij beslist: „Nou, we
kunnen natuurlijk niet uitmaken, van wie
dat kwartje is, want jullie beweren allebei
dat je er evenveel recht op hebt en wij
hebben niet gezien, hoe het is gebeurd. Dus
jullie krijgen het geen van tweeën, maar
we doen het in het busje van het crisisco
mité, dan kunnen jullie er nooit ruzie over
maken."
Verbluft keken Cor en Gert elkaar aan
en toen naar Henk. Ze hadden al plannen
gemaakt om van alles te kopen voor het
kwartje. Maar zoals Henk het nu zei, ja,
dat was eigenlijk wel waar. En de andere
jongens, die in spanning hadden geluisterd
wat Henk hiervan zou zeggen, gaven hem
ook gelijk. Ja, dat was het beste. Op school
hadden ze pas nog horen vertellen, hoe
veel mensen arm zyn geworden en geld
en kleren nodig hebben. Daaraan moesten
ze nu maar denken, bij de woorden van
Henk. Ook Cor en Gert dachten eraan.
„Goed, dat doen we" zei Cor. „All right"
zei Gert, die graag een woord gebruikte,
dat hij van zijn ouderen broer hoorde.
De rechtspraak van Henk was goedge-
Wsurd.