VOOR DE JEUGD. Voorjaarsbloemen. tl ti 1! ti A b' h di k k, d< te LI N m de sc W Jj Dl en BI ge re ZI R] mi wc wc s Ai Ka KI 'de Mi ne ge Rij de va de om Ka koi Ee DE Uit veel besproken landen. EEN VLIEGER IN DE DOP HENK SPREEKT RECHT, n< dt di ni te bi Zi SI scl M de ge bij Be soi w i 1 I sa®:; - - IV. TUSSCHEN TSJECHEN EN DUITSCHERS Tussehen Tsjechen en Duitschers Hoop op samenwerking met de Sudeten-Duitschers Het ver dwenen Oostenrijksche legitimisme De betrekkingen met de Kleine Entente Praag heeft geen angst voor Moskou. Wanneer wij het gansehe probleem der nationale minderheden nog eens rustig be kijken, dan herinneren wij ons de woor den van den Tsjecho-Slowaakschen minis ter van Buitenlandsche Zaken, die mij zeide, in welk een gunstige richting dit minderhedenprobleem zich zou kunnen ontwikkelen, wanneer die minderheden niet werden beïnvloed door naburige sta ten, waarin de naties leven, van welke die minderheden een deel meenen te zijn. Men denke over dezen weliswaar niet zeer fraaien, maar toch wel zeer duidelij- ken zin maar eens na en veel zal ons in deze ingewikkelde geschiedenis duide lijk worden. Het gevolg van de machtsovername door de nationaal-soeialisten in Duitschland is geweest, dat de politiek der Sudeten- Duitschers veel radicaler is geworden en dat de zoogenaamde „activistische" Duit- sche partijen, die in de regeering met de Tsjechen en Slowaken samenwerkten, zijn verzwakt. Dit feit dient men goed vast te h'ouden. Dit alles is nog versneld en be spoedigd door den Anschluss van Oosten rijk. Twee der activistische partijen hebben de Henlein-rijen versterkt en dus de op positie doen toenemen. Toch geeft men hier de hoop op een samenwerking met de Henleinpartij niet op en minister Krof- ta betoogde, dat deze leider in zijn program niet spreekt van een versplintering van den Staat of van een verzwakking daar van. En uit deze omstandigheid hoopt men dan ook, dat een betere samenwerking zal worden geboren. Zoo juist heeft een der leiders der Duitsche socialisten de re geering voorgesteld een zoogenaamd „So- fortplan" uit te voeren en een crediet van 500 millioen kronen dat is dus om en bij 42 mllioen gezonde Nederlandsche gul dens aangevraagd, om daarmee de Su- deten-Dutsche gebieden te hulp te komen en naar ik hoorde, bestaat er alle kans dat dit plan zal worden aangenomen. Men wenscht deze gelden voor economische doeleinden te besteden en het is duidelijk dat er inderdaad het een en ander te ver beteren valt. Dat wordt door de regeering ook niet ontkend. Nu is het interessant om eens te kijken naar de betrekkingen tusschen den Tsje cho-Slowaakschen Staat met de Staten der Kleine Entente. Ook in deze Entente is zoo langzamerhand het een en ander ver anderd. Oorspronkelijk was het doel om het zoozeer geknotte Hongarije in toom) te houden en de legimistische strooming tiaar en in Oostenrijk tegen te gaan. Het laat ste is intuschen niet meer noodig. Voor een overledene behoeft men geen angst te hebben. Met eenige van deze nabuur- staten waren de betrekkingen beter dan met de andere, en men vertelde mij o.a., dat die met' Polen dat geen lid der Kleine Entente is nog beter zouden zijn dan het geval is, wanneer men maar meer vertrouwen had in den persoon van den germanofielen minister van Buitenlandsche Zaken, Beek, en de hem omringde kliek. Deze betrekkingen werden mij gezegd te zijn „correct, maar ook niets meer." Dat is intusschen in de tegenwoordige wereld al heel wat! En met Joego-Slavië, dat wel lid der Entente is, zijn de betrekkingen door politieke en traditioneele interessen goed te noemen en men kan slechts in stemmen met de rede van Stojadinowitsj, die zeide, dat deze betrekkingen niet toe vallig zijn, en dat men ze in de toekomst waarschijnlijk de naaste toekomst nog hoopte te zullen verstevigen. Zoeken wij naar nieuwe vrienden, aldus deze staatsman, dan beteekent dat niet dat wij ons van de oude wenschen te ontdoen en die ouden zijn Roemenië en Tsjecho-Slo- wakije. Ik had het met verschillende heeren, met wie ik sprak ook over Rusland en daar ik uit Duitschland kwam, kan men wel begrijpen, dat mijn oordeel over deze heeren minder gunstig luidde. Want een der allerdankbaarste onderwerpen in de Duitsche pers is naast de eigen voortref felijkheid de slechtheid en verdorvenheid dezer roode lieden. Men deelde die opvat tingen hier niet en wees er op, dat men ook geen angst voor hen had en zeide my verder, dat van ondermijningspogingen van het staatsgezag anders een Russische specialiteit hier geen sprake was. Zij worden natuurlijk geducht in de gaten ge houden, maar de dertig communistische parlementsleden schijnen zich aan de faits et gestes der beschaafde naties te hebben aangepast. Eenmaal, zeide men mij, heb ben deze heeren zeer revolutionnaire ei genschappen getoond te bezitten, maar dat hebben wij hen tijdig afgeleerd. Zij zijn nu rustiger geworden en schijnen ook uit Moskou niet langer meer zoo te wor den gesteund en geholpen als tijden gele den. En wat de sociaal-democraten be treftdat zijn zeer kalme lieden ge worden een verschijnsel dat overigens niet alleen hier te constateeren valt. En deze verhalen hoorende, schoot mij een rjjm te binnen van een Nederlandsehen dichter, een rijm dat hij schreef naar aan leiding van de overhandiging van het be roemde geschrift aan Margaretha van Par ma cjoor de edelen, een gebeurtenis die de landvoogdes maar hoogst matig geviel en waarbij de oude Barleymont zich dusdanig opwond, dat hij van schrik in elkaar is gezakt. De dichter laat dan Willem van Oranje tot de zeer verschrikte landvoog des de volgende woorden zeggen: „Cheer upmevrouwcheer up...... 't zijn heel nette menschenZij hebben alle recht op aandacht voor hun wenschen"... Nuzoo gaat het hier met veran dering dan altijd van wat veranderd wor den moet ook met de sociaal-democra ten en zelfs met de communisten Men rekent in geval van nood met Rus sische hulp, maar ontkent de Duitsche bewering er zijn trouwens wel meer Duitsche beweringen, inzake communisten trouwens niet alleen, die men met een stevige dosis attisch zout moet verteren dat hier Russische vliegvelden zouden be staan. En wanneer het oólt tot verleenen van Russische hulp zou komen, dan zouden natuurlijk de vliegtuigen daarbij een groote rol spelen. Want die hulpverleening zou via het luchtruim moeten komen de heeren zouden hoog moeten vliegen en in letterlijken zin zou dus ook hier het goede van boven komen Nu staat het met die Kleine Entente al dus: Door de deelname van het machtige Duitschland aan het leven in Midden-Eu ropa ligt het voor de hand, dat door dit feit de staten der Kleine Entente er wel eens toe zouden kunnen overgaan de ban den, die hen verbinden, nauwer toe te ha len. En minister Krofta zei het wel zeer diplomatisch, toen hij het aldus samenvat te „Op die manier zouden de staten der Kleine Entente ervoor zijn beschermd zonder een vijandige houding tegenover Duitschland in te nemen al te zeer on der Duitschen invloed te geraken." En het is in verband hiermee, dat de minister zijn reis naar Roemenië heeft aanvaard. Ik maakte gisteren een langen autotocht in zuidelijke richting en had zoo gelegenheid met eigen oogen te zien en ook met eigen ooren te hooren, want dank zij mijn, helaas betrekkelijk geringq, kennis van het Bulgaarsch begrijp ik een klein beetje van het Tsjechisch hoe de men schen daar leven, werken en wonen. Het Boheemsche land is een mooi, niet zoozeer romantisch dan wel lieflijk land een afgrijselijk woord ik geef het toe maar het teekent het golvende landschap met zijn vruchtbare akkers en zijn indu strieën. De dorpen, waardoor wij reden, zagen er goed en lofwaardig zindelijk uit en de wegen bewezen mij alhoewel na tuurlijk niet overal even goed dat de Tsjechische staat hieraan groote geldsbe dragen had besteed. Ten slotte kwamen wij in het Duitsche stadje Krumau dat in Tsjechisch gebied ligt ingeklemd en waar onder 9000 inwoners tweederden Duitschers waren. Overal zag men op de winkels opschriften in beide talen en dal is voor den vreemdeling een groot genoe gen, om niet te zeggen een groot gemak. Want bijv. in het Tsjechische Praag is men met de Duitsche taal maar zeer matig ver trouwd. Booze tongen en die zijn er vele beweren, dat de menschen ervoor bedanken Duitsch te spreken, maar ik ge loof niet, dat dit waar is. Het zou met name in winkels en in kleinere restaurapts aangenamer zijn wanneer daar ook het personeel ietwat meer polyglottisch was aangelegd en het zou een eisch van goed en verstandig koopmanschap mogen Vvor- den genoemd, indien zulks het geval was. Zoo heb ik bijv. in een winkel langen tijd noodig gehad om een overigens aardig meisje aan het verstand te brengen dat ik een zakdoek wilde hebben. Ik maakte derhalve toen ik op linguïstische moei lijkheden stiutte een soort trompetterend geluid. Edoch dit bleek niet nog niet duidelijk genoeg te zijn de fee dacht dat ik verkouden was en wensente mij naar een apotheek te dirigeeren om aspirine te koopen. Ik hoop morgen een autotocht in Noord- Westelijke richting te gaan maken en dan eens te zien of die nood in de Sudeten- Duitsche gebieden werkelijk zoo groot is, als de Duitsche bladen beweren. Men noemt het hier overdreven en zegt: Kijkt u eens nood is overal en het meest in de industriegebieden. Maar dat wil nog niet zeggen, dat het zoo erg is als vaak aan de hand van geïllustreerde artikelen wordt getracht te bewijzen. Iemand zij het mij als volgt: het gaat ermee als met de bewering dat wij hier talrijke Russische of ficieren zouden hebben. Toegegeven er is er wel eens een maar dat beteekent nog niet, dat het er hier van wemelt. Zoo is het met die noodverhalen ook. En van peutrale zijde zeide men mij: Die nood heerscht met name in den zoogenaamden huisarbeid. Die huisarbeiders zijn niet geor ganiseerd, omdat men hen als een soort patroons zeggen wij liever als „eigen werkers" beschouwt. De arbeiders geen huisarbeiders ontvangen een be paald bedrag, maar die huisarbeiders doen dat niet. Zij krijgen alleen een kleine ondersteuning van den staat of van de gemeente. Dat er intusschen nood is, bewijst het 500 millioen kronen-plan en dat bewijst ook, dat de Tsjecho-Slowaaksche staat met den besten wil is bezield hulp te ver leenen. Maar alles wat Henlein wil, zal hij niet krijgen. Momenteel schijnt de leider der Sudeten- Duitschers naar Berlijn te zijn en men is hier nieuwsgierig met welke bedoeling. Alleen om Eisbein met Sauerkraut te eten zal het zeer waarschijnlijk wel niet zijn, en bovendien het eten is hier be ter dan daar. Waarvan iederen dag wederom met ge noegen nota genomen Van Sw. 1 12 Api door IET HOOGERS. In een Frans plaats je, in de Alpen, woont een flinke jongen, die een onderscheiding heeft gekregen, omdat hy het leven van een aantal mensen heeft gered, door zijn flinkheid, doortas tendheid en uithoudings vermogen. - George Rosier, is 10 jaar oud. Zijn vader is vlieger en vliegt met een verkeersvliegtuig op een binnenlandse Franse lijn. George vindt het vak van zijn vader prachtig, hij weet alles van de vliegmachines af, hij dwaalt dolgraag rond op de vliegvelden en kent de meeste piloten, die altijd vriendelijk zijn tegen het aardige pientere jongetje, met zijn grote bruine ogen. En nu mocht George op een keer mee met zijn vader, toen hy van Parijs naar Nice moest vliegen. Het was geen lange tocht en George had juist vacantie, dat was dus eens een fijn uitstapje, wat lang niet alle jongens ten deel zou vallen. Achter de plaats voor den piloot zat George in de kleine cabine. Stralend keek hij om zich heen, wilde alles wel tegelijk zien: de onder hem voorbij vliegende dor pen en steden, de zilveren wolken boven hem en de witte mistige wolkenbanken, waar het vliegtuig doorheen vloog, alles wat zijn vader doet aan de machine, alle apparaten, al die dingen moest hij eens goed opnemen. Toen, opeens, merkte George iets eigen aardigs op: onder zijn zitplaats was een grote olievlek gekomen, die langzamer hand groter werd en uitgroeide tot een hele plas. Dat moest hij eens nader bekijken. Hij bukte zich onder zijn stoeltje, de echte vliegersbril, die hij had gekregen en waar hij zo trots op was, moest eens even af, dan kon hij toch nog beter zien. En daar zag George, wat direct al door zijn hoofd was gegaan: de buis van de olieleiding was lek Uit een klein gaatje huppelde voort durend de olie naar buiten. George moest geen vliegerszoon zijn, als hij niet direct het gevaar had begrepen. Hij weet wat dat wil zeggen: als de olie op is, als de machine geen olie meer toegevoerd krijgt, zal zij niet meer werken. Dan moet er een verschrikkelijk ongeluk gebeuren, George moet er niet aan denken, wat de ontzettende gevolgen zouden kunnen zijn. En de pasagiers achter hem, in de passa giers-cabine Die veilig door zijn vader moeten worden overgebracht Wegens de korte afstand heeft zijn va der het niet nodig gevonden dat er een me canicien mee ging. Was er nu maar een meegegaan, dan kon die het gat onmiddel lijk herstellen. Maar wat moet hij nu doen? Zal hij het tegen vader zeggen, hem het gat in de olieleiding wijzen? Maar de klei ne verstandige George begrijpt, dat zijn vader dan zijn kalmte misschien zal verlie zen, dat hij het vliegtuig onzeker zal be sturen en dat er dan nog erger ongelukken 'zouden kunnen gebeuren. George weet ook niet hoeveel olie of er is en hoeveel of de machine nodig heeft, misschien kan ze het toch nog halen. Maar als nu eens Met een kloek besluit gaat de jongen naast zijn stoel op de grond zitten en drukt zijn beide handen tegen de buis, zodat er geen druppeltje olie meer uit kan. Vader nurkt niets. De motor werkt gestadig door, of er niets aan de hand was. Maar George zit in de nauwe ruimte op de grond en hij wordt zo moe en zo stijf. Daar vlak bij de machine dreunt het zo verschrikkelijk, zijn hoofd begint te bon zen, al zijn ledematen trillen. Een ogenblik laat hij de buis los, maar daar komt de olie weer en moedig duwt hij de beide handen weer op het gat. Het was geen lange reis, maar wat lijkt het nu lang, wat vreselijk lang Wanneer zouden ze er zijn, zou hij het zo lang kunnen uithouden Zyn hoofd is zo vreemd geworden, hij voelt zich dui zelig en naar Eindelijk landen ze in Nice. De piloot draait zich lachend om naar zyn jongen. „En hoe is de eerste luchtreis je bevallen?" wil hij vragen. Maar dan schrikt hij hevig: George ligt bewusteloos onder zijn stoel, naast hem vloeit de olie over de grond en vormt een steeds groter wordende plek. Kort voor de landing had George het niet meer uit kunnen houden, door het he vige schokken en trillen en door de dam pen uit de machine had hij het bewustzijn verloren. De olie was weer begonnen te druppelen, maar toen kon het geen gevaar meer, ze hadden bijna het vliegveld be reikt. Dat er een ernstig ongeluk zou zijn gebeurd, als George Rosier niet zo goed opgelet had en onmiddellijk zo flink was opgetreden, staat vast. Hij heeft zijn onder scheiding voor het redden van mensenle vens dan ook wel verdiend. En zijn vader heeft beloofd dat nu zijn liefste wens in vervulling zal gaan: als George genoeg heeft geleerd op school, mag hij opgeleid worden voor vlieger. Daar zal wel een fHnke piloot uit groeien, zou ik denken Nu zal het niet lang meer duren, dan zijn ze er allemaal weer, al die mooie len tebloemetjes, die je hier op het plaatje ziet. De katjes, van elzen en hazelaar zijn er al lang, die heb je natuurlijk al gezien als je wel eens buiten de stad komt. Ook de wil gekatjes zijn er al een hele poos en staan te bloeien met hun gele stuifmeelbloeme- tjes. En ik denk dat de meesten ook al weer madeliefjes hebben gezien, dat zyn ook van die taaie rakkertjes. Sommige wa gen het zelfs midden in de winter te bloeien, ik heb ze met Kerstmis wel eens gevonden. En dan is een van de eersten die te voorschijn komt het' speenkruid, dat daar achter tegen die boomstam aan groeit. Ze lijken wel een klein beetje op boter bloemen, maar ze hebben veel spitsere bloemblaadjes en helemaal ronde groene blaadjes. Die vind je ook al heel vroeg. Midden in staan de anemonen, die mooie wit- en rose bloemen, waar hier en daar het bos vol mee staat. Langs de slootkant bloeien de dotterbloemen, maar die zijn weer wat later, eerst komen de sleutelbloe men, die ook graag bij wat water in de buurt staan. De dotters, met hun grote glimmend-gele bloemen, houden dol veel van water, soms staan ze midden in het moeras en kun je er haast niet bij komen. Dan zie je hier nog het Maartse viooltje, dat soms in Maart werkelijk bloeit, soms ook wel later, dat hangt van het weer af. En dan staat er helemaal vooraan bij de slootkant het mooie blauwe leverbloempje, dat ook al heel vroeg in het voorjaar bloeit, Maar dat vinden we maar heel zelden in het wild, meestal zien we het in rotstuin tjes of parken. Als je je ogen goed de kost geeft, zul je al die bloemen binnenkort al weer kunnen vinden in de bossen en de weiden, kijk maar eens om je heen, als je een wandeling maakt. OPLOSSINGEN RAADSELS. De oplossingen van de raadsels der vo rige week zyn. 1. Tulband. 2. Baas, kaas, Maas, haas. 3. 2 9 4 7 5 3 6 1 8 RAADSELS. 1. Welke namen van dieren zyn tevens werkwoorden KI 2. Wie kan dit lezen j8 3. Wie haalt er zeven dieren uit eéïi koektrommel 4. Wie eet üzer en «taal DE KONING VERKOOPT EEN SCHILDERIJ. Een voordeelig zaakje. Koning Frederik Wilhelm I van Pruisen, de soldatenko- ning,, zoals hij wordt genoemd, schilderde vaak in zijn vrije tijd en maakte dan portretten van zyn grenadiers, die hij zelf nog al mooi vond. Maar daar hy niet veel echte aanleg voor de schilderkunst had, waren zyn schilderyen in werkelijkheid niet bepaald waardevol. Zelfs ging hij de troepen langs om goede typen voor zijn portretten uit te kiezen. Toen hij op een keer weer eens zo'n por tret had gemaakt en hy vond, dat het dit keer bijzonder goed was gelukt, liet hy een kunsthandelaar komen en vroeg hem persoonlijk, wat dat schilderij wel waard zou zijn. De kunsthandelaar, die natuurlijk een kenner was van echte kunstwerken durfde niet al te weinig te zeggen en na het goed te hebben bekeken, noemde hij als waarde 200 taler. „Nou, dat is goed", zei de koning lachend „als je dat er voor wilt betalen, mag je het meenemen." Er zat voor den koopman niets anders op, dan het te doen. Hij betaalde, nam het schilderij onder zijn arm en vertrok. Maar hij wist zich wel te helpen Hy liet het schilderij prachtig inlijsten en zette het voor zijn winkelraam, met een groot bord eronder: „Dit schilderij is door den koning eigenhandig geschilderd Toen Frederik Wilhelm dat hoorde, vond hy het niet te pas komen. Hy stuurde da delijk een dienaar naar den kunsthande laar met het bevel om dat schilderij weg te nemen van voor het raam. „Onmogelijk", zei de koopman. „Zijne Majesteit begrijpt toch wel dat ik mijn schilderijen moet verkopen om te leven. En als ik een schilderij verkoop moet ik er toch bij aangeven, wie het heeft geschil derd, dat doe ik altijd." De koning zond toen nog een dienaar, die moest zeggen, dat hij dan de schilderij wel weer wilde terugnemen, de bode had het geld, de 200 taler, al bij zich. Maar de koopman antwoordde weer: „Het spijt mij wel, maar ik verkoop nooit schilderijen tegen inkoopsprijs. De ver koopsprijs bedraagt 300 taler. Zijn Majesteit zal toch wel begrijpen, dat ik van de winst moet leven." „Wat een brutale rakker", zei de koning toen hij het hoorde, maar hij moest er toch om lachen. Hij haalde het geld te voor schijn, liet het brengen en kreeg zo zijn eigen schilderij weer terug. door Iet Hoogers.. Ze hadden afgesproken om na schooltijd nog een fijn partijtje te voetballen, op het grote onbebouwde stuk land, dat even bui ten het dorp lag. Sommigen moesten eerst nog even naar huis, schoenen halen, maar om kwart over vier zouden ze present zyn. En nu stonden de jongens te wachten op Gert en Cor. Waar die toch blevèn Ze hadden er, al lang kunnen zijn. Nog even wachten, 't was prettiger om direct met z'n allen te beginnen. Eindelijk, ja hoor, daar kwamen ze aan. Maar ze liepen nog niet eens vlug. Heel langzaam kwamen ze aan lopen. Nu stonden ze nog stil ook en je kon uit de verte zien, dat ze een druk ge sprek hadden. Toen ze dichter bij kwamen hoorden de jongens al dat ze aan het rede neren waren en het niet eens konden wor den. Hun stemmen klonken steeds bozer en driftiger. Cor hield zijn hand tot een vuist gebald. „Het is van mij „Nietes, ik zag het 't eerst „Je krijgt het toch niet." In een oogwenk stonden de andere jon gens om Gert en Cor heen en hoorden, wat er aan de hand was. Toen ze samen hier naar toe liepen, hadden ze op de markt een kwartje zien liggen. Gert zei, dat hij het 't eerst had gezien, maar Cor had zich da delijk gebukt om het op te rapen en die had het nu in zijn hand. Van wie was dat kwartje nu Wie het verloren had was toch niet meer na te gaan, want er was juist die morgen markt geweest. „Van mij riep Gert weer. „Van my na tuurlijk", zei Cor. Bijna waren ze elkaar te lijf gegaan, maar Henk riep: „Kom jon gens, we zouden voetballen. En als Henk iets zei, dan gebeurde het meestal. Hij maakte niet veel drukte, hy was altijd rus tig, maar juist om die kalme manier van hem had hij altijd de leiding. Ze gingen voetballen, maar nauwelijks was het tijd om naar huis te gaan of Cor en Gert waren al weer aan de gang. En nu kwam Henk er aan te pas. Hij vroeg precies, wat er was gebeurt en toen zei hij beslist: „Nou, we kunnen natuurlijk niet uitmaken, van wie dat kwartje is, want jullie beweren allebei dat je er evenveel recht op hebt en wij hebben niet gezien, hoe het is gebeurd. Dus jullie krijgen het geen van tweeën, maar we doen het in het busje van het crisisco mité, dan kunnen jullie er nooit ruzie over maken." Verbluft keken Cor en Gert elkaar aan en toen naar Henk. Ze hadden al plannen gemaakt om van alles te kopen voor het kwartje. Maar zoals Henk het nu zei, ja, dat was eigenlijk wel waar. En de andere jongens, die in spanning hadden geluisterd wat Henk hiervan zou zeggen, gaven hem ook gelijk. Ja, dat was het beste. Op school hadden ze pas nog horen vertellen, hoe veel mensen arm zyn geworden en geld en kleren nodig hebben. Daaraan moesten ze nu maar denken, bij de woorden van Henk. Ook Cor en Gert dachten eraan. „Goed, dat doen we" zei Cor. „All right" zei Gert, die graag een woord gebruikte, dat hij van zijn ouderen broer hoorde. De rechtspraak van Henk was goedge- Wsurd.

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1938 | | pagina 10