ZEE! 'iOCH
ZONDAGSBLAD
nrr
POPPEN IN KLEDERDRACHT.
5 Febr. 1938
TT^rnII *rM
T
JEUGDVERHALEN.
EEN JONGEN UIT BRETANGE.
I\AM DE PDOVIMCIALE ZEEUVSCHE MIDDELBUQGSCliE COUPAMTI
ZEEUWSCHE KRONIEK.
J. Nagel,
-r*
r S oo
T< 2TB a- J", Z, U
ÜA6.
I
P
U J
"i w
1-t" to rt* to r-t- Cfi
mooiste uit te zoeken; maar wat
heeft een klein kindje daar nu
aan „Een lekkere kool zei
Hansje Haas. „Wat worteltjes",
meende Koos Konijn. Van alles
werd opgesomd; maar lekkere
hapjes voor dieren zijn voor men
senkinderen toch niet geschikt. De
beesten werden er verdrietig van;
zouden ze nu niets kunnen beden
ken
Toen kwam het hert op een
goed idee. We moeten de hulp in
roepen van de mensen, anders
wordt het niets. Boer Berend, die
aan de rand van 't bos woont, die
zal ons helpen. Weet jullie hoe We
zullen hem aanbieden nuttig werk
voor hem te doen. De vogels zul
len de schadelijke insecten uit z'n
moestuin vangen en verder belo
ven we allemaal van zijn gewas af
te blijven. Het haasje zal niet van
zijn kool snoepen, de spreeuwen
blijven weg uit de boomgaard en
niemand eet van z'n graan en het
voer van de kippen. Als ruil vra
gen we een kalfje."
„Een kalfje riepen de bees
ten verbaasd. „En dan „Dan
wordt dat ons eigendom. We zor
gen er goed voor en als het een
mooie flinke koe is geworden, dan
sturen we haar naar het paleis met
het verzoek of ze de koe mag
worden van het prinsesje. Want
eerst is het kindje nog zo héél
klein en het heeft geen enkel ge
schenk nodig. Maar later, als het
een beetje groter geworden is,
moet het lekkere melk drinken en
pap eten, en dan zal blijken dat we
een goede keus hebben gedaan".
Zo besloten de dieren met alge
mene stemmen en nu de eekhoorns
het bericht hebben overgebracht,
dat het hele land met blijdschap
heeft vervuld, vieren ze in hun bos
een vrolijk feest. Want Boer Be
rend heeft het goed gevonden en
het kalfje is nu hun kameraadje
tot de tijd is aangebroken, dat het
namens alle dieren naar het pa
leis zal vertrekken.
Leren fietsen.
Ik had pas leren fietsen en ik
zou voor het eerst in het dorp rij
den. Mijn tante zou meegaan, want
ik durfde niet alleen. We waren al
in de Dorpsstraat, waar altijd zo
veel vrachtwagens stonden meest
al met twee paarden bespannen,
dichtbij het smalle fietspad. Ik was
doodsbang voor paarden en durf
de er haast niet voorbij. Mijn tan
te moest even een boodschap doen
en ik moest alleen de lange rij
wagens passeeren. Dat was mijn
ongeluk. Ik moest voorbij een wa
gen waar twee paarden voor ston
den. Het paard aan de linkse kant
stapte wat opzij en.ik reed er
pardoes tussen. Gelukkig viel ik
niet. Ik gooide mijn fiets neer en
liep hard van tussen de paarden
naar dé andere kant van de weg.
Ik werd in een huis geroepen waar
ook mijn tante was. Hoe ze mijn
fiets van tussen de paarden ge
haald hebben weet ik niet. Er was
dan tenminste toch niet anders ka
pot dan een paar spaken. En ik
zelf had ook niets anders dan een
paar schrammen.
Maria.
OPLOSSINGEN RAADSELS.
De oplossingen van de raadsels
der vorige week zijn:
1. As, Assen, Delft, Assendelft.
2. Arend, mees, specht, raaf.
3. Doos, Coos, roos, Toos, boos.
4. met de letter d.
5. Aalten, Finaarts, Ommen,
Alkmaar.
RAADSELS.
1. Welk modern voertuig kun je
hiervan maken: endsrit-
1 e i e
2. Hoeveel haren zijn er in een
hondenstaart
3. Het eerste is een dier, het twede
is een'lidwoord, het derde is een
meubel, het geheel is een plant.
Wat is het nu
4. Welk trekdier wordt door om
zetting van de letters een meis
jesnaam
5. Ik ben een gevaarlijk dier, hak
mijn staart er af en ik word een
product dat het schaap voort
brengt, geef mij een andere
staart en je ziet mij in de lucht.
MOPPEN.
Jantje's trots.
„Wel, Jantje," zei oom Henk,"
„wat is er gebeurd Je loopt zo
trots als een pauw door de tuin."
„Ja, oom", zei Jantje, „ik heb
eerst de waterpokken gekregen
en nu heeft de hele school ze en
nu is door mij de hele school ge
sloten. Daar ben ik erg trots op."
o—
Dat was te moeilijk.
Vader: „Bob, nu heb ik net te
gen Frits gezegd, dat hij niet mag
beginnen te vechten, en nou begin
jij weer."
Bob: „Ja, maar vader, wie moet
dan beginnen 7"
Deze jongen komt uit Bretag-
ne, dat is een schiereiland van
Frankrijk, weet je wel. Het is de
Zuidelijkste van de twee uitsteken
de punten aan de Westkust van
Frankrijk, de Noordelijkste heet
Normandië. De Bretonse kleder
dracht wordt nog veel gedragen
in dat land, maar er zijn geen
twee plaatsen die precies gelijke
costuums hebben. In hoofdzaak
lijken ze echter wel op elkaar; dit
is dan een vein die vele drachten.
De jongen heeft een blauwe jas
en een blauw vestje met rode en
witte versieringen langs de rand.
Om zijn hals draagt hij een zilve
ren of een gouden ketting. De
broek en de slobkousen zijn grijs,
boven de slobkousen uit zie je een
randje van de rode kousen met
rode franje en onder op de slob
kousen zijn rode figuren. De gordel
is rood.
Het andere costuum heeft een
rood vest en nu moet je goed
opletten van de jas zie je een
klein randje en de mouwen, die
ook allebei blauw zijn, en over
de jas draagt hij een wit vest, zon
der mouwen. Dus van buiten naar
binnen heeft hij eerst wit, dan rood.
De broek is ook wit, de kousen zijn
bruin. Bij ieder costuum draagt hij
een wit hemd met een wit boordje
en een zwarte hoed. Bij het eerste
hoort de hoed met de gebogen
rand, bij het tweede die met de
rechte rand.
ii
Waar afgaat en niet bij
komt
Dit goed-Nederlandsche spreek
woord: Waar afgaat en niet bij
komtdoet een beroep op het
gezond verstand, want het dient
zich maar voor de ééne helft aan.
De andere helft, de gevolgtrek
king, laat het aan dat gezonde ver
stand over. Ieder, zelfs het kind,
dat heeft leeren denken, weet wat
het gevolg is, wanneer van een
voorraad telkens afgenomen wordt,
terwijl de aanvulling uit blijft.
Dit spreekwoord houdt de ge
schiedenis; een lijdensgeschiedenis;
in van zoo heel veel bedrijven; van
zoo heel veel gezinnen uit den te-
genwoordigen tijd. Er was wat
schijnt dat al heel lang geleden
een tijd, toen er meer of minder
voorspoed was; toen een zuinig en
overleggend beheer aan sparen
toekwam. Een zekere reserve kon
worden gekweekt. Een appeltje
voor den dorst weggelegd. De goe
de, oude tijd voor zoovelen; dagen
van Olim, waarnaar met heimwee
kan worden terug verlangd.
Tijden kwamen, waarvan hart en
hoofd zeiden: zij behagen ons niet.
Dagen, waarin de crisis den
schroevendraaier aanzette; dagen
van tegenslag in zaken door doo
dende concurrentie; dagen van
ziekte en werkloosheid.
Het appeltje voor den dorst
werd eerst geschild, daarna in
partjes gesneden en partje na
partje opgegeten.
Er ging af en er kwam niet bij.
gevolg: de voorraad werd minder
en minder; de reserve raakte op
geteerd en men stond voor de rau
we werkelijkheid: Waar niet is..
In onzen tijd voelen anderen
weer op een andere wijze de uit-
telbare werkelijkheid van dit:
Waar afgaat en niet bijkomt.
steun werd verminderd; salaris ge
kort; de rentestandaard verlaagd.
Een zwaar ding voor de menschen
met het vaste inkomen. Er gaat al
leen maar af en er komt niets bij.
De geschiedenis wordt niet moe
de zich te herhalen. Alva eischte
10 percent; den tienden penning
hoeveel wordt nu aan directe en
indirecte lasten gevraagd? Napo
leon tierceerde de rente van de
staatsschuld. Bij enkele jaren ge
leden zijn wij al haast aan de tiër-
ceering toe. Ook dit beteekend
voor velen: waar afgaat en niet bij
komt de bezuinigingsschroef
moet dieper worden ingedraaid.
Waarom wij zoo spreken over
de werkelijkste aller werkelijkhe
den: het geld en zooveel voorbeel
den geven
Naar het woord van een denker
uit den ouden dag is al het zicht
bare een beeld van het onzichtba
re.
Er moet dus een les in verbor
gen liggen voor het eigen onzicht
bare leven; het geestelijke, het ze
delijke.
Ook op deze breede terreinen
van ons leven geldt de waarheid
van het spreekwoord: waar afgaat
en niet bijkomt.Er is een ver
lies dat niet in cijfers berekend kan
worden; door den knapsten sta
tisticus niet; dat is het schadever-
lies aan geestelijk bezit. En het al
lerergste van dit verlies is, dat het
enorme afmetingen kan aannemen
voor en aleer men tot de ontdek
king komt, dat zulk een verlies ge
leden werd.
Wij gaan ons leven in. Met jeugd-
dige idealen; met een hooge op
vatting van de geestelijke waar
den, die den mensch in het leven
moeten dragen; misschien ook met
een gaaf, kinderlijk geloof.
Wij gingen het ieven in. Zeer ze
ker vermeerderde de kennis, nam
de ervaring van dag tot dag toe.
Zóó werden wij rijker.
Maar het leven is niet zacht;
niet geestelijk ingesteld en biedt
meer voor de niet-geestelijke
waarden. In dat leven kwamen wij
te staan en wij moesten er door
heen. Vaak: 't gaat zooals het
gaat.
Toen.er ging af van de ide
alen, want de wereld van den
werkelijken dag wordt niet door
idealen gedragen.
Toen.er ging af van de hoo
ge opvatting van de zedelijke
waarden, omdat het leven van al
den dag er een is van loven en van
bieden. Hoe vaak wisselen deugd
en ondeugd stuivertje.
Toen.... wat bleef vaak over
van het gave, kinderlijke geloof. Er
kwamen barsten in, het schilferde
af, want wel zegt het beloven
de woord, dat het geloof de we
reld overwint, doch uiteindelijk.
Er ging af, maar er kwam niet
bij dat beteekende verlies; scha
de, die geleden werd aan innerlijk
bezit.
Als wij nu maar niet zoo handig
waren om de geleden verliezen als
een feit te aanvaarden en af te
schrijven.
Goede bedrijfspolitiek tracht
schade in te halen; geleden verlie
zen te dekken.
Zoo ook hier. En dit zal de weg
wezen: der Weg "zuriick.
Wij moeten terug; grijpend naar
dien tijd, dat wij nog bezitters wa
ren.
Er is een rijp worden op ieder
terrein. Zoo ook hier.
Wie zichzelf goed onderzoekt,
die weet, dat wat hij verloor op
den gang door het leven, niet ver
loren gegaan is. Niets wat goed is
gaat verloren, 't Raakt alleen maar
onder het stof. Eh misschien is het
daar rijper geworden.
Het idealisme werd anders en de
hooge opvatting werd anders en
het geloof werd anders, omdat het
rijper werd.
Maar wij moeten, teruggaande,
dit alles weer opzoeken; het ver
lorene hervindende.
ORANJE EN ZEELAND.
III.
PRINS MAURITS 1585—1625.
(vervolg)
Naar den mensch gesproken zou
de zeer breede kleistrook aan de
overzijde van de Schelde, het zoo
belangrijke Zeeuwsch-Vlaanderen
thans niet bij Zeeland behooren,
als de stadhouders Prins Maurits
en Frederik Hendrik die streek
niet op de Spanjaarden hadden
veroverd. Daar wij reeds vroeger
over die verovering vrij uitvoerig
hebben geschreven, zullen wij nu
kort zijn.
In 1604 werden door Prins Mau
rits Oostburg, Aarden
burg, IJ zend ij ke en Sluis
genomen, waardoor het geheele
Westelijk deel onder het gezag der
Staten kwam. Biervliet was reeds
in hun bezit.
De lezer bedenke wel, dat des
tijds meer dan de helft van het
land onder water stond. Diepe wa
tergeulen en overstroomde schor
ren scheidden de bewoonde stre
ken van elkaar.
Vooal de inname van het zeer
sterke Sluis eischte van Prins Mau
rits veel krijgsmanskunst. Het be
leg duurde 3 maanden. Niet min
der dan 5 helden uit het geslacht
Nassau stonden hem ter zijde, n.l.
Willem Lodewijk, Lode wijk Gun
ter, Ernst Casimir, Fredérik Hen
drik en Adolf van Nassau. Graaf
Lodewijk Gunter van Nassau liet
gedurende het beleg aldaar het le
ven.
Na de inname van Sluis werd de
20-jarige Frederik Hendrik gou
verneur der stad als belooning
voor zijn bijzondere dapperheid,
betoond bij 't beleg. Aan het hoofd
der ruiterij had hij met groot le
vensgevaar een weg weten te ba
nen naar de haven van Sluis, waar
door de stad nauwer kon worden
ingesloten en spoediger tot over
gave worden gedwongen.
Verscheidene malen hebben de
Spanjaarden getracht deze streek
te heroveren. Nu eens hadden zij
het op Aardenburg, dan op IJzen-
dijke of Sluis gemunt, maar telkens
te vergeefs.
Heeft alzoo Prins Maurits het te
genwoordige Westelijk
Zeeuwsch-Vlaanderen
bij de republiek der Vereenigde
Nederlanden gebracht, het was zijn
broeder Frederik Hendrik, die het
Oostelijk deel veroverde. Dit
ging echter niet gemakkelijk. Meer
dan één veldtocht was daartoe
noodig. Straks hierover meer.
En als wij het hervinden zullen
wij ons verheugen met groote
blijdschap, omdat wij rijker zijn,
dan wij schenen. Er ging veel af,
maar er kwam meer bij.
FREDERIK HENDRIK
1625—1647.
Zeeland, in 't bijzonder Middel
burg, was voor hem niet onbekend.
Vele lezers zullen wellicht niet
weten, dat de prins de eerste ja
ren zijner jeugd in Zeelands hoofd
stad heeft doorgebracht. Toen zijn
vader Willem van Oranje werd
doodgeschoten was hij nog geen 5
maanden oud. Zijn moeder Louise
de Coligny verkoos niet te Delft te
blijven wonen. In Holland was men
haar van wege haar Fransche af
komst niet zoo gunstig gezind.
Na een korten tijd met haar
zoontje te V 1 i s s i n g e n te
hebben gewoond, nam zij haar in
trek in de bekende Abdij te M i d-
d e 1 b u r g. Hier verbleef zij van
1585 tot 1591. Frederik Hendrik
heeft dus tot zijn 7de jaar hier
gewoond. Als knaap zal hij menig
maal gespeeld hebben op het rus
tige Abdijplein, nog een geliefd
speelterrein voor de jeugd.
Grooter geworden zijnde had hij
bij zijn 17 jaar ouderen broeder
Prins Maurits een goede leer
school. Als 16-jarig jongeling trok
hij met het leger mede door Vlaan
deren naar Nieuwpoort. Van zijn
heldhaftig gedrag bij het beleg van
Sluis, toen hij nog maar 20 jaar
was, hebben wij reeds melding ge
maakt. Als belooning hiervoor
werd hem het gouverneurschap
dier stad opgedragen. Zijn moeder
Louise de Coligny ging bij hem in
wonen, Het was slechts voor kor
ten tijd, daar zij niet tegen de
Zeeuwsche lucht kon.
Op aandringen van zijn broeder
Maurits trouwde Frederik Hen
drik in 1625 op 41 jarigen leeftijd
met Amalia van Solms. Drie we
ken daarna overleed Prins Maurits
(23 April 1625). Zijn Zeeuwsche
bezittingen liet hij na aan Frede
rik Hendrik, die in October van 't
zelfde jaar te V e e r e en te
Vlissingen als Heer gehul
digd werd.
Tegenover het geheele land,
maar in 't bijzonder tegenover het
tegenwoordige Zeeland heeft hij
zich verdienstelijk gemaakt door
het veroveren van het Oostelijk
deel van het tegenwoordige
Zeeuwsch-Vlaanderen. Dit heeft
echter veel moeite gekost. Zijn po
gingen werden dan ook niet dade
lijk met goeden uitslag bekroond.
De voornaamste vestingen wa
ren het sterke Sas vanGent
en het niet minder sterke Hulst.
In Juli 1640 deed hij op de laat
ste stad een aanslag, welke misluk
te. De Friesche stadhouder Hend
rik Casimir van Nassau, een zijner
bekwaamste bevelhebbers werd bij
het beleg zwaar gewond en over
leed den 12den Juli 1640 op 28-
jairgen leeftijd.
Frederik Hendrik gaf zijn plan
om deze streek te veroveren niet
op. Op 7 Juni 1644 vertrok hij van
Rammekens af en kwam met zijn
leger voor Philippine. Het doel