VOOR DE JEUGD.
ÜIV 'N OUD KOOKBOEK.
ZEEUWSCHE KRONIEK.
DAMMEN EN SCHAKEN.
MIJN EERSTE PRIJS.
JEUGDVERHALEN.
T„DODEJAARGETIJDE"!
VOGELTJES IN DE WINTER.
kaaie, over de gladde, natte stee
tien, om dé beenen te breken, en
ze docht: „wat za' moe Tine noe
toch blie-e weze; noe zu' m' is een
plezieregen aevend Zóvee' gele
Noe kan z' ok van oalles köope
net as a moe Bestine eit". Toen
4 ze voe' de deure stieng, most z
eest op aesom komme, en anêens
docht ze: „zou 't wè' waer weze
of zou ik dróome en trek wakker
worre? In m'n droom is 't o
meesttieds duuster". Di' kwam
zö 'n akelik gevoel van in d'
keele. Ze lichtten gauw de klienke
op en liep in 'uus. Zö mits wist ze
d4' oalles wezeluk waer was. Kees
zat in den 'oek van den 'aerd en
Tine die stieng brood te snie-en
an den taefel.
Merie schodden d'r schorte uut
op 't taefzeil en ze riep: „kiek
noe toch is 'ier, moe Tine! Dat
'k 'ekrege van drie 'eeren, dir a
'k voé' op de paeren 'epast En
raaid is, dien êenen, dat was een
neef van ons en ie zei dat 'n is ni
Papa schrieve zou, da' ik 'ier op
z'n paeren most stae' passé'."
Tine 's gezicht dat was de moei
te waerd. Eèst trok ze öogen as
een uul, d'r ond viel open, toen a
ze oal dat geld zag. Mè', toen 4
z' 'dorden van wien 4 dat was
keek ze net, of-'a' 'êel de waereld
wè' in brand stieng. Ze kust gin
woord uutbrienge, ze stieng mè' te
gaepen en aneens gieng ze zachtjes
jule. 'Oe 4 Merie di' bie stieng
ku' je wè' begirepe, dat kind was
zövee' voe d'r 'óod 'esloge.
Mè' Tine, die 't daarlik oal be
grepe, wat 4 ter zou gebeure; dat
kwam uut.
Een dag of tiene naedien kwam
dien 'Ans de Does, en Merie die
most mee, nae ieversten een scho-
le, dir a ze misjes van die oudte in
de kots 6. H
Dat erme kind.
lk de boot achieran zitte kie
ke, toet dat er gin tupje mi' van
te zien was. En Beilo ok. Alia, me
zu' d'r vadder mè' van zwiege.
D'r laeter leven weet ik ok 'óor,
'êelegans; 'k ze nog mêer as êens
'esproke, Mer om dat oallegaere
bloot te leggen, di' vind ik gin vrie
'eid voe'.
Zö dus, dan bin 'k noe tenden,
m'n vertelsel dat is uut. Alla, be
dankt dan voe zovarre en 't beste
vadder, oor!
Hein Tuut.
F aisani.
wordt gezengt, behalven het hoofd
en de staart, daar men de vederen
aan laat, en met papier bekleed
om ze niet te verbranden; men
braad ze gelardeerd aan t spit,
discht ze op met een saus van cha-
loften, zout, peper, geraspt brood
c» vlees-nat.
Versche ham.
legt ze eenige dagen in 't zout of
azyn; braad ze met of zonder
kruidnagelen aan 't spit, eet ze met
saus robert.
WETENSWAARDIGHEDEN,
Hoezeer keizer Joseph II be
zorgd was Voor bloed en leven zij
ner soldaten blijkt uit hetgeen hij
schreef aim Loudon toen deze
voor Belgrado stond.
Spaar geen kruit en kogels,
maar ontzie het bloed mijner dap
pere soldaten.
1 JANUARI 1715.
Een rumoerige Nieuw
jaarsdag te Middelburg.
In de maand Juli schreven wij
hoe in het jaar 1702 een hevig op
roer te Tholen was ontstaan als
gevolg van een strijd tusschen de
regenten, die tijdens de regeering
van stadhouder Willem III waren
afgezet en de achter de groene ta
fef zittende heeren.
Deze strijd, die ook in verschei
dene andere steden voorkwam, a
was het niet altijd met oproer en
doodslag zooals in Tholen, is in de
geschiedenis bekend onder de
namen Oude plooi en Nieuwe
plooi.
De Algemeene Staten vaardig
den op 11 September 1704 het
placaat van Amnestie (kwijtschel
ding) uit, waardoor zij hoopten
aan al de woelingen een einde te
kunnen maken.
Jacob Wouters en zijn drie
broers, die zich bij het oproer te
Tholen aan moord schuldig had
den gemaakt, hadden het land
verlaten. Toen zij waren ingedaagc
en niet waren verschenen, wer
den zij als „gewoeste" bal
lingen verklaard, zooals men
dat destijds noemde, De hee
ren J. Adriaanse en J. A
Everaard deelen in hun boek: „De
heerlijkheid van Sint Jan ten
Steene" nadere bijzonderheden
over genoemden Jacob Wouters
mede. Deze was door aankoop in
1696 vrijheer geworden van de
heerlijkheid St. Jan Steen, liggen
de in de zoogen. Generaliteitslan
den.
Na zijn woesting ging Wouters
zich in zijn heerlijkheid vestigen
tegen aan de grens der Zuidelijke
Nederlanden. Bij dreigend gevaar
was hij dan spoedig over de streep
Doordat men hem met rust liet,
werd hij vrijmoediger en trok wel
eens Zeeland in.
Hij vertoefde zelfs nu en dan
eens te Middelburg, waar hij vrien
den had. Het gevolg van deze be
zoeken was, dat hij, die reeds zes
kruisjes achter den rug had, zich
in Zeelands hoofdstad in onder
trouw liet opnemen met de 45-jari
ge Johanna Steengracht, een on
gehuwd lid van een aristocratische
familie op Walcheren, wonende te
Middelburg. Deze brutaliteit was
toch al te erg. Hij werd aange
jaagd door de magistraat van
Tholen, waar men zijn misdaden
nog niet vergeten was. Het stads
bestuur wees er op, dat Jacob
Wouters „buijten vreese van het
swaert" zich in Middelburg in het
openbaar vertoonde.
Het gevolg van deze aanklacht
was, dat de procureur-generaal
van het Hof te 's Gravenhage met
zijn deurwaarder en verdere hel
pers naar Zeeland reisde en den
31sten December 1714 met zijn
schip voor Rammekens aankwam.
Op Nieuwjaarsmorgen vervóeg-
den zij zich aan het huis van ge
noemde Johanna Steengracht, waar
Wouters verblijf hield. Toen 'zij
vinnen waren, wilden zij Wouters
arresteeren, maar deze verzette
zich onder het geroep van: Help
Moord Moord De dienstbode
wierp de straatdeur open en begon
eveneens te schreeuwen: Moord
Vloord I
Buurlui kwamen met stokken en
stangen toegesneld, Henen het huis
binnen en ontnamen een der ge
rechtsdienaars zelfs zijn degen.
Toen aan hen gezegd werd, dat het
heelemaal geen moord was maar
een optreden van de rechterlijke
macht, trokken zij zich terug. De
justitie achtte het raadzaam met
overleg te werk te gaan. Wouters
werd in een kamer onder bewa
king gesteld. Ondertusschen ging
de procureur-generaal naar het
stadhuis ten einde van den ma
gistraat der stad toestemming te
krijgen om Wouters naar Den
Haag te mogen vervoeren. Zonder
dit verlof zou hij inbreuk maken
op de stadsprivilegiën.
Ondertusschen had Wouters een
advocaat laten komen, om tegen
de arrestatie te protesteeren. Ook
was voor het huis een groote me
nigte samengeschoold, welke tegen
de bewakers een dreigende hou
ding aannam.
De proc.-generaal had van zijn
bezoek aan den stadsmagistraat
weinig genoegen beleefd. Daar het
Nieuwjaarsdag was, waren vele
schepenen niet thuis. Burgemees
ter P. Duvelaar hield met degenen,
die komen konden, een spoedver
gadering. De uitslag hiervan was,
dat den proc.-generaal gelast werd
zijn helpers uit het huis van Juf
frouw Steengracht te verwijderen,
omdat deze, vóór de komst van
den proc.-eeneraal verzocht had
de vreemde personen, die haar
huis waren binnen gedrongen, te
verwijderen en dit verzoek zou
worden ingewilligd.
Naar de bewering van den proc.-
generaal, dat Jacob Wouters een
gewoeste en een „capitale bandijt"
was, werd niet geluisterd. De bur
gemeester beriep zich op de stads
privilegies. Mogelijk had hij reeds
gehoord, hoe het volk was samen
gestroomd en zich uitliet ten gun
ste van Wouters en zijn aanstaan
de echtgenoote.
Toen Jacob Wouters van het
een en ander kennis had gekregen,
raadde hij zijn bewakers aan het
huis te verlaten, daar hij er niet
voor kon instaan, wat de woeden
de menigte zou doen. Zij kozen de
wijste partij en verlieten de wo
ning. 't Werd ook meer dan hoog
tijd. Op straat werden zij nog las
tig gevallen, zoodat een der
dienaars een kerk wist binnen te
vluchten, waar dienst werd ge
daan, Vroeger was het altijd op
Nieuwjaarsavond kerk.
Zoo bleef Jacob Wouters vrij.
Hij achtte toch het raadzaamst niet
lang in Middelburg te blijven. Met
zijn bruidje vertrok hij spoedig
naar St. Jansteen, waar het hu
welijk op 13 Januari 1715 werd
voltrokken.
Van dit, zijn derde huwelijk,
heeft hij niet lang genoegen ge
had, daar hij het volgende jaar
reeds overleed.
R. B. J. d. M.
(Nadruk verboden).
Ook deze partij werd gespeeld
in de competitie van de Schaak
vereniging „Middelburg".
Wit: H. STROOBAND.
Zwart: J. M. MULLIE.
Cambridge-Springs Variant.
1. d2d4 d7d5
2. c2c4 e7e6
3. Pblc3 Pg8—f6
4. Lel—g5 Pb8d7
5. e2e3 c7c6
6. Pglf3 Dd8a5
De Cambridge-Spjrings Variant
onderscheidt zich in verschillende
opzichten gunstig van het Ortho
doxe dame gambiet. De passieve
houding, welke Zwart in deze laat
ste voortzetting geruimen tijd aan
neemt, wordt vervangen door een
vroegtijdige aanval op den witten
dame vleugel. Met 6
Dd8a5 leidt Zwart een actie in
tegen c3 welke onder omstandig
heden nog versterkt wordt door
de werkzaamheid van Da5 in ho
rizontale richting.
7. Pf3d2
Met 7. c4Xd5 had Wit ook kun
nen trachten de nadeelen verbon
den aan de positie van Lg5 te ver-
deinen. Als Zwart n.l. met een
pion terug slaat wordt de vijfde
lijn gesloten en staat Lg5 niet meer
bloot aan horizontale aanvallen
van Da5.
Evenwel 7. Pf3d2 beteekent
afdoende beveiliging van den Wit
ten koningsvleugel.
7d5Xc4
8. Lg5Xf6 g7Xf6
Beter is 8Pd7Xf6
9. Pd2Xc4 Da5d8
Waarom niet 9Da5c7?
10. Lfle2 Pd7b6
11. Pc4Xb6 a7Xb6
12. a2a3 Lf8—d6
13. Pc3—e4 Ld6c7
14. Ddlc2 f6—f5
15. Pe4g3 i Th8g8
16. Le2—f3 Lc8d7
17. Tal—dl
Meer actief staat de toren op
cl. Reeds .direct dreigt Wit dan
met d5.
17b6b5
18. 0—0 Lc7Xg3'
19. f2Xg3 Dd8g'5
20. Tfl—el h7h6
21. e3e4 f514
22. g3Xf4 Dg5Xf4 K¥
Zwart heeft verschillende zwak
ke punten, o.a. f7
23. Tel—fl! Df4e3f
24. Kgl—hl 0—0—0
Dit is zeer riskant.
25. Tdld3 De3g5
26. e4e5 Td8—f8
27. a3—a4 b5—b4
28. Td3—b3 f7—f6
Pion b4 is toch niet te houden.
29. Tb3Xb4 f6Xe5
30. Dc2b3
Wit wil geen tijd verliezen.
30b7b5
31. a4Xb5 e4e5!
32. b5Xc6 Ld7Xc6
33. Db3Xe6t Kc8—c7
34. Tfl—al?
Waarom niet eenvoudig Tb4c4!
Hiertegen heeft Zwart geen verde
diging meer.
34Tf8a8!
35. De6—f7t? Kc7—dó
36 Tal—el Ta8—f8!
Wit geeft op. De dame moet
weg en daarop volgt Tf8Xf3
Eindstand.
a b c d e f g h
door
JAN VAN HEYMEN.
„Er is een brief van tante Berta ge
komen of je een weekje komt loge
ren," zei moeder. Nou, daar was
ik altijd voor te vinden, want bij
tante Berta en Oom Kees was het
altijd fijn. Ze hadden een boerderij
in een klein dorpje dat niet ver lag
van de stad, waar wij woonden.
En als je altijd in de stad woont
in een drukke straat en in een huis
met een heel klein tuintje, dan
vind je een boerderij het mooiste
wat er bestaat.
Ik was dan ook in de wolken,
toen ik uit het kleine treintje stap
te en naast oom Kees het dorp
doorliep. Een fijne week zou het
worden.
En het werd eén fijne week. Ik
mocht doen wat ik wilde, zoals al
tijd als ik op de boerderij logeer
de. Ik werkte soms mee, ik mocht
zelfs een keer een koe melken,
maar daar bracht ik niets van te
recht, ik at van alle vruchten die
rijp waren, ik speelde met de
dorpsjongens, ik voelde me half
boer. In die week was er ook juist
een dorpsfeest en daar was ik na
tuurlijk met de neus vooraan. Hen
drik, een boerenzoon en een van
mijn grootste vrienden uit het dorp
was een gewichtig persoon op het
feest. Hij liep met loten voor de
grote loterij, die zou worden ge
houden. De prijzen waren land
bouwwerktuigen, koeien en var
kens, pakken hooi en al die voor
een boer nuttige dingen. En hoe
ik nu op de dwaze gedachte kwam,
weet ik zelf niet, maar ik nam ook
een lot van Hendrik. Toen ik het
had, stopte ik het maar gauw
weg, want als ze dat zagen op de
boerderij zouden ze me vast uit
lachen.
Eigenlijk vergat ik het helemaal
en toen ik twee dagen later naar
huis ging, zat het opgevouwen in
het zakje van mijn blouse en daar
bleef het.
Tot de volgende week Maandag.
Toen kwam Dina, onze meid, bin
nen, juist toen moeder een brief
aan tante Berta schreef. „Dit zat
in de bloese van Jan, mevrouw, ik
vond het toen ik hem in de was
wilde doen, moet het bewaard blij
ven Moeder vouwde het pa
pier uit elkaar en ik zag haar ogen
groot worden van verbazing.
„Maar Jan, hoe kom jij daaraan
Gekocht, moeder' zei ik verle
gen, want moeders stem klonk
streng. „Wat is dat voor dwaas
heid „Ik, eh, ik weet niet".
„Was het voor. een goed doel
ondervroeg moeder verder. „Ja
nee ik geloof niet.„Dus
je wilde een koe of een grasmachi
ne winnen Nu kon moeder toch
haar lachen niet meer houden.
Gelukkig, ik durfde ook weer te
lachen. Moeder schreef dadelijk
het nummer aan tante Berta maar
ze zei: „Ik hoop, dat je niets wint,
maar dat anderen aan wie het be
ter besteed is, alles krijgen." Maar
in mijn hoofd was opeens een idee
gekomen. „Stel je voor, dat ik zo'n
aardig klein kalfje of lammetje
won. Ik was dol op die beestjes en
dat zou ik hier toch wel kunnen
houden. Als we nu in het achter
tuintje eens enkel gras zaaiden,
dan zou het daar wel kunnen gra
zen en in het schuurtje kon het
's nachts staan. Ik zei niets, maar
drie keer op een dag draafde ik
naar de bus om te zien of er geen
brief was van oom Kees en tante
Berta. Twee weken moest ik er
op wachten, toen kwam er werke
lijk een brief voor mij.. Ik
scheurde hem haastig open, ver
slond de letters. En had ik daar
nu toch niet werkelijk een kalf
gewonnen Tenminste er stond
een jonge koe, nou, dat is toch een
kalf, nietwaar Ik sprong als een
Indiaan door de kamer en
schreeuwde: „Ik heb een kalf, een
kalf gekregen." Moeder kwam
aanloopen, vader keek van achter
zijn krant op.
„Wat zeg je toch, Jan Een
kalf „Daar heb je het nu al,
met die malle dingen van jou
riep moeder. Maar ik was buiten
mezelf van vreugde en vertelde in
een vaart m'n hele plan: gras in de
tuin, de schuur als stal.
Vader schaterde: „En 's avonds
zeker luchten, hè Met de koe
aan een touw, hier door de Prins
Hendrikstraat En Dina moet ze
ker melken, of moeder soms Nee,
moeder, jij maakt de kaas en de
boterWat een voordeel zullen
we van Jan's koe hebben Vader
was niet tot bedaren te komen.
„Maar het is een kalfje", zei ik.
„O, dat scheelt", zei vader,
„misschien kunnen we dat eerst
wel proberen". Ik keek al hoop
vol, maar vaders stem klonk nog
spottend. „Och, zeg zoiets toch
niet," bromde moeder, „stel je
voor een kalf midden in de stad.''
Toen kon ik me niet meer goed-
houden. Ik barste in tranen uit, de
laaste weken had ik me zo ver
heugd op mijn nieuwe aanwinst. Ik
hoopte al dat het een rood kalf
zou zijn, en nu zou er niets van
komen, hoewel ik het toch eerlijk
had gewonnen. Maar moeder zei,
dat ik me moest schamen om eerst
zulke gekke dingen in m'n hoofd te
halen en nog te gaan huilen ook. Ik
was toch al negen jaar.
Gelukkig mocht ik zelf naar de
trekking van de loterij en kreeg ik
mijn kalf wel te zien. Het was al;
een vrij grote koe, een zwart bonte
koe, Toen ik haar zag, begreep ik
toch wel; dat een stadstuintje geen
geschikte piaats is voor zo'n beest.
Maar ik kwam er nog wat goed af.
Oom Kees kocht de koe van mij, ik
kreeg een flinke som in mijn spaar
pot en twee maanden later kwam
er een mandje vöor mij, \vaar op
Stond: Voor'Jan, in plaats van het
kalf.
Daar kwam uit eefi aller
leukst jong hondje, een kind van
Black, de hond van Oom Kees.
Daar heb ik heel wat meer plei-
zier van gehad dan ik ooit van
een koe zou kunnen hebben....
vooral in een stadstuintje.
Het witte „monster".
Ik bracht de laatste winter en
kele dagen door op een dorp bij
een kennis, een dame: ik noemde
haar tante. Tante woonde aan de
dorpsweg, die aan één zijde be
bouwd was. Tegenover de huizen
was er bouwland, waarop, op vrij
grote afstand een boerderij stond
Op een avond, het was onge
veer zeven uur, vroeg tante me
even naar de winkel te gaan. Na
tuurlijk ging ik. Er lag een dikke
mag sneeuw op de weg. De maan
was nogal bedekt en verlichtte
maar flauw de omgeving. De
dichtstbijzijnde lantaarn stond bij
de winkel waar ik heen moest,
ongeveer driehonderd meter van
me vandaan. Van de boerderij
klonk hondengeblaf door de stilte
Angstaanjagend was dat, zo alleen
op een donkere dorpsweg en ge
wend aan stadsverlichting. Ik
stapte vlug verder, wilde niet
hardlopen, want dat maakt bang,
ik voelde toch al mijn hart in mijn
keel kloppen. De knerpende
sneeuw onder mijn schoenen deed
me telkens omkijken. Het was
steeds of er iemand achter me
liep. Opeens kwam, op ongeveer
honderd meter vóór me, een witte
kat met kleine beweginkjes, ge
luidloos op me af. Na enkele pas
sen bleef ik stilstaan; het witte
dier deed hetzelfde, gedeeltelijk
achter een boom verscholen. Be
nauwd ging ik verder; het spook
achtige dier ook, een eindje maar,
hield dan weer stil, nu midden op
de weg. Ik durfde niet meer ver
der. Dat zag het ondier zeker,
want, gebruik makend van een
beetje verduistering, kwam het
als een rukwind op me af. Hees
van angst schreeuwde ik zo hare
ik kon om hulp en rende terug.
Toen kwam er uit een poort tus
sen twee huizen een zwarte ge
daante, met gebarende handen op
me af. Maar nog voor die „zwarte"
op de weg was, kon ik het poortje
nog juist passeeren en het huis van
tante bereiken, zonder gegrepen
te worden. Stom van angst rende
ik de veilige kamer in. Ik dachl
tenmiirste dat ik veilig was, maar
enkele ogenblikken daarna ging de
buitendeur open en hoorde ik een
stem in de gang: „Buurvrouw waf
mankeert je logeetje en met
een stond het „zwarte spook" bi'
ons in de kamer, het was.tan
tes buurvrouw met een omslag
doek over het hoofd.
Het witte „monster" hebben we
onschadelijk kunnen maken. Ge
drieën, ik tussen tante en buur
vrouw in, hebben we het vern e-
tigd vlak, voor de deur, het was.,
een verfrommelde krant, die
door de wind werd voortgerold.
C. E. G.
Hoe dikwijls horen wij de win-
ter zo noemen, alsof dan ^werkelijk
de planten in de vrije natuur dood
waren. Heel veel mensin denken
ook, dat in de wintertijd altfes ver
stard en dor is, terwijl het toch
helemaal niet het geval is. In wer
kelijkheid hebben de planten al
leen een rusttijd, maar die is eigen
lijk meer in de herfst dan in de
winter.
De rustperiode begint meestal in
de herfst en eindigt al voor Janu
ari. Daarna beginnen de bomen
en planten al weer te „werkén",
want al kunnen wij dan nog niet
direct zien, dat er verandering
komt in het uiterlijk der planten,
de opname van voedsel fs
toch al weer begonnen. Want de
knoppen, die in het volgend voor
jaar weer gaan uitlopen, zitten nu
al weer aan de bomen, ga maar
eens kijken. Soms zijn ze nog wel
erg klein, maar dikwijls toch al
duidelijk zichtbaar, zoals op het
plaatje te zien is.
Sommige plantensoorten groeien
ook juist in de winter het best, zo
als paddestoelen, zwammen en
mossoorten. En dan zijn er de
planten die de hele winter groen
blijven, de klimop, de hulst, de
denne- en sparrebomen. Je ziet
dat het helemaal niet goed is om
de winter het „dode jaargetijde" te
noemen, want de natuur is dan he-
lemaal niet dood.
De winter, die wij meestal wel
prettig vinden al houden de mees
ten meer van de zomer, is voor
de vogeltjes meestal een moeilijke
tijd. Zulke zachte winters, als wij
de laatste tijd gehad hebben, zijn
nog niet zo erg, maar er zijn toch
elk jaar wel een paar dagen vorst
en daar hebben de vogels dc
meeste last van, want dan is de
grond zo hard[ dat ze geen eten uit
de aarde kunnen pikken en de
plasjes, waar ze van drinken zijn
bevroren. Ook als er sneeuw ligt
kunnen ze weinig vinden om te
eten. In het begin van de winter
zijn er nog wel bessen aan de bo
men, struiken, lijsterbessen, mei
doornbessen, rozebotteis enz.
Maar als die ook opraken, be
gint het er in het koude jaargetijde
lelijk voor ze uit te zien. Dan ko
men de vogels ook vaak dicht bij
de huizen der mensen, in de tui
nen en parken, ook zulke .vogels
die anders te schuw zijn om zich
te wagen, 't Is of ze wetert en voe
len, dat wij mensen hen wel wil
len helpen. En dat doen we ^an
ook wat graag, hè jongens 'c.i
meisjes We zetten voederhuisjes
neer voor de zangertjes, liefst op
een beschut plaasje, en overdek f
tegen de regen. En daarin strot» en
we de lekkernijen: allerlei zaden,
hennepzaden, zonnepitlen, maïs
korrels en ook broodkorstjés en
kruimeltjes. Maar geen brood dat
in melk of water is geweekt, dat