VOOR DE JEUGD.
wt
s
A
m
-A <Z3$
ZEEUWSCHE KRONIEK.
DAMMEN EN SCHAKEN.
HÉ
ill
Ü«J»
if
P
i
X
WIENS SCHULD?
HOEDE
CHOCOLADELETTERS
IN DE WERELD KWAMEN!
waeter en tussen 't riet. Wè' 'on-
derd meeuwen en nog mêer dreve
op 't waeter, ze vloge op en om en
vrom en streke dan wee' neer. Bel-
lo die een waeter-'oentje op
'ejoge. Ie sprong van lienks ni
reks en verbeeldden z'n eigen, dat
'n den baes van 'êel de wêel was
Merie die trok een 'andvol bie
zen uut en gieng an de kant zitte,
op een mooi groen pleksje; een
karrewasse slintere.
13 DECEMBER 1479.
Veere sluit een overeen
komst met Anthonie Kel
derman over het bouwen
van de Groote Kerk,
In de laatste 25 jaren der 15de
eeuw had Veere het topunt van
haar grootheid bereikt. Gunstig
gelegen aan het destijds diepe
Veergat bracht de zich steeds uit
breidende handel, niet het minst
de Schotsche wolhandel, aan de
stad groote welvaart aan. Dit was
ook te zien aan de versterking en
de verfraaiing der stad. Tot dit
laatste behoorde het bouwen van
het prachtige stadhuis, dat in 1477
gereed was, maar nog zonder to
ren.
Aan de familie Kelderman uit
Mechelen, die het stadhuis had ge
bouwd, werd ook opgedragen de
Onze Lieve Vrouwekerk, die te
klein was geworden, te vergroo-
ten. Aan deze vergrooting was ech
ter in 1472 reeds begonnen. Op 13
December 1479 sloten Wolfert van
Borssele, Heer van Veere, en de
Kerk meesters Jacob Jansz. en
Rombout Hanneman met mr. An
thonie Kelderman en diens zoon
Rombaut een overeenkomst tot
het opbouwen der genoemde kerk,
die blijkens de plannen terecht de
Groote Kerk kon genoemd wor
den.
Deze plannen zijn evenwel later
nooit geheel uitgewerkt. De oor
spronkelijke bedoeling was om er
een kruiskerk van te maken en de
toren zou driemaal zoo groot wor
den als hij nu is.
Niettegenstaande de Groote
Kerk nooit geheel is afgewerkt,
toch is zij tot op heden, hoe ver
vallen zij ook is, een prachtig mo
numentaal gebouw. Haar grootste
glorie was natuurlijk in den tijd,
dat zij als Roomsch bedehuis dienst
deed en de kerk ook deelde in de
voordeelen, aangebracht door de
vele en voorname bedevaartgan
gers naar het naburige beeld van
Onze Lieve Vrouwe in den Polder.
De Hervorming, die grooten-
deels opruimde, wat aan het voor
gaande geloof herinnerde, deed
veel van haar inwendige schoon
heid vjerliezen en wat er nog
schoons overbleef, vernield/e de
groote brand op 25 Mei 1686. Met
de met moeite samengebrachte gel
den werd de kerk wel weer opge
bouwd, doch zij werd niet wat zij
geweest was.
Toen de Franschen de ramen
grootendeels hadden dichtgemet
seld en de kerk gingen gebruiken
voor kazerne, hospitaal en stal, is
het te begrijpen wat er van ge
worden is.
Thans staat het kolosaal gebouw
leeg, Geregelde restauratie zal het
voor ondergang behoeden.
22 DECEMBER 1813.
Het verbod om in de ker
ken te begraven wordt
ingetrokken.
Van ouds werd er vroeger in en
om de kerk begraven. Bracht de
Hervorming in veel dingen veran
dering, het begraven in de kerken
bleef, al bleven natuurlijk de er
bij hoorende kerkdiensten achter
wege.
Er zullen mogelijk maar weinig
kerkgangers(sters) zijn, die weten
of er aan denken, dat zij in de kerk
boven een graf zitten. Geheel de
vloer is er vol van.
In de laatste helft der 18de
eeuw werd door vele vooruitstre
vende personen om gezondheidsre
denen bezwaar gemaakt tegen het
begraven in de kerken. De beken
de Zeeuwsche schrijfsters Betje
Wolf en Aagje Deken maakten pro
paganda om zelfs alleen maar bui
ten den bebouwden kring van stad
of dorp te begraven. Zij zelf wer
den volgens haar wil begraven op
de begraafplaats, welke in 1780 is
aangelegd.
Zeer vele menschen wilden ech
ter van dit nieuwe niets weten,
Zij ergerden zich er ook over, dat
op één en dezelfde begraafplaats
buiten de stad, groot en klein, rijk
en arm bij elkaar werden begra
ven.
Had de omwenteling van 1795
reeds vele oude gebruiken en in
stellingen, zooals b.v. de pijnbank,
opgeruimd, toen de Franschen in
ons land eenmaal geheel heer en
meester waren, volgden er nog
meer. Zoo werd op 19 Januari 1811
van regeeringswege bepaald, dat
niet meer begraven mocht worden
in de kerken, tempels, synagogen,
gasthuizen enandere-gebouwen.
Toen de Franscten vertrokken
waren bleven vele regeeringswet-
ten, zooals b.v. de Burgerlijke
stand, waarvan men het groote
nut inzag, bestaan. Verscheidene
andere werden opgeheven of ge
schorst, waaronder ook het ver
bod om in de kerken te begraven.
De souvereine vorst Willem I
moet vooral tot het opheffen van
dit verbod gekomen zijn, doordat
een adellijke familie een harer ge
storven leden in het familiegraf in
een der kerken wenschte te be
graven.
Later heeft men toch ingezien,
dat het onhygiënisch is om in be
sloten gebouwen, als kerken, waar
geregeld veel menschen bijeen ko
men, te begraven. Dit werd dan
ook in 1825 verboden.
Het begraven om de kerken
binnen de bebouwde kom werd
nog toegestaan in gemeenten met
minder dan 1000 zielen. Bij de be
grafeniswet van 1869 werd ook dit
verboden, zoodra het kerkhof vol
was.
Op Walcheren en zeer waar
schijnlijk in geheel Zeeland, wordt
alleen nog te Gapinge (gemeente
Vrouwenpolder) om de kerk be
graven.
De begraafplaats, nog veelal
foutief kerkhof genoemd, moet
buiten de bebouwde kom der ge
meente liggen.
25 DECEMBER 1413.
Hulst krijgt van den graaf
van Vlaanderen, Jan van
Bourgondië een privilege
om de stad met vesting
werken te omringen.
Hulst kan als de oudste stad van
iet tegenwoordige Zeeland be
schouwd worden. Reeds in 1180
kreeg zij haar eerste voorrechten.
Gelegen aan een goed vaarwater,
breidde zij door handel en in
dustrie uit, 't geen voor het na
burige Gent een doorn in 't oog
was. Het gelukte aan deze stad
met haar machtige gilden om Hulst
langen tijd onder den duim te hou
den, ook nog nadat de laatste stad
van vestingwerken was voorzien.
Eerst nadat Maximiliaan van
Oostenrijk Gent, dat altijd met de
graven overhoop lag, tot onder
werping had gebracht, kwam Hulst
nog tot meer aanzien.
Dat zij een belangrijke stad was,
ook door haar ligging, bleek later
uit de vele belegeringen, welke zij
tijdens den 80-jarigen oorlog heeft
moeten doorstaan.
Evenals bij andere oude steden
in Zeeland is het steeds ondieper
worden van het vaarwater, hier
gevolgd door geheele inpoldering,
een der oorzaken geweest van het
verminderen van den vroegeren
luister. Toch blijven de wallen met
een paar poorten een herinnering
aan haar vroegeren macht.
(Nadruk verboden).
R. B. J. d. M.
WETENSWAARDIGHEDEN.
Visschen die zeeziek worden.
Op groote stoomschepen, die
over den Oceaan varen, heeft men
onlangs bij een flinken storm op
gemerkt dat goudvisschen, die
over zee worden vervoerd, als de
boot erg schommelt zeeziek
worden.
Zilvervossen in Noorwegen.
Toen er onlangs een overzicht
werd gemaakt van het kweeken
van pelsdieren in Noorwegen,
bleek het dat in dat land ongeveer
17000 zilvervossen-fokkerijen zijn
en dat daar jaarlijks niet minder
dan 390.000 zilvervossen worde*
geteeld.
Nog 19000 paarden in New York.
Hoewel men zou verwachte*,
dat in de wereldstad New York
alles mechanisch zou gebeuren,
per auto vervoerd zou worden of
per tram of ondergrondsehen trein
zijn er toch dagelijks nog 19000»
paarden in de straten van die stad
te zien, die grootendeels als trek
dieren worden gebruikt.
De match die in 1886 werd ge
speeld tusschen Willem Steinitz en
Johannes Zukertort kon ,men
eveneens beschouwen als de
match om het wereldkampioen
schap schaken. Het was de revan
che match die Zukertort aanging
voor zijn nederlaag eveneens te
gen Steinitz van 1873. Ook in de
tweede match faalde Zukertort.
Hij was zeker niet de mindere, bij
het begin. Hij wist direct vier par
tijen achtereen te winnen.
Onderstaande partij, de tweede
uit de match, is ook een voorbeeld
van logica en goede strategie.
Schotsche Opening (New York,
13 Jan. 1886.)
Wit: W. STEINITZ.
Zwart: J. ZUKERTORT.
1. e2e4 e7e5
2. Pgl— f3 Pb8c6
3. d2d4 e5Xd4
4. Pf3Xd4 Pg8—f6
5. Pblc3 Lf8b4
6. Pd4Xc6 b7Xc6
7. Lfl—d3 d7d5
8. e4Xd5 c6Xd5
9. 0—0 0—0
10. Lelg5 c7c6
11. Pc3e2 Lb4d6
Dreigt Lh2:f en Pg4f
12. Pe2g3 h7—h6
13. Lg5d5
Beter ware het afruilen op f6
want thans neemt zwart voorloo-
pig de leiding.
1 3Pf6g4
14. Ld3e2
Na 13 Dh4 dreigt b.v. 14 h3?,
Pf2: 15. Kf2: Dh4, gevolgd door f5
en f4!
1 4Dd8h4
15. Le2Xg4 Lc8Xg4
16. Ddl—cl Lg4e2
17. Tfl—el Lc2—a6
18. Ld2—c3
Dreigt Lg7: en Pf5. Op d4? volgt
19. Te4
18f7—f5!
19. Tel—e6 Ta8—d8
20. Del—d2 d5d4
21. Lc3—a5 Td8—d7
22. Te6Xd6 Td7Xd6
23. La5b4 Dh4—f6
24. Tal—dl Td6d5
25. Lb4Xf8 Df6Xf8
26. Pg3h5 Df8e8
27. Ph5—f4 Td5—e5
28. h2h4 c6e5
29. h4h5
Noodzakelijk was 29. b2-b4 out
de kracht der zwarte pionen te
breken.
2 9Te5*4
30. c2c3
Nu is het te laat.
3 0De8—b8
31. g2—g3
Na 31. Pd3 volgt 31Tk4,
32. g3, Th5:, 33. Pc5: Da8!.
31
32. Pf4g6
33. Pg6—f4
8
Db8e5
De5d6
d4d3!
vm
20%
a b cdefg h
34. b2—b3
Na 34. Pd3: zou gevolgd zijn
34Ld3:35. Dd3, Telf; 36.
Kg2, Tdl: en wint
34c5c4
35. Tdl— bl Kg8h7
36. Kgl—h2
Beter was 36. Kg2.
36Dd6b6!
dreigt Te2; Pe2: Dfef
37. Kh2—gl La6b7
38. Tbl—b2 Db6cê
Dreigt mat in 2e zetten.
39. f2—f3 Dc6c5f
40. Dd2—f2 Te4elf
41. Kgl—h2 Dc5Xf2
42. Tb2Xf2 Lb7XI3!
Nu is wit verloren. Neemt hij
den looper dan gaat de d-pion
door.
43. g3g4 Lf3e2
44. Pf4g2 d3d2
45. Pg2—e3 c4Xb3
46. a2Xb3 Le2Xg4
Wit gaf het op.
door
IET HOOGERS.
o
Dat was een heerlijke vacantie!
Bas en Freddie en Elsje mochten
alle drie met vader en moeder op
reis, naar België nog wel. Bas was
overgegaan naar de tweede klas
van het gymnasium, Freddie was
geslaagd voor de H.B.S. en Elsje,
die ging nog maar naar de derde
klas van de lagere school, maar ze
had een prachtig rapport. En nu
gingen ze met z'n vijven veertien
dagen naar België. Heerlijk was
het daar. Je werd wel erg moe
van dat klimmen, en soms ging
vader wel met de beide jongens al
leen verder en bleven moeder en
Elsje op een mooi plekje wachten
tot ze weer beneden kwamen.
Een dag gingen moeder en vader
samen naar Brussel en Bas en
Freddie en Elsje bleven met z n
drieën in het hotel. Reuzenleuk
was dat om met je drieën aan het
tafeltje te zitten en bediend te
worden door den kellner. riet kon
ze ook niet veel schelen dat ze
niet mee gingen naar Brussel. t
was hier veel mooier.
„Nou, jongens, voorzichtig zijn,
hoor, geen malligheden uithalen en
alle drie op elkaar passen", zei
vader, toen ze vader en moeder
naar het stationnetje hadden ge
bracht. „Jullie mogen wel een eind
gaan wandelen, maar niet te ver
met Els, hoor, maak haar niet te
moe", voegde moeder erbij. „Elsje,
denk er zelf om". De kinderen
knikten ijverig op alles wat vader
en moeder zeiden. Ja, ze wisten
het wel, en Bas zou Els naar bed
brengen om half acht en zelf zou
den ze om negen uur naar bed
gaan, ja, echt, hoor en aan tafel
zouden ze heel netjes en rust'g
eten en elkaar niet met harde
broodjes gooien, wet Freddie al
eens uitgehaald had. Die morgen
bleven ze dicht bij het hotel, ze
stonden wat te kijken bij de vis
sers, die forellen vingen in de ri
vier. Ze speelden wat in de tuin
van het hotel en ze hadden een
heel gesprek met den kellner, in'
half Hollands, half Frans.
's Middags gingen ze wandelen;
naar een mooi plekje zouden ze
toegaan, waar ze als eens eerder'
waren geweest. En op een mooi
punt bij de rivier zouden ze wat in
het gras blijven liggen en dan weer
terug, dan kon Elsje onmogelijk'
te moe worden, want het was hele
maal niet ver. Na een half uur lo
pen waren ze er al. Een klein
weitje, dat naar de rivier toe een
beetje afhelde, het stond vol bloe
men en er waren een paar hoge:
bomen, die fijn schaduw gaven. Ze
deden wat spelletjes, gingen aan
de kant van de rivier kijken, naar
de kleine visjes, die tusschen de
steenblokken zwommen. „Zou je
dat water kunnen drinken?" vroeg
Freddie, „ik heb zo'n dorst". „Ik
heb ook vreselijke dorst riep
Elsje. „Laten we water scheppen
uit de rivier en dat drinken".
„Nee, nee, geen kwestie van",
zei Bas als oudste, „dat kan heel
gevaarlijk zijn en daar kun je erg
ziek van worden". De beide jon
geren zwegen vol ontzag, maar het
woord dorst was eenmaal ge*
noemd. En nu werd om de vijf mi
nuten de klacht géhoord: „Wat
heb ik toch een dorst Ik verga
van dorst„Niet aan denken",
zei Bas streng, maar eigenlijk had
hij zelf ook dorst nu hij er aan
dacht. Opeens zei Fred: „Hoor es,
ik weet wat We zijn immers
laatst naar die hoge top gewan
deld, waar dat vlaggetje staat,
weet je nog Bas Nou, en daar
hebben we toen toch wilde fram
bozen gevonden Als we daar nou
eens weer heen gingen, die hiel
pen fijn voor de dorst." „Ja
juichte Els, „frambozen Bas
keek diepzinnig. „Ja, dat zou wel
fijn zijn, maar het gaat niet, want
het is voor Els te ver", besliste hij
toen. Freddie keek kwaad, Els
trok een pruillip, Bas zelf speet
het ook genoeg. „Och, toe nou, je
kunt die vlag hier zien, zo ver is
het toch niet", bromde Fred. „En
ik heb zó'n dorst jammerde
Elsje. „Dan drink ik water uit de
rivier, hoor", dreigde ze. Bas keek
radeloos. „Nou, laten we het dan
zo doen", stelde hij voor. „Fred en
ik gaan naar boven en Els blijft
lier op ons wachten, net als an
ders met moeder".
„Ik dank je riep Els. „Jullie
xambozen eten, zeker en ik.
„Nee, luister nou", ging Bas ver
der, we lopen zo vlug mogelijk en
alle frambozen die we vinden ne
men we mee naar beneden en
dan verdelen we ze hierElsje
dacht even na. „Goed", zei ze
toen, „maar eerlijk alles meene
men, hoor „Natuurlijk", beloof
den de jongens en ze namen Elsjc's
muls mee, om de frambozen in te
doen. „Je drinkt intussen niet van
l et vater uit de rivier, Els, hoor
je riep Bas nog achterom, toen
ze wegliepen. „Nee-hee nep Els
terug.
Het was een prachtige wande
ling, maar een steile weg, en de
jongens, die beloofd hadden zo
vlug mogelijk terug te zijn, hijgden
van het vlugge klimmen, 't Was
toch nog wel een heel eind, want
toen ze een goed kwartier onder
weg waren, zagen ze de vlag nog
een heel eind boven zich en het
pad lieg zig-zag omhoog. „Goed
dat Els niet is meegegaan", hijgde
Bas, toen ze even stil stonden om
wat op adem te komen. „Ja",
knikte Fred. „Als er nu maar heel
veel frambozen staan", liet hij er
verlangend op volgen. Maar Bas
gaf geen antwoord, hij keek naar
beneden, waar heel in de diepte
het weitje te zien was en tuurde
scherp. „Zeg, jö, wat wat doet
Elsje daar vroeg hij verschrikt,
Freddie volgde zijn blik en daar
zagen de beide jongens het rode
jurkje van Elsje op een van de
steenen, die 4n-de rivier lagen. Het
bewoog, Elsje liep over de steen,
ging op het uiterste puntje zitten
„Direct valt ze in het water riep
Freddie angstig. „Kom, mee naar
beneden, ze moet er dadelijk af
komen, ze kan wel verdrinken
schreeuwde Bas en hij begon het
pad weer af te hollen. Zo lang
mogelijk hield hij het rode jurkje
in het oog, toen maakte de weg
een bocht en kon hij het niet meer
zien. Maar hij draafde voort, met
een reuzenvaart de helling af. De
gedachten warrelden door zijn
hoofd. „Wat een kind toch, om zo
gevaarlijk te doen Als ze nou een
jongen was, maar zo'n onhandig
meisje Maar dan kwamen an
dere gedachten: „Had hij zijn zusje
wel alleen mogen laten Ze wa
ren ook maar zo met hun beiden
weggegaan. En Els was nog zo'n
stuk jonger dan zij Anders bleei:
ze immers ook nooit alleen, maar
altijd met moeder samen. Fred of
hij had best alleen kunnen gaan
Als ze nu eens.... Als vader en
moeder nu terug kwamen en Els
wasHet was te erg om aan te
denken. En hij had op zijn zusje
moeten passen.... Dat nare kind
ook omJa, maar wie was de
schuld....?" Weer maakte de
weg een bocht, het laatste einc
naar het weitje lag voor hem. Ach
ter zich hoorde hij Freddie draven
die kon niet zo hard. Gelukkig, hij
zag Else alweer. Ze zat nog een
steen verder, gewoon midden in
het water. Ze draaide maar ronc
en ze keek maar naar beneden
naar het water Zit toch stil kind,
voor je ar afvalt Wat was dat
Hij hoorde Els huilen. Ze schreeuw
de. „Bas, Freddie, Bas, Bas gil
de ze, „ik kan er niet meer afIk
aen zo bang Bas rende over het
weitje, regelrecht naar de rivier.
Is zag hem komen en schoof weer
over de steen naar de andere kant.
Zit stil, Els, en houd je vast, ik
com je halen riep Bas haar vlug
toe. Vlug trok hij zijn kousen e*
schoenen uit, dan kon hij niet zo
gauw uitglijden op de stenen.JSen,
twee, drie steenen ver zat Elsje. Op
de tweede steen bleef: Bas staan
en tilde Els voorzichtig over het
smalle stukje water heen.' Fred zat
op de eerste steen en reikte haar
de hand en een ogenblik .ater za
ten ze alle drie weer eilig op de
wal. „Hoe haal je het in je hoofd
vroeg Bas kwaad. „Ik verveelde
me zo alleenzei Elsje. „Wa
zijn jullie frambozen „Die heb-
Den we natuurlijk niet, dat is jouw
schuld", riep Fred verontwaardigd.
3as lag achterover in het gras, zim
lart bonsde nog van angst. Elsje
teek een beetje schuw naar hem,
3as scheen wel heel erg boos te
wezen. „Wees nu niet meer
doos?" vroeg ze vleiend, „en zeg
gen jullie ook niets tegen vader
en moeder zei Bas, maar om
dat van binnen nog steeds ee*
stem zei: „Jouw schuld, Bas, je
eigen schuld voegde hij erbij;
„Nee, ik zal niet meer boos op je
zijn, zus, je was zelf al bang ge
noeg, hè Laten we maar terug
gaan, dan kunnen we een kopje
thee drinken". ,,0, ja", zei Fred
„we hadden dorst
Vele jaren geleden Sinter
klaas is al zó oud dat hij toen ook
al een grijze baard had en Pie
terknecht was nog maar een jong
maatje kreeg de goede bisschop
een verzoek van den burgemeester
van Suikerberg om in hoogst eige*
persoon een groot kinderfeest bij
te wonen, dat daar ter ere van
Sints verjaardag zou worden gege
ven. Alle schoolkinderen zoude*
op de ochtend van de 5de Decem
ber bijeenkomen, er zouden versjes
worden gezongen en spelletjes ge
speeld en tenslotte zou de jarige
geschenken uitdelen en lekkers la
ten strooien.
Als steeds was Sint bereid oai
zijn medewerking te verlenen. Hij
liet weten, dat de kinderen ee*
verlanglijst mochten maken en be
stelde alvast een grote mand pe
pernoten. Suikerbeesten warz*
niet nodig, die hadden ze in Sui
kerberg genoeg
Keurig op tijd werden alle ca
deautjes ingepakt, er kwam ee*
grote wagen, die de kisten van de
pakhuizen van Sinterklaas recht
streeks naar het schoolgebouw
bracht. De pepernoten en specu
laasjes die natuurlijk niet oudbak
ken mochten zijn, zouden onder
weg door den voerman bij de*
bakker worden afgehaald en zo
leek alles in orde, tot eensklaps
Zwarte Piet zich bedacht dat hij
vergeten had te zorgen, dat de kin
deren ook wat konden drinken.
Dat was een schrik Zich scha
mend over zoveel vergeetachtig
heid vertelde Piet wat er gebeurd
was, en omdat het al zo laat was,