Het Vondel-conqres: een nabeschouwing KERK EN SCHOOL. door mi) het ambt van burgemeester van Oost- cn West Souburg zal worden aanvaard, past mij een woord van eer biedigen dank aan H. M. de Koningin voor de benoeming en ,aan Zijne Excel lentie den Minister van Binnen,.land- sche Zaken en aan den Commissar s der Koningin, dat deze mij hebben willen voordragen, daarnevens de hoop uitsprekende, dat ik het in mij gestelde vertrouwen mij waardig zal betoonen. Voorts een woord v,an dank aan den loco-burgemeester, voor de wijze waar op hij mij is tegemoetgetreden en waarop hij mij thans heeft willen Inlei den. Tenslotte dank ik allen, zoowel per sonen, commissies als vereenigingen, de mij in de afgeloopen dagen in aller lei vorm groote vr'endelijkheid hebben betoond en mij daarmee, ook heden, een welkom in deze gemeente hebben toegeroepen, dat voor de toekomst ,alles goeds doet verwachten. Ik heb kennis genomen van de woor den van waardeering gericht tot mijn ambtsvoorganger den heer jhr. Van Doorn bij zijn afscheid van eenige we ken geleden. Mij daarbij gaarne aansluitende, spreek ik hierbij mijn beste wenschen uit voor zijn verder leven, zoowel voor hem zelf als voor zijn gez'n. Vereerd gevoel ik mij door de aan wezigheid thans van verschillende autoriteiten en mijn ambtgenooten uit Ritthem en Grijpskerke, Voor hun tegenwoordigheid zeg k vriendelijk dank. Hoewel de Wet daarover in het ge heel niet spreekt, is het een m.i. schoo- ne traditie geworden, dat een nieuwe burgemeester z'ch voor het eerst ,aan zijn Gemeente voorstelt in de Openbare Raadsvergadering. riet is, als wil hij daarmede zeggen, dal de nieuwe taak zal worden aan vaard in nauwe samenwerking met dit hoogste gemeentelijke bestuurscollege. Het gemeentebelang kan dan ook het best worden gediend wanneer Burge meester en Raad, onder eerbied ging van elkanders wettelijke rechten en be voegdheden, in volkomen harmonie sa men arbeiden. De noodzakelijke voorwaarde voor vruchtbare samenwerking is gelegen in onderling vertrouwen en wederzijdsche waardeering van elkanders standpunt, ook al is er versch'l van inzicht en op vatting. Dit alles zooveel mogelijk trachten te bevorderen, zal Uw nieuwe voorzit ter zich tot een plicht rekenen. Wat ik over de taak en werkwijze van den Raad opmerkte, kan ook op het college van Burgemeester en Wet houders van toepassing worden ver klaard. Toch is de samenwerk ng daar weer van ander karakter, omdat ze een niet publieke, een meer intieme is. En daar om juist dient aan den arbeid van dit College, waar men 'n grootere vrijheid van elkanders inzichten, kennis en er varing voordeel trekken kan, zoo bij zonder groote waarde te worden ge hecht. Bij voorbaat geef ik beide Wethou ders de verzekering, dat op mijn volle bereidheid tot samenwerking kan wor den gerekend, daarbij een beroep doen de op hun be'der steun en ervaring. Met den Secretaris hoop ik dagelijks op aangename wijze te kunnen samen werken. Zoowel op hem als op het ambtenaren corps doe ik een beroep om mij, waar noodig, zoo volledig mogelijk in te lich ten en op de hoogte te houden. Wanneer het de belangen van den plichtsgetrouwen ambtenaar geldt, zul len deze in mij zoo mogelijk een warm pleitbezorger vinden. Wat betreft het Algemeen Belang: het is mijn ernstig bedoelen voor de be volking het goede te zoeken en te bevor deren. Bij alle beslissingen hoop ik mij te laten leiden door de vraag: Wat brengt het belang der Gemeente mede? Eenerzijds naar volstrekte onpartijdig heid strevende, wensch ik ieders gevoe len zooveel mogelijk te eerbiedigen; an derzijds zal ik mijn eigen levensbeginsel niet kunnen verdoezelen en heb ik het recht te verlangen, dat men ook mijn overtuiging ontziet. Mijn vrouw en ik hebben het oprechte voornemen in goede verstandhouding met de bevolking mee te leven en wan neer wij, naar ik hoop, weldra hier met ons gezin wonen, lief en leed met haar te deelen. Gaarne wil ik de verzekering geven, dat ik mijn aandacht het allereerst zal schenken aan zaken, die het meest om hulp en voorziening vragen; ik denk hierbij ook aan alles wat nog lijdt onder de gevolgen der economische crisis. Souburg, dat ik nu gaarne ónze Ge meente noem, heeft het recht van mij .en.e'!C dat 'k met opgewektheid en energie mijn volle werkkracht zal geven aan den opbouw dezer in tal en last groeiende gemeenschap. Dat Souburg een zich uitbreidende ge meente is met een toenemend aantal in woners, waardoor steeds nieuwe vraag- vSr ZiiH v°ord°en en d* aandacht vragen, verleent aan het veelzijdige werk an een Burgemeester in dit geval juist bijzondere aantrekkelijkheid. DaaldeaLte Verleidin£ weerstaan be- Pt ware fCn name te noeme*- als 7 Pr0giram omvouwende, van wat in t belang der Gemeente zou kun- en worden verricht. h jeeuSt n°odié' dat mij vol-! op de hoogte stel van de verschil lende toestanden, mij oriënteerende over de invloeden en factoren, die daarbij een rol spelen, voordat ik aan bepaalde in- zichten in het openbaar uiting geef. Ongetwijfeld zullen moeilijkheden zijn, die overwonnen moeten worden, of j waarmede rekening dient te worden ge- houden en dan denk ik niet in de laatste plaats aan de finantiëele positie dezer gemeente, die nog steeds tot de grootste voorzichtigheid maant. Wanneer allen, die geroepen zij deze Gemeente mede te besturen, schouder aan schouder staande, de moeilijkheden, welke deze ook zijn mogen, het hoofd pogen te bieden, dan zal zeer zeker de Zeeuwsche wapenspreuk „Luctor et Emergo" ook hier van toepassing zijn. In mijn levensboek is het hoofdstuk Rotterdam uitgelezen en vangt een nieuw aan. Het thans afgesloten capitel was voor mij een somwijlen harde leerschool in bestuurskunst en bestuursbeleid. Ik dank van deze plaats allen, die daar mij leermeesters zijn geweest; in de eerste plaats den burgemeester van Rot terdam, vervolgens mijn oud-collega's Wethouders en Raadsleden, doch ten slotte zeker niet het minst de Pers, wier critiek niet kan worden ontbeerd en den verstandige niet irriteert doch corri geert. Wat het hoofdstuk Souburg te lezen zal geven, weten wij niet. Wan neer wij allen, Gemeentebestuurders en Ambtenaren, de Burgemeester voorop, met inspanning van al onze krachten ons met toewijdig zullen geven aan de ver antwoordelijke doch heerlijke taak, die ons op de schouders is gelegd, dan is een voorname voorwaarde om zegenrijk werk te kunnen verrichten, vervuld. De groote staatsman Marnix van St. Aldegonde, die in deze gemeente woonde en rusteloos werkte, en wiens stoffelijk overschot hier rust, zij allen, die op het publieke erf arbeiden, tot een lichtend voorbeeld. Zijn devies „Repos Ailleurs" d.w.z, „de rust elders" hetgeen voor hem geen frase beteekende, zij ook deze zin spreuk. Dezelfde Marnix heet de dichter van het schoone Wilhelmus, dat wel eens onze Vaderlandsche Psalm is genoemd. „Mijn schild en mijn betrouwen, Zijt Gij, o God, mijn Heer, Op zoo wil ik bouwen!" Deze zesde strophe bevat de allereer ste voorwaarde om Gods zegen op on zen arbeid te kunnen verwachten. Het is niet voldoende, alleen op men- schenwerk te bouwen, met hoe groote liefde, toewijding en voortvarendheid het ook verricht moge zijn. Ernstig ben ik er van doordrongen, dat dit ook geldt voor den arbeid van den nieuwen Burgemeester van Souburg. Tenslotte nog een min of meer per soonlijk woord. Dat onze bejaarde ouders hun kinderen en kleinkinderen weer iets verder uit hun gezichtskring zien trekken, doet ons in zekeren zin leed. Anderzijds vervult het ons met groo- ter dankbaarheid, dat ik hier in woor den vermag uit te drukken, dat zij bei den in goede gezondheid aanwezig kun nen zijn op dit voor mij en mijn gezin, en dus ook voor hen, zoo gewichtig oogen- blik in ons leven en aldus in staat zijn met ons de groote vreugde te deelen. Bij de vreugde over de benoeming, was er voor ons een zekere droefheid over het losmaken van zoovele banden, die ons aan Rotterdam bonden. Wij hopen en vertrouwen echter, ja wij weten ook hier spoedig vriendschap en meeleven te zullen vinden. Ik verklaar dan ook het ambt van burgemeester - van Oost- en West Sou burg gaarne te aanvaarden. Ik heb gezegd. Deze rede werd met applaus bezegeld. Verdere toespraken. De volgende spreker was het oudste lid in zittingsjaren, de hr, J. de Priester, die zich namens de raadsleden aansloot bij de toezegging van wethouder Cysouw dat men gaarne volle medewerking aan den burgemeester zal geven. O.a. merk te deze spreker nog op, dat jhr. Van Doorn bij zijn installatie toezegde zich als burgemeester boven de partijen te zullen stellen en hij hoopte, dat de nieu we burgemeester dit ook zal doen. Het zal de samenwerking zeker ten goede komen. De burgemeester dankte den heer De Priester en in hem den Raad voor de toezegging en zeide, dat in afwijking met andere raadsvergaderingen, thans ook de secretaris, die anders het zwij gen er toe doet, het woord heeft ge vraagd en daar geen der leden daarte gen bezwaar'had, verkreeg de heer Ga- brieëlse het woord. Deze riep namens alle ambtenaren in dienst der gemeente den burgemeester een hartelijk welkom toe. Uit den aard der verhoudingen zal spr. veel met den burgemeester moeten samenwerken en hij geeft de verzeke ring, dat hij steeds bereid zal zijn hem bij de vervulling van zijn taak ter zijde te staan in het belang der gemeente. Evenals dit het geval is geweest met den geachten voorganger, vertrouwt spr. dat de verhoudingen steeds van aange- namen aard zullen zijn. Hij weet ook te spreken namens alle ambtenaren wanneer hij de verzekering geeft dat ook zij alles zullen doen den burgemeester zooveel mogelijk ter wille te zijn. De voorzitter dankte ook voor deze woorden en sloot hierop deze raads- Men bleef echter* nog bijeen en het was cie burgemeester van Ritthem, de heer P. W. ter Haar, die thans het woord vroeg om namens alle burge meesters van Walcheren den heer Ste- merding geluk te wenschen en welkom te heeten. Spr, deelde mede dat de bur gemeester van Vlissingen, Middelburg, j Koudekerke en Nieuwland hem ver- j zochten hen te verontschuldigen. j Zeer terecht heeft wethouder Cysouw gewezen op het werkloozenprobleem, maar spr. is overtuigd, dat de nieuwe burgemeester als oud-wethouder van sociale zaken te Rotterdam daarvan vol komen op de hoogte zal zijn en zijn ken nis in het belang van Souburg zal kun nen aanwenden. De heer Stemerding bracht den heer Ter Haar dank voor zijn woorden en zeide er zeer naar te verlangen opgeno men te worden in den kring van burge meesters en secretarissen op Walcheren waar over hij reeds zooveel goeds heeft gehoord. Nadat verschillende ingekomen geluk- wenschen ook uit de vroegere woon plaats waren voorgelezen, vond de bur gemeester gelegenheid hen dank te brengen, die uit Rotterdam gekomen waren om de installatie bij te wonen. Namens deze nam mr. F. A. Nelemans voorzitter van de Kamerkiesvereeniging der Chr. Hist, të R'dam 't woord om te schetsen hoe hoog de hr. Stemerding daar stond aangeschreven en hem namens die en andere vereenigingen dank te brengen voor hetgeen hij verricht heeft. Hij kon de gemeente Souburg van har te gelukwenschen met haar nieuwen burgemeester. Hiermede was ook deze plechtigheid afgeloopen en nadat de Raad op de ge voelige plaat was vereeuwigd, ging men naar het bordes om den optocht van de Garde d' Honneurs, de muziekgezel schappen van Souburg en Ritthem en vele vereenigingen gade te slaan. De optocht gaf een groote verschei denheid te aanschouwen. Wij denker daarbij aan de Walchersche Huifkar mei feestgangers in het costuum van enkele tientallen jaren geleden, voorgesteld door de buurtcommissie van den Rit- themschen weg, die bloemen aanbood aan het burgemeesterspaar. Vervolgens aan de aardige nabootsing van het Prin selijk huwelijk door de buurtcommissie Buteux-van Teijlingen-Nieuwstraat, die een sleutel aanbood als toegang tot de gemeente. Dan de buurtcommissie Vlis- singschen weg met een keurige voorstel ling van het vliegveld en een K.L.M vliegtuig; het Marnixplein met de bollen- bakkerij; de wagen van de Konijnen- er pluimvee-vereeniging, medevoerende eer aantal der mooiste diertjes; de graan- dorscher, die zeker vermoeid moet zijn geweest van het onophoudelijk hanteeren van den dorschvlegel; de aardige kabou tertjes in de sneeuw, de vertegenwoor digers van andere buurtcommissies, van sportvereenigingen, Roode Kruis en van nog zoovele van anderen aard. Na een ommegang van dit alles over 't Oranjeplein kwamen de rijtuigen met den burgemeester en zijn familieleden, de wethouders en het bestuur der Oranje- vereeniging ook in den stoet en nu ging het een groot deel der gemeente door eerst verschillende straten van Oost- Souburg, toen de brug over, het Marnix plein rond en toen den Nieuwen weg tot Abeele en terug. Weder over de brug en toen nog een eindje door Oost met het gemeentehuis werd als doel. Receptie. In de raadszaal had daarop een druk bezochte receptie plaats, tijdens welke de heer en mevrouw Stemerding met vele .Souburgers kennis maakten en zich met velen hunner aangenaam onder hielden. Na de receptie was er voor de familie gelegenheid wat tot rust te komen, want des avonds wachtte nog Het avondfeest. Het was op het Marnixplein, dat de stoet, die des avonds voor den burge meester zou defileeren, te half acht uur werd opgesteld. Langs een haag van menschen werd te acht uur precies, naar het Oranjeplein afgemarcheerd, waar het aantal belangstellenden zelden zóó groot is gezien. Intusschen hadden de burge meester, zijn familie het gemeentebe stuur, de raadsleden, het bestuur aan de Souburgsche Oranjevereeniging en vele genoodigden onder het baldakijn voor het electrisch verlichte gemeentehuis plaats genomen. Hier was het, dat de vele vaandels en vlaggen den groet hun ner vereeniging brachten en de hoera's voor den burgemeester weerklonken. Souburg's fanfare, dat voor het ge meentehuis had plaats genomen, wist met opgewekte muziek de feestemming ten top te voeren. Er kwam beweging in de massa en weldra kwamen er momen ten van jolige dans en jolijt. Toen het défilé was geëindigd en de muziek met het Zeeuwsche Volkslied besloot, heeft de burgemeester met wel gekozen woorden alle Souburgers, groot en klein hartelijk dank gezegd voor de gulle ontvangst. Het was voor hem en zijn familie een dag geweest, vol verras singen, een dag om nimmer te vergeten. Bijzonder had hem getroffen de sleutel in verzegeld pakket, hem aangeboden door het aardig bruidspaartje uit „Sprookjesland", waarmede symbolisch werd bedoeld, dat hij spoedig tot de harten der Souburgers zou geraken, het geen naar hij hoopte spoedig het geval zal zijn. Tot den voorzitter der Oranjevereeni ging, dén heer J. C. Gabriëlse, richtte spr. een bijzonder woord van darïk vooi de wijze waarop de vereeniging de fees telijkheden heeft georganiseerd en ten uitvoer heeft gebracht en sprak er zijn verwondering over uit, dat elk deel van het programma juist op tijd begon en eindigde, hetgeen lang niet in iedere plaats het geval is. De heer Gabriëlse meende dezen dank te moeten over brengen aan alle vereenigingen en in stanties, die het de Oranjever. hebben mogelijk gemaakt, dank zij hun krachtige medewerking, dit feest te kunnen doen slagen. Met het zingen van twee coupletten van het „Wilhelmus" en een driewerf hoera voor H.M. de Koningin en de bur gemeester werd deze genoeglijke feest dag afficieel besloten. Men dacht echter nog niet aan naar huis gaan, want oud en jong volgde de muziek nog, toen die al spelende naar het zoo typisch Souburgsche plekje „het ronde putje" trok. Souburg heeft evenals voor 12 jaar, nml. op Dinsdag 13 October 1925, toen jhr. Van Doorn werd geïnstalleerd, zijn nieuwen burgemeester feestelijk inge haald. Het heeft het daarbij met het weer beter getroffen als destijds. Toen ging het des middags regenen, zoodat men in de open rijtuigen in een plas kwam te zitten, en het bleef bijna den geheelen dag slecht weer. Evenals toen begon de dag met mooi zonnig weder, het werd met den middag minder mooi, maar het bleef toch bij een zacht regentje en des avonds was het goed droog en niet zoo venijnig koud als Woensdag bij eenzelfde feest te Domburg, Met de herinnering er aan, dat de drie voorgangers van burgemeester Ste merding, nml. de heeren Paspoort, Bu- teux en Van Doorn, resp. 40, 32 en 12 jaar aan het hoofd der gemeente hebben gestaan, besluiten wij ons verslag van deze „blijde incomste". (n.s.).Wij hebben hier in Amsterdam enige dagen „gevoódeld": van de Nieu we Kerk togen we naar de Aula van 'de Universiteit en vandaar naar de Stads schouwburg, ja zelfs in het Vondelpark konden wij voor het eerst Vondel ont dekken en tenslotte zal men hem nog het meest eren door een van z'n werken op te voeren: de Faëton waarvan we helaas moeten zeggen dab het éen van z'n zwakste stukken is, allerminst ge schikt om degenen, die het dramatische in hem te weinig krachtig vinden, te overtuigen van het tegendeel. Dit alles was feestroes, eerbetoon praal en academie-sfeer. Maar professor Donkersloot heeft te midden van dat alles een waar maar nuchter woord la ten horen: „Groot en dood" was een groot dichter maar al te vaak.... Is Vondel werkelijk iets méér dan de al gemeen-erkende grootste dichter van Nederland? Betekent hij iets voor ons volk? Kent men hem, zoals de Duitser zijn Schiller en Goethe kent, de Engels man zijn Shakespeare en de Fransman zijn Molière? Op 'n willekeurige avond kan men in Parijs „Le Bourgeois Gen- tilhomme" of „Tartuffe of een andere comedie van Molière gaan zien, in "En geland zijn hele Shakespeare-schouw- burgen en schrijver de schooljongens pa- rafrazen over „Macbeth" of „Hamlet" en zij zeggen hele fragmenten van deze stukken uit hun hoofd op. Iedere Duit ser met lagere-scfcool-ontwikkeling weet wie Faust was en Gr etch en en Don Carlos of Wilhelm Teil en velen kennen kleinere liederen en balladen van Goethe of Schiller. Maar hier? Als men de mensen hier eens naar Vondel vraagt? Een dienstmeisje dat iedere dag de tien delen van de wereldbibliotheek afstoft, dat over de rijmprent hoorde spreken en de kranten dagelijks vol van Vondel zag, dacht dat het een schilder was uit de negentiende eeuw! Een dok tersvrouw wist iets van een dichter, maar kon toch geen enkele titel opnoe men en een architect herinnerde zich iets uit z'n schooljaren „van die verve lende Lucifer, die iets onmogelijks wou".... En zo zou men door kunnen gaan en ontmoedigd worden, als daar niet juist dit schone Vondel-congres was geweest, dat een getuigenis werd van den levenden Vondel. Misschien is de inzet nog het meest svmbolisch geweest: de rede van prof. Gerretson in de Nieuwe Kerk: een ma-' gistrale, hooggestemde feestrede, zoals weinigen die in Holland nog kunnen houden, een door en door Hollandse re de uit de oude Calvinistische school, maar dan van een mens van deze tijd, die de vrijheid als levensbeginsel van onze staat erkende. En wat ik nu als symbolisch daarin voelde was dit: het was een stijlvolle, warme en voorname rede maar in een ijskoude, onver warmde omgeving, waarbij de mensen de kragen van hun jassen opzetten. In deze koude voelden wij dat Vondel een groot man was geweest. Prof. Gerretson heeft getracht de ver bannen schim des Dichters terug te voe ren in de Hollandse tuin: hij bestreed de school die Vendel heeft geprocla meerd tot den dichter van de Contra- Reformatie en meende dat deze haar doel voorbijgestreefd was. Misschien heeft hij zelf dit laatste ook wat gedaan, want het is nu eenmaal een feit, dat de Vondel-studie hier grotendeels in han den der katholieken is geraakt en hij is dezen nu niet bepaald in het gevlij ge komen. Was het doel van dit congres echter niet dat de figuur van Vondel een boven-persoonlijke eenheid zou schep pen? Dit was het machtige praeludium. Ik zal u niet alles beschrijven wat er daar na kwam: een wat vage fantazie van prof. Donkersloot, rijk aan opduikende en weer verdwijnende motieven, die aan genaam aandeed, maar toch niet genoeg indruk naliet door een gebrek aan bouw, een warm en levendig „tema con varia- zioni" van prof. Molkenboer, waarin Vondels grootheid het thema was, dat hij toch steeds weer wist te variëren, een warme gelegenheidszang van den Vlaming Jozef Muls, die Vondel als de gouden schakel zag, welke Nederland steeds met de staat België zal verbinden en de strakke en ernstige fuga van Jan Romein dit alles afgewisseld door de ietwat ijdele voordrachten van Paul Huf en de voorname, nobele, maar iets te zangerige declamatie van mevrouw Roy- aards. (Overigens, wie kan Vondels ver zen waarlijk geheel doen leven in Hol land, wie kan de mensen door ze op de juiste wijze te zeggen tot hun kern bren gen? Zij worden gegalmd of gezongen, gedreund of afgedraaid, te pathetisch of te lyrisch gedeclameerd, maar wie treft de nobele, maatvolle, mannelijke val van zijn vers, die steeds weer de grote kracht van den dramatisch toch te zwakken Vondel uitmaakt? Zodra men het mooi wil doen, vlucht de schoonheid er uit heen.) Nieuw was ook de opvatting van dr. Jan Romein, die het Doperse van Von del in het middelpunt van zijn verklaring stelde; het feit, dat dit Doperse door de vervolging van een wereldhervormende beweging tot een wereldmijdende secte werd, zou de weg voor hem tot de Room se Kerk hebben gebaand, want later her kende hij in de Lijdende Kerk zijn Do pers „Offer des Heren". En bij alle wis seling was het blijvende in Vondel ten slotte: maat. Vooral dit laatste lijkt mij heel juist, want in zijn vers is Vondel zichzelf ten slotte wel het meest gelijk gebleven en juist wat ons steeds weer in dit vers boeit is de nobele val, de maat (natuurlijk in ruimere dan schoolse en technische zin). Op één punt zal dr. Ro mein zeker misverstaan worden en het is misschien gedurfd geweest dat hij al dus een verklaring heeft trachten te ge ven voor Vondels gemis aan populariteit en zijn gebrek aan dramatische spanning: hij heeft dit gemis gezocht in Vondels gemis aan critiek. Met volledige erken ning van Vondels grootheid als verheer- lijker van de huwelijkstrouw en van zijn reine schildering van de verhouding van man en vrouw, moet men toch toegeven dat Vondel niet een door de Eros gedre vene was als Goethe of Dante of Shake speare, dat Vondel de zonde en de nachtzijde van het leven niet kende en dat deze twee nu eenmaal de noodzake lijke stimulantia van ieder waarlijk groot dichter hebben gevormd. Hoe men hier ook over moge denken, de visie is in elk geval oorspronkelijk en een eerlijke overdenking waard. Ik zou om volledig te zijn nog meer moeten vertellen: over de boeiende voordracht van dr. W. A. P. Smit. die de waarder ng van Vondel in de loop der tijden behandelde, ook van de tij den toen men hem verguisde of schooi- meesterig-pedant waardeerde (dit was ook wepr een voortreffelijke voor dracht). Maar het zou te veel worden en het is alles reeds weer voorbij. Op dit uur stort Faëton met zijn zonnewa- gen ter aarde en ik vraag me af of Von del na al deze verheerlijking nu ook weer in de diepten der onbekendheid neer gaat storten Eén d'ng slyaat vast: door dit con gres en door deze herdenking overal in den lande is hij weer tot leven ge wekt en hebben velen éven iets van zijn grootheid kunnen zien, Thans wordt het tijd hem eens rustig en verdiept te gaan lezen alvorens naar een volgen de sensatie te hollen, maar thans wordt het ook tijd dat het onderwijs meer voor Vondel doet, d.at men hem niet langer zo behandelt, dat de leeri ng tien jaar later spreekt van „de man van die vervelende Lucifer, die wat onmoge lijks wou", maar dit doet zoals ik het van een leraar hoorde, die met een eenvoudige, treffende inleiding tot den „Adam 'n Ballingschap" een zaal vol jongelieden drie kwartier muisstil hield. Dit Vondelcongres en deze Vondel- week hebben Nederland doen beseffen dat het een waarlijk groot dichter heeft gehad het komt er thans op aan de zen weer tot leven te wekken. A'dam, 19 Nov. H, J. Smeding. Vrijdagavond had in de Ned. Herv. Kerk te Aagtekerke de verkiezing plaats van 7 leden voor een in te stel len Zendingsraad. Gekozen werden de dames M. Maljers en L. Westerbeke, en de heeren M. Overweg, J. Franke, H. Pe per en P. de Visser Cz. De heeren A, de Vos en C. Boogaard behaalden een gelijk aantal stemmen, zoodat tusschen deze heeren een her stemming moet plaats hebben.

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1937 | | pagina 7