Het Vondel-conqres:
een nabeschouwing
KERK EN SCHOOL.
door mi) het ambt van burgemeester
van Oost- cn West Souburg zal worden
aanvaard, past mij een woord van eer
biedigen dank aan H. M. de Koningin
voor de benoeming en ,aan Zijne Excel
lentie den Minister van Binnen,.land-
sche Zaken en aan den Commissar s
der Koningin, dat deze mij hebben
willen voordragen, daarnevens de hoop
uitsprekende, dat ik het in mij gestelde
vertrouwen mij waardig zal betoonen.
Voorts een woord v,an dank aan den
loco-burgemeester, voor de wijze waar
op hij mij is tegemoetgetreden en
waarop hij mij thans heeft willen Inlei
den.
Tenslotte dank ik allen, zoowel per
sonen, commissies als vereenigingen,
de mij in de afgeloopen dagen in aller
lei vorm groote vr'endelijkheid hebben
betoond en mij daarmee, ook heden,
een welkom in deze gemeente hebben
toegeroepen, dat voor de toekomst ,alles
goeds doet verwachten.
Ik heb kennis genomen van de woor
den van waardeering gericht tot mijn
ambtsvoorganger den heer jhr. Van
Doorn bij zijn afscheid van eenige we
ken geleden.
Mij daarbij gaarne aansluitende, spreek
ik hierbij mijn beste wenschen uit voor
zijn verder leven, zoowel voor hem zelf
als voor zijn gez'n.
Vereerd gevoel ik mij door de aan
wezigheid thans van verschillende
autoriteiten en mijn ambtgenooten uit
Ritthem en Grijpskerke,
Voor hun tegenwoordigheid zeg k
vriendelijk dank.
Hoewel de Wet daarover in het ge
heel niet spreekt, is het een m.i. schoo-
ne traditie geworden, dat een nieuwe
burgemeester z'ch voor het eerst ,aan
zijn Gemeente voorstelt in de Openbare
Raadsvergadering.
riet is, als wil hij daarmede zeggen,
dal de nieuwe taak zal worden aan
vaard in nauwe samenwerking met dit
hoogste gemeentelijke bestuurscollege.
Het gemeentebelang kan dan ook het
best worden gediend wanneer Burge
meester en Raad, onder eerbied ging
van elkanders wettelijke rechten en be
voegdheden, in volkomen harmonie sa
men arbeiden.
De noodzakelijke voorwaarde voor
vruchtbare samenwerking is gelegen in
onderling vertrouwen en wederzijdsche
waardeering van elkanders standpunt,
ook al is er versch'l van inzicht en op
vatting.
Dit alles zooveel mogelijk trachten
te bevorderen, zal Uw nieuwe voorzit
ter zich tot een plicht rekenen.
Wat ik over de taak en werkwijze
van den Raad opmerkte, kan ook op
het college van Burgemeester en Wet
houders van toepassing worden ver
klaard.
Toch is de samenwerk ng daar weer
van ander karakter, omdat ze een niet
publieke, een meer intieme is. En daar
om juist dient aan den arbeid van dit
College, waar men 'n grootere vrijheid
van elkanders inzichten, kennis en er
varing voordeel trekken kan, zoo bij
zonder groote waarde te worden ge
hecht.
Bij voorbaat geef ik beide Wethou
ders de verzekering, dat op mijn volle
bereidheid tot samenwerking kan wor
den gerekend, daarbij een beroep doen
de op hun be'der steun en ervaring.
Met den Secretaris hoop ik dagelijks
op aangename wijze te kunnen samen
werken.
Zoowel op hem als op het ambtenaren
corps doe ik een beroep om mij, waar
noodig, zoo volledig mogelijk in te lich
ten en op de hoogte te houden.
Wanneer het de belangen van den
plichtsgetrouwen ambtenaar geldt, zul
len deze in mij zoo mogelijk een warm
pleitbezorger vinden.
Wat betreft het Algemeen Belang:
het is mijn ernstig bedoelen voor de be
volking het goede te zoeken en te bevor
deren. Bij alle beslissingen hoop ik mij te
laten leiden door de vraag: Wat brengt
het belang der Gemeente mede?
Eenerzijds naar volstrekte onpartijdig
heid strevende, wensch ik ieders gevoe
len zooveel mogelijk te eerbiedigen; an
derzijds zal ik mijn eigen levensbeginsel
niet kunnen verdoezelen en heb ik het
recht te verlangen, dat men ook mijn
overtuiging ontziet.
Mijn vrouw en ik hebben het oprechte
voornemen in goede verstandhouding
met de bevolking mee te leven en wan
neer wij, naar ik hoop, weldra hier met
ons gezin wonen, lief en leed met haar
te deelen.
Gaarne wil ik de verzekering geven,
dat ik mijn aandacht het allereerst zal
schenken aan zaken, die het meest om
hulp en voorziening vragen; ik denk
hierbij ook aan alles wat nog lijdt onder
de gevolgen der economische crisis.
Souburg, dat ik nu gaarne ónze Ge
meente noem, heeft het recht van mij
.en.e'!C dat 'k met opgewektheid en
energie mijn volle werkkracht zal geven
aan den opbouw dezer in tal en last
groeiende gemeenschap.
Dat Souburg een zich uitbreidende ge
meente is met een toenemend aantal in
woners, waardoor steeds nieuwe vraag-
vSr ZiiH v°ord°en en d* aandacht
vragen, verleent aan het veelzijdige werk
an een Burgemeester in dit geval juist
bijzondere aantrekkelijkheid.
DaaldeaLte Verleidin£ weerstaan be-
Pt ware fCn name te noeme*- als
7 Pr0giram omvouwende, van
wat in t belang der Gemeente zou kun-
en worden verricht.
h jeeuSt n°odié' dat mij vol-!
op de hoogte stel van de verschil
lende toestanden, mij oriënteerende over
de invloeden en factoren, die daarbij een
rol spelen, voordat ik aan bepaalde in-
zichten in het openbaar uiting geef.
Ongetwijfeld zullen moeilijkheden
zijn, die overwonnen moeten worden, of j
waarmede rekening dient te worden ge-
houden en dan denk ik niet in de laatste
plaats aan de finantiëele positie dezer
gemeente, die nog steeds tot de grootste
voorzichtigheid maant.
Wanneer allen, die geroepen zij deze
Gemeente mede te besturen, schouder
aan schouder staande, de moeilijkheden,
welke deze ook zijn mogen, het hoofd
pogen te bieden, dan zal zeer zeker de
Zeeuwsche wapenspreuk „Luctor et
Emergo" ook hier van toepassing zijn.
In mijn levensboek is het hoofdstuk
Rotterdam uitgelezen en vangt een nieuw
aan.
Het thans afgesloten capitel was voor
mij een somwijlen harde leerschool in
bestuurskunst en bestuursbeleid.
Ik dank van deze plaats allen, die
daar mij leermeesters zijn geweest; in de
eerste plaats den burgemeester van Rot
terdam, vervolgens mijn oud-collega's
Wethouders en Raadsleden, doch ten
slotte zeker niet het minst de Pers, wier
critiek niet kan worden ontbeerd en den
verstandige niet irriteert doch corri
geert.
Wat het hoofdstuk Souburg te
lezen zal geven, weten wij niet. Wan
neer wij allen, Gemeentebestuurders en
Ambtenaren, de Burgemeester voorop,
met inspanning van al onze krachten ons
met toewijdig zullen geven aan de ver
antwoordelijke doch heerlijke taak, die
ons op de schouders is gelegd, dan is
een voorname voorwaarde om zegenrijk
werk te kunnen verrichten, vervuld.
De groote staatsman Marnix van St.
Aldegonde, die in deze gemeente woonde
en rusteloos werkte, en wiens stoffelijk
overschot hier rust, zij allen, die op het
publieke erf arbeiden, tot een lichtend
voorbeeld.
Zijn devies „Repos Ailleurs" d.w.z, „de
rust elders" hetgeen voor hem geen
frase beteekende, zij ook deze zin
spreuk.
Dezelfde Marnix heet de dichter van
het schoone Wilhelmus, dat wel eens
onze Vaderlandsche Psalm is genoemd.
„Mijn schild en mijn betrouwen,
Zijt Gij, o God, mijn Heer,
Op zoo wil ik bouwen!"
Deze zesde strophe bevat de allereer
ste voorwaarde om Gods zegen op on
zen arbeid te kunnen verwachten.
Het is niet voldoende, alleen op men-
schenwerk te bouwen, met hoe groote
liefde, toewijding en voortvarendheid
het ook verricht moge zijn.
Ernstig ben ik er van doordrongen,
dat dit ook geldt voor den arbeid van
den nieuwen Burgemeester van Souburg.
Tenslotte nog een min of meer per
soonlijk woord. Dat onze bejaarde
ouders hun kinderen en kleinkinderen
weer iets verder uit hun gezichtskring
zien trekken, doet ons in zekeren zin
leed.
Anderzijds vervult het ons met groo-
ter dankbaarheid, dat ik hier in woor
den vermag uit te drukken, dat zij bei
den in goede gezondheid aanwezig kun
nen zijn op dit voor mij en mijn gezin, en
dus ook voor hen, zoo gewichtig oogen-
blik in ons leven en aldus in staat zijn
met ons de groote vreugde te deelen.
Bij de vreugde over de benoeming,
was er voor ons een zekere droefheid
over het losmaken van zoovele banden,
die ons aan Rotterdam bonden.
Wij hopen en vertrouwen echter, ja
wij weten ook hier spoedig vriendschap
en meeleven te zullen vinden.
Ik verklaar dan ook het ambt van
burgemeester - van Oost- en West Sou
burg gaarne te aanvaarden.
Ik heb gezegd.
Deze rede werd met applaus bezegeld.
Verdere toespraken.
De volgende spreker was het oudste
lid in zittingsjaren, de hr, J. de Priester,
die zich namens de raadsleden aansloot
bij de toezegging van wethouder Cysouw
dat men gaarne volle medewerking aan
den burgemeester zal geven. O.a. merk
te deze spreker nog op, dat jhr. Van
Doorn bij zijn installatie toezegde zich
als burgemeester boven de partijen te
zullen stellen en hij hoopte, dat de nieu
we burgemeester dit ook zal doen. Het
zal de samenwerking zeker ten goede
komen.
De burgemeester dankte den heer De
Priester en in hem den Raad voor de
toezegging en zeide, dat in afwijking
met andere raadsvergaderingen, thans
ook de secretaris, die anders het zwij
gen er toe doet, het woord heeft ge
vraagd en daar geen der leden daarte
gen bezwaar'had, verkreeg de heer Ga-
brieëlse het woord.
Deze riep namens alle ambtenaren in
dienst der gemeente den burgemeester
een hartelijk welkom toe.
Uit den aard der verhoudingen zal
spr. veel met den burgemeester moeten
samenwerken en hij geeft de verzeke
ring, dat hij steeds bereid zal zijn hem
bij de vervulling van zijn taak ter zijde
te staan in het belang der gemeente.
Evenals dit het geval is geweest met
den geachten voorganger, vertrouwt spr.
dat de verhoudingen steeds van aange-
namen aard zullen zijn.
Hij weet ook te spreken namens alle
ambtenaren wanneer hij de verzekering
geeft dat ook zij alles zullen doen den
burgemeester zooveel mogelijk ter wille
te zijn.
De voorzitter dankte ook voor deze
woorden en sloot hierop deze raads-
Men bleef echter* nog bijeen en het
was cie burgemeester van Ritthem, de
heer P. W. ter Haar, die thans het
woord vroeg om namens alle burge
meesters van Walcheren den heer Ste-
merding geluk te wenschen en welkom
te heeten. Spr, deelde mede dat de bur
gemeester van Vlissingen, Middelburg, j
Koudekerke en Nieuwland hem ver- j
zochten hen te verontschuldigen. j
Zeer terecht heeft wethouder Cysouw
gewezen op het werkloozenprobleem,
maar spr. is overtuigd, dat de nieuwe
burgemeester als oud-wethouder van
sociale zaken te Rotterdam daarvan vol
komen op de hoogte zal zijn en zijn ken
nis in het belang van Souburg zal kun
nen aanwenden.
De heer Stemerding bracht den heer
Ter Haar dank voor zijn woorden en
zeide er zeer naar te verlangen opgeno
men te worden in den kring van burge
meesters en secretarissen op Walcheren
waar over hij reeds zooveel goeds heeft
gehoord.
Nadat verschillende ingekomen geluk-
wenschen ook uit de vroegere woon
plaats waren voorgelezen, vond de bur
gemeester gelegenheid hen dank te
brengen, die uit Rotterdam gekomen
waren om de installatie bij te wonen.
Namens deze nam mr. F. A. Nelemans
voorzitter van de Kamerkiesvereeniging
der Chr. Hist, të R'dam 't woord om te
schetsen hoe hoog de hr. Stemerding daar
stond aangeschreven en hem namens
die en andere vereenigingen dank te
brengen voor hetgeen hij verricht heeft.
Hij kon de gemeente Souburg van har
te gelukwenschen met haar nieuwen
burgemeester.
Hiermede was ook deze plechtigheid
afgeloopen en nadat de Raad op de ge
voelige plaat was vereeuwigd, ging men
naar het bordes om den optocht van de
Garde d' Honneurs, de muziekgezel
schappen van Souburg en Ritthem en
vele vereenigingen gade te slaan.
De optocht gaf een groote verschei
denheid te aanschouwen. Wij denker
daarbij aan de Walchersche Huifkar mei
feestgangers in het costuum van enkele
tientallen jaren geleden, voorgesteld
door de buurtcommissie van den Rit-
themschen weg, die bloemen aanbood
aan het burgemeesterspaar. Vervolgens
aan de aardige nabootsing van het Prin
selijk huwelijk door de buurtcommissie
Buteux-van Teijlingen-Nieuwstraat, die
een sleutel aanbood als toegang tot de
gemeente. Dan de buurtcommissie Vlis-
singschen weg met een keurige voorstel
ling van het vliegveld en een K.L.M
vliegtuig; het Marnixplein met de bollen-
bakkerij; de wagen van de Konijnen- er
pluimvee-vereeniging, medevoerende eer
aantal der mooiste diertjes; de graan-
dorscher, die zeker vermoeid moet zijn
geweest van het onophoudelijk hanteeren
van den dorschvlegel; de aardige kabou
tertjes in de sneeuw, de vertegenwoor
digers van andere buurtcommissies, van
sportvereenigingen, Roode Kruis en van
nog zoovele van anderen aard.
Na een ommegang van dit alles over
't Oranjeplein kwamen de rijtuigen met
den burgemeester en zijn familieleden,
de wethouders en het bestuur der Oranje-
vereeniging ook in den stoet en nu ging
het een groot deel der gemeente door
eerst verschillende straten van Oost-
Souburg, toen de brug over, het Marnix
plein rond en toen den Nieuwen weg tot
Abeele en terug. Weder over de brug
en toen nog een eindje door Oost met
het gemeentehuis werd als doel.
Receptie.
In de raadszaal had daarop een druk
bezochte receptie plaats, tijdens welke
de heer en mevrouw Stemerding met
vele .Souburgers kennis maakten en zich
met velen hunner aangenaam onder
hielden.
Na de receptie was er voor de familie
gelegenheid wat tot rust te komen, want
des avonds wachtte nog
Het avondfeest.
Het was op het Marnixplein, dat de
stoet, die des avonds voor den burge
meester zou defileeren, te half acht uur
werd opgesteld. Langs een haag van
menschen werd te acht uur precies, naar
het Oranjeplein afgemarcheerd, waar het
aantal belangstellenden zelden zóó groot
is gezien. Intusschen hadden de burge
meester, zijn familie het gemeentebe
stuur, de raadsleden, het bestuur aan de
Souburgsche Oranjevereeniging en vele
genoodigden onder het baldakijn voor
het electrisch verlichte gemeentehuis
plaats genomen. Hier was het, dat de
vele vaandels en vlaggen den groet hun
ner vereeniging brachten en de hoera's
voor den burgemeester weerklonken.
Souburg's fanfare, dat voor het ge
meentehuis had plaats genomen, wist
met opgewekte muziek de feestemming
ten top te voeren. Er kwam beweging in
de massa en weldra kwamen er momen
ten van jolige dans en jolijt.
Toen het défilé was geëindigd en de
muziek met het Zeeuwsche Volkslied
besloot, heeft de burgemeester met wel
gekozen woorden alle Souburgers, groot
en klein hartelijk dank gezegd voor de
gulle ontvangst. Het was voor hem en
zijn familie een dag geweest, vol verras
singen, een dag om nimmer te vergeten.
Bijzonder had hem getroffen de sleutel
in verzegeld pakket, hem aangeboden
door het aardig bruidspaartje uit
„Sprookjesland", waarmede symbolisch
werd bedoeld, dat hij spoedig tot de
harten der Souburgers zou geraken, het
geen naar hij hoopte spoedig het geval
zal zijn.
Tot den voorzitter der Oranjevereeni
ging, dén heer J. C. Gabriëlse, richtte
spr. een bijzonder woord van darïk vooi
de wijze waarop de vereeniging de fees
telijkheden heeft georganiseerd en ten
uitvoer heeft gebracht en sprak er zijn
verwondering over uit, dat elk deel van
het programma juist op tijd begon en
eindigde, hetgeen lang niet in iedere
plaats het geval is. De heer Gabriëlse
meende dezen dank te moeten over
brengen aan alle vereenigingen en in
stanties, die het de Oranjever. hebben
mogelijk gemaakt, dank zij hun krachtige
medewerking, dit feest te kunnen doen
slagen.
Met het zingen van twee coupletten
van het „Wilhelmus" en een driewerf
hoera voor H.M. de Koningin en de bur
gemeester werd deze genoeglijke feest
dag afficieel besloten.
Men dacht echter nog niet aan naar
huis gaan, want oud en jong volgde de
muziek nog, toen die al spelende naar
het zoo typisch Souburgsche plekje „het
ronde putje" trok.
Souburg heeft evenals voor 12 jaar,
nml. op Dinsdag 13 October 1925, toen
jhr. Van Doorn werd geïnstalleerd, zijn
nieuwen burgemeester feestelijk inge
haald. Het heeft het daarbij met het
weer beter getroffen als destijds. Toen
ging het des middags regenen, zoodat
men in de open rijtuigen in een plas
kwam te zitten, en het bleef bijna den
geheelen dag slecht weer. Evenals toen
begon de dag met mooi zonnig weder,
het werd met den middag minder mooi,
maar het bleef toch bij een zacht regentje
en des avonds was het goed droog en
niet zoo venijnig koud als Woensdag bij
eenzelfde feest te Domburg,
Met de herinnering er aan, dat de
drie voorgangers van burgemeester Ste
merding, nml. de heeren Paspoort, Bu-
teux en Van Doorn, resp. 40, 32 en 12
jaar aan het hoofd der gemeente hebben
gestaan, besluiten wij ons verslag van
deze „blijde incomste".
(n.s.).Wij hebben hier in Amsterdam
enige dagen „gevoódeld": van de Nieu
we Kerk togen we naar de Aula van 'de
Universiteit en vandaar naar de Stads
schouwburg, ja zelfs in het Vondelpark
konden wij voor het eerst Vondel ont
dekken en tenslotte zal men hem nog
het meest eren door een van z'n werken
op te voeren: de Faëton waarvan we
helaas moeten zeggen dab het éen van
z'n zwakste stukken is, allerminst ge
schikt om degenen, die het dramatische
in hem te weinig krachtig vinden, te
overtuigen van het tegendeel.
Dit alles was feestroes, eerbetoon
praal en academie-sfeer. Maar professor
Donkersloot heeft te midden van dat
alles een waar maar nuchter woord la
ten horen: „Groot en dood" was een
groot dichter maar al te vaak.... Is
Vondel werkelijk iets méér dan de al
gemeen-erkende grootste dichter van
Nederland? Betekent hij iets voor ons
volk? Kent men hem, zoals de Duitser
zijn Schiller en Goethe kent, de Engels
man zijn Shakespeare en de Fransman
zijn Molière? Op 'n willekeurige avond
kan men in Parijs „Le Bourgeois Gen-
tilhomme" of „Tartuffe of een andere
comedie van Molière gaan zien, in "En
geland zijn hele Shakespeare-schouw-
burgen en schrijver de schooljongens pa-
rafrazen over „Macbeth" of „Hamlet"
en zij zeggen hele fragmenten van deze
stukken uit hun hoofd op. Iedere Duit
ser met lagere-scfcool-ontwikkeling
weet wie Faust was en Gr etch en en
Don Carlos of Wilhelm Teil en velen
kennen kleinere liederen en balladen
van Goethe of Schiller. Maar hier? Als
men de mensen hier eens naar Vondel
vraagt? Een dienstmeisje dat iedere dag
de tien delen van de wereldbibliotheek
afstoft, dat over de rijmprent hoorde
spreken en de kranten dagelijks vol van
Vondel zag, dacht dat het een schilder
was uit de negentiende eeuw! Een dok
tersvrouw wist iets van een dichter,
maar kon toch geen enkele titel opnoe
men en een architect herinnerde zich
iets uit z'n schooljaren „van die verve
lende Lucifer, die iets onmogelijks
wou".... En zo zou men door kunnen
gaan en ontmoedigd worden, als daar
niet juist dit schone Vondel-congres
was geweest, dat een getuigenis werd
van den levenden Vondel.
Misschien is de inzet nog het meest
svmbolisch geweest: de rede van prof.
Gerretson in de Nieuwe Kerk: een ma-'
gistrale, hooggestemde feestrede, zoals
weinigen die in Holland nog kunnen
houden, een door en door Hollandse re
de uit de oude Calvinistische school,
maar dan van een mens van deze tijd,
die de vrijheid als levensbeginsel van
onze staat erkende. En wat ik nu als
symbolisch daarin voelde was dit: het
was een stijlvolle, warme en voorname
rede maar in een ijskoude, onver
warmde omgeving, waarbij de mensen
de kragen van hun jassen opzetten. In
deze koude voelden wij dat Vondel een
groot man was geweest.
Prof. Gerretson heeft getracht de ver
bannen schim des Dichters terug te voe
ren in de Hollandse tuin: hij bestreed
de school die Vendel heeft geprocla
meerd tot den dichter van de Contra-
Reformatie en meende dat deze haar
doel voorbijgestreefd was. Misschien
heeft hij zelf dit laatste ook wat gedaan,
want het is nu eenmaal een feit, dat de
Vondel-studie hier grotendeels in han
den der katholieken is geraakt en hij is
dezen nu niet bepaald in het gevlij ge
komen. Was het doel van dit congres
echter niet dat de figuur van Vondel een
boven-persoonlijke eenheid zou schep
pen?
Dit was het machtige praeludium. Ik
zal u niet alles beschrijven wat er daar
na kwam: een wat vage fantazie van
prof. Donkersloot, rijk aan opduikende
en weer verdwijnende motieven, die aan
genaam aandeed, maar toch niet genoeg
indruk naliet door een gebrek aan bouw,
een warm en levendig „tema con varia-
zioni" van prof. Molkenboer, waarin
Vondels grootheid het thema was, dat
hij toch steeds weer wist te variëren,
een warme gelegenheidszang van den
Vlaming Jozef Muls, die Vondel als de
gouden schakel zag, welke Nederland
steeds met de staat België zal verbinden
en de strakke en ernstige fuga van Jan
Romein dit alles afgewisseld door de
ietwat ijdele voordrachten van Paul Huf
en de voorname, nobele, maar iets te
zangerige declamatie van mevrouw Roy-
aards. (Overigens, wie kan Vondels ver
zen waarlijk geheel doen leven in Hol
land, wie kan de mensen door ze op de
juiste wijze te zeggen tot hun kern bren
gen? Zij worden gegalmd of gezongen,
gedreund of afgedraaid, te pathetisch of
te lyrisch gedeclameerd, maar wie treft
de nobele, maatvolle, mannelijke val van
zijn vers, die steeds weer de grote kracht
van den dramatisch toch te zwakken
Vondel uitmaakt? Zodra men het mooi
wil doen, vlucht de schoonheid er uit
heen.)
Nieuw was ook de opvatting van dr.
Jan Romein, die het Doperse van Von
del in het middelpunt van zijn verklaring
stelde; het feit, dat dit Doperse door de
vervolging van een wereldhervormende
beweging tot een wereldmijdende secte
werd, zou de weg voor hem tot de Room
se Kerk hebben gebaand, want later her
kende hij in de Lijdende Kerk zijn Do
pers „Offer des Heren". En bij alle wis
seling was het blijvende in Vondel ten
slotte: maat. Vooral dit laatste lijkt mij
heel juist, want in zijn vers is Vondel
zichzelf ten slotte wel het meest gelijk
gebleven en juist wat ons steeds weer in
dit vers boeit is de nobele val, de maat
(natuurlijk in ruimere dan schoolse en
technische zin). Op één punt zal dr. Ro
mein zeker misverstaan worden en het
is misschien gedurfd geweest dat hij al
dus een verklaring heeft trachten te ge
ven voor Vondels gemis aan populariteit
en zijn gebrek aan dramatische spanning:
hij heeft dit gemis gezocht in Vondels
gemis aan critiek. Met volledige erken
ning van Vondels grootheid als verheer-
lijker van de huwelijkstrouw en van zijn
reine schildering van de verhouding van
man en vrouw, moet men toch toegeven
dat Vondel niet een door de Eros gedre
vene was als Goethe of Dante of Shake
speare, dat Vondel de zonde en de
nachtzijde van het leven niet kende en
dat deze twee nu eenmaal de noodzake
lijke stimulantia van ieder waarlijk groot
dichter hebben gevormd. Hoe men hier
ook over moge denken, de visie is in elk
geval oorspronkelijk en een eerlijke
overdenking waard.
Ik zou om volledig te zijn nog meer
moeten vertellen: over de boeiende
voordracht van dr. W. A. P. Smit. die
de waarder ng van Vondel in de loop
der tijden behandelde, ook van de tij
den toen men hem verguisde of schooi-
meesterig-pedant waardeerde (dit was
ook wepr een voortreffelijke voor
dracht). Maar het zou te veel worden
en het is alles reeds weer voorbij. Op
dit uur stort Faëton met zijn zonnewa-
gen ter aarde en ik vraag me af of Von
del na al deze verheerlijking nu ook
weer in de diepten der onbekendheid
neer gaat storten
Eén d'ng slyaat vast: door dit con
gres en door deze herdenking overal
in den lande is hij weer tot leven ge
wekt en hebben velen éven iets van zijn
grootheid kunnen zien, Thans wordt
het tijd hem eens rustig en verdiept
te gaan lezen alvorens naar een volgen
de sensatie te hollen, maar thans wordt
het ook tijd dat het onderwijs meer
voor Vondel doet, d.at men hem niet
langer zo behandelt, dat de leeri ng tien
jaar later spreekt van „de man van die
vervelende Lucifer, die wat onmoge
lijks wou", maar dit doet zoals ik het
van een leraar hoorde, die met een
eenvoudige, treffende inleiding tot den
„Adam 'n Ballingschap" een zaal vol
jongelieden drie kwartier muisstil hield.
Dit Vondelcongres en deze Vondel-
week hebben Nederland doen beseffen
dat het een waarlijk groot dichter heeft
gehad het komt er thans op aan de
zen weer tot leven te wekken.
A'dam, 19 Nov. H, J. Smeding.
Vrijdagavond had in de Ned. Herv.
Kerk te Aagtekerke de verkiezing
plaats van 7 leden voor een in te stel
len Zendingsraad. Gekozen werden de
dames M. Maljers en L. Westerbeke, en
de heeren M. Overweg, J. Franke, H. Pe
per en P. de Visser Cz.
De heeren A, de Vos en C. Boogaard
behaalden een gelijk aantal stemmen,
zoodat tusschen deze heeren een her
stemming moet plaats hebben.