ZEEUWSCH
ZONDAGSBLAD
Kam de provinciale zeeuvsche middeldudgsche ccupamtI
DE STEKEN ACNES.
EEN LEUK
BORDUURWERKJE.
WATERMELOENEN AAN DE
TIGRIS.
MOPPEN.
Op de vuurtoren.
Bij den dokter,
0JKM3EH
DE AARZELING.
Philonous.
ZEEUWSE ZANGEN,
van
HEIN TUUT.
Den boek.
16 Oct. 1937 Hg
ZEEUWSCHE KRONIEK,
JACOB CATS
als bedijker in Westelijk
Zeeuwsch-Vlaanderen.
I
■MB
In het Zuiden van Duitsland, in
Beieren, ligt een steil rotspunt, die
de eigenaardige naam heeft van
„De stenen Agnes".
De bewoners van die streek ver
tellen er een legende over, hoe de
rots aan die naam is gekomen.
Heel vroeger, in over-oude tijden
woonde in dat land een oude wijze
vrouw, die Agnes heette. Ze hielp
alle mensen, die bij haar kwamen;
voor armen en zieken, voor onge-
lukkigen, voor ieder een had ze
raad en hulp. Ze kende alle ge
neeskrachtige kruiden, ze wist to
verspreuken. De mensen vereer
den haar en vertelden nooit iets
anders dan goed van vrouw Agnes.
Maar een was er daar in de buurt,
die dat niet kon verdragen. Hij
was een boze slechte reus en hij
kon het niet hebben, dat er aan
de mensen zo veel goeds werd ge
daan. Liefst had hij de vrouw wil
len doden en vaak ging hij naar
haar toe en deed net of hij raad
wilde vragen of een geneesmiddel.
Maar de oude vrouw wist wel, dat
hij haar kwaad wilde doen en sloot
de deur als ze hem zag aankomen
Toen verzon de reus een list. Hij
joeg de koeien van vrouw Agnes
de bergen in. En toen moest de
oude vrouw wel gaan zoeken om
ze weer terug te krijgen. Toen ze
tussen de rotsen dwaalde, kwam
de reus naar haar toe met zijn bijl
en wilde haar doden. Ze vluchtte
maar hij haalde haar in. Toen
vrouw Agnes bij een steile rots
wand kwam en niet verder kon,
veranderde ze zichzelf van angst
voor de reus opeens in een rots.
De reus echter kwam met zo'n
vaart aanlopen dat hij tegen de
rots aanliep en een groot gat in
de steen stootte. De mensen kun
nen het nog aanwijzen en ze zeg
gen dat op de langste dag de zon
juist door die opening schijnt en
dat men dan vrouw Agnes kan
horen zingen, juist zoals ze vroe
ger bij haar huis deed, als de zon
scheen.
Dat is wat voor jullie, meisjes
Een kanarievogel om te borduren
en helemaal niet moeilijk. Het is
heel geschikt om op een spelden
kussen of een intklap te borduren,
ook wel op een theemuts, twee te
genover elkaar bijvoorbeeld. Als je
zelf thuis een kanarie hebt, kun je
een aardig kleedje maken om on
der de kooi te leggen. Op iedere
hoek maak je dan zo n vogeltje,
het gemakkelijkst is 't natuurlijk
als je niet al te fijne stof neemt,
zodat je de draden goed kunt tel
len. Omdat de kanarie lichtgeel is,
zal hij het best uitkomen tegen
een donkere ondergrond. Op het
voorbeeld kun je zien welke kleu
ren je moet nemen. Een scheef ge-
teekend kruisje is geel, een recht
opstaand kruisje, in de staart, is
zachtgroen of olijfgroen, een
hoekje met een punt erin kun je
grijs of ook wel rose maken. Het
cog staat met een dikke stip aan
gegeven, daarvoor kun je één
zwart kruisje nemen. En dan is de
kanarievogel klaar en ziet het
voorwerp, dat je ermee hebt ge
borduurd er heel aardig uit.
In de plantages aan de Tigris in
Achter-Indië komen meloenen
voor die meer dan 50 kilo wegen
en dat zijn niet eens zeldzaamhe
den. Ze schijnen heel goed te sma
ken en worden naar verschillende
omliggende landen uitgevoerd.
Wel, oude baas, hoever kun
je wel zien op die vuurtoren van
je vroeg een badgast aan een
ouden vuurtorenwachter.
Nou meneer, een heel eind,
zeker verder dan Engeland, was
het antwoord.
De bezoekers begonnen te la
chen. Dat lijkt me toch wel wat
erg ver. Maar de oude man knip
oogde eens en zei doodernstig:
Toch is het zo, meneer, bij helder
weer kan ik de maan zien, en die
is toch verder dan Engeland, zou
ik denken.
-o
Heeft U gedaan wat ik U ge
zegd heb vroeg de dokter aan
zijn patiënt. Heeft U elke dag
een uur voor het eten water ge
dronken
Nee, dokter, zei de patiënt.
dat kon ik heus niet, vijf minu
ten achter elkaar kon ik het, maar
een uur lang niet.
3 £j 5- 5-
N SÏÏ.
O ^3'
O
ITö Q-
ju
P 3 Q- ft
H*. fi)
^ÖM
c p a
p
sr i-f
P
2»wf
**90.
3T B-
o*
S N C
5 a 5
<LK3-
=r£LB o
<3 (3 O
30 Cr*
v P
C O
CLc O
5 O M r—n O
1-
De laatste regels van het sim
pele courantenberichtje van
laatstleden Dinsdag luiden: „Het
slachtoffer is naar het ziekenhuis
gebracht.... haar toestand is
ernstig".
Een droevig berichtje van een
verkeersongeluk,
Extra-droevig.
Want: hier geene wilde woest
heid, en geene onkunde, en geene
onnadenkendheid, en ook zelfs
niet het noodlot, het blinde onge
luk. Neen: hier werd iemand het
slachtoffer van een teveel
aan nadenkendheid en te groote
voorzichtigheid,
Enkele jaren geleden bladerde
ik eens in een aardig blad: ,,De
Zakenwereld". Daarin stond er
gens zakelijke zakenwereld-wijs
heid in epigramatischen vorm
saamgevat. Een ervan trof me. Het
luidde aldus: „Het zijn de ongede-
cideerden, die op straat overreden
worden" zeide ons onlangs een
chauffeur. Hij had gelijk. Het is al
tijd de weifelaar in het leven,
die de hardste klappen krijgt, niet
de man, die snel een beslissing
weet te nemen."
Zoo is het.
't Wordt pijnlijk bevestigd door
deze jonge vrouw uit dit berichtje:
ze wilde, nog wel met hare fiets
aan de hand, eenen drukken ver
keersweg oversteken en ze wei
felde midden op dezen weg even.
Nu ligt ze in het ziekenhuis. Ern
stig
Wat was dat weifelen
Dat was teveel nadenkendheid,
teveel redelijke overweging wil
len doen gelden, op een oogenblik,
waarop dit niet meer mocht.
Die juffrouw had goed moeten
nadenken, vóór ze begon den weg
over te steken. Repeteeren het
lesje: eerst links, dan rechts kij
ken.
Maar eenmaal begonnen
met de uitvoering, had ze....
heelemaal niet meer moeten den
ken Resoluut, vastbesloten, zon
der aan gevaar en verkeer te
denken zelfs, had ze toen moe
ten oversteken. Eerst links, dan
rechts gekeken en in rustig tempo
maar zeker en onverstoorbaar de
aangevangen oversteek dóórzet
ten. Dat zou misschien onder moei
lijke omstandigheden wel tot een
of andere complicatie des ver-
keers aanleiding hebben kunnen
geven, maar.niet voor haar.
Mogelijkerwijze zoude deze of
gene automobilist wat extra heb
ben moeten bijremmen, maar....
het moderne verkeer zou zeker
geen slachtoffer geëïscht hebben.
Het kan wel eenige uitzonder
lijkheid leiden en corrigeeren. Het
heeft zijn veiligheidsmarge. Maar:
het moet weten, iedereen
moet duidelijk weten, wat hi
en wat een ander wil
En dat, moet iedereen dan doen
ook.
Zoodra er in zoo-iets zamenge-
stelds als het verkeer van dezen
tijd is, een der zamenstellende
factoren hapert en weifelt. dan
moet het verkeerd gaan. Dat
kan niet anders. En tuimelt er
ééntje, wie zal zeggen welke gru
welijke cumulatieve gevolgen dit
kan hebben
Men onderscheide wel de gezet
te overweging van de weifelende
aarzeling. Tegen de eerste hebben
wij geen enkel bezwaar: de rauwe
klant die maar zonder nadenken
met zware klompen door allerhan
de aangelegde bloementuintjes
loopt, kan op onze bewondering
zekerlijk geen staat maken
Doortastendheid is niet hetzelf
de als onnadenkende bruutheid.
Maar, zooals De Lamartine het
in zijn geschiedenis der Girondij
nen 't eens gezegd heeft: „La tem-
porisation, si souvent utile dans
les temps calmes, perd les hom
mes dans les temps extremes".
Dat wil zeggen: „Talmen,dikwerf
zoo nuttig in rustige tijden, voert
in uitersten nood den mensch tot
den ondergang".
Hieruit is nog eene andere les
te trekken, die nog dieper gaat.
Het is deze: dat de mensch het
nadenken ook moet verrichten
wanneer hij er den tijd voor heeft,
opdat hij in uitersten nood niet
meer behoeft te overwegen, doch
in zijn onderbewustzijn de te ne
men beslissing, klaar heeft liggen.
Hij kan die dan voor de vuist weg
grijpen, en hij zal zich zelden ver
gissen.
De weke die vlóóg om, Merie
en Tine, waere glad end al in een
are waereld. 't Was lezen, ieder
oogenblik da' Merie tuus was. Een
prachteg boek, je kreeg der zö-
mè' kouwe van. Diesendagsaevens
Merie de boo'schappen ni' Geert
en Sare toe-'ebrocht. „Wat je
'ekrege", vroog Tine toen a ze
vrom kwaem. „Van Géért een dub
beltje en van Moe Sare krieg k
een klein kernientje, a' ze zes
weken bin, een wit; 't ei róoie
oogjes, zei Moe Sare, en z' ei
'evroge, of a me mie den boek ni'
'eur toe komme. Ze wil dat ok zó
graag wete, wat a di' in staet.
Vanaevend za' ze ons verwachte,
zei ze, en ze za sukelademellek
koke". „Dat kun' me dan wè'
doe-e", zei Tine. Mè' op dien ees
ten aevend kwaem der van lezen
niks. Di' was zövee' te praten en
vertellen van de reize. Mè
toen den aren aevend gieng 't ei
jp. Trek nae den eten most Merit
Degunne. En a' ze dan tien bladjet
elezen mocht ze een stutje
ruste en is een sloksje mellek drien
ie. 't Was a' bie tiene, êer a ze
nut most schêe-e. Je kust 'r nie ir,
uutschêe-e, t was zóvee' mooi.
't Was oal over rieke dames en
'êeren, oal groot volk. Ze weunden
buten op een mooi kestêel. De
Voader dat was een Beron, dat
is 'êel 'öoge. Mè' die dochter, 'el,
el, dat misje ei wat motten over-
komme. Ze stil verkeer mie een
klemzeune van de buren; dat wae
re ouwe ménsen, Ze dust er niks
van zegge tuus, mè' je begriept, die
kwaeme di' toch achter. Nou, en
die knul nie genoegt ni' ulder
zin, zó dus: dat mocht nie. En toen
wou-e die ouwe lui dat misje
dwienge om mie een rieke vent,
nog een stik neef, van vuufteg
jaer, te trouwen.
Toens most Merie wee' ruste.
En Sare, die der eigen a' een
'êelen tied óp zitte maeke, die
schoot toen uut: „dat zou 'k dan
toch nie' doe-e; nooit van m'n le
ven. Di' mag een ouwer z'n kind
nie' toe dwienge". En Evert zei
den: „Sare, je mó' 't ok is van
d' are kant bekieke. Die ménsen
keke vadder, as den dag van van-
daege. Ik za' niks van die kaerel
zegge, wan' voe zóvarre as a ons.
noe 'ehooren viel der niks op
zen te verleggen. Mè' jongen,
misje, 't is toch waer beter de
zin geboge', as de rik geboge".
Tine die zat te knikken, ze zei
den: „net wè' Evert, a' 't witte
brood op is, dan je 't gaende. En
a den erremoe de deure inkomt,
dan vliegt de liefde deur de schou
we ni' buten". Toen zouwe ze we-
rènteg di' agauw nog over in de
moeite 'erocht mè' Merie die
begust awee' en toen moste ze
zwiege. Sare zeiden nog gauw:
,,di' kan niks van terechten kom
me, niks. Die ménsen zulle een
slecht leven tegaere, wacht mer
is".
's Aevens op bédde kust Merie
nie' slaepe. Z' net óp motter
ouwe, a dat misje op der knieër
lag voe' der Voader, en mie dei
'anden saemen te soebatten, a
ze der zin dan nie kust kriege, oir
jonk te magge bluven. Merie die c
der zövee' mie' te doen, ze lag var
oalles te verzinnen, om dat misje
te 'elpen.
Tine die snurkten wee' a' en '1
pietermannetje dat brapdden
Wat a noe oalles toch anêens ver
andert was, mie a Kees nie' mi
tuus was. 't Was vee' plezierege:
'oor, oallen aevend ni' Moe Sare
en dan die mooie boeken.
De mêester kust dat zeker nie
te best verdraege, da' zulder zuk
ke mooie boeken en 'ie nie'. Me
rie die motte vertelle' van dei
reize en die docht noga' dat d'
mêester dat zou prieze, da' zul
der boeken lazze, mè' jawel, i(
keek zó vies ofda' ten een 'öof
mis zag ligge en ie zei: „zulke boe
ken zijn vergif en die mag jij vol
strekt niet lezen". Die Tine was
toch kwaed toen a Merie dat tuus
zei. Ze zei: „noe ku' je wee' is
zie-e, 'oe a de ménsen bin. Wat
wou di' noe voe' kwaed in steke,
a ons 'ier mie z'n oallen b.e 'de.
lampe rond de taefel zitte en
luustere a der vóór-'eleze wordt?
Kan 't nog bedaerder en fersoen-
leker? 't Is toch nie of a me ier
zitte prolle? Me drienke een
baksje koffie mie een babbelaer.
Noe ku' je wee' is zie-e, wat a
zukke lui je gunne. Ze gunne een
errem mènse niks. Mer ie kan der
van mien part an 'ange, 'óor. Ons
leze deur, oal de vuuf boeken uut.
En voe joe is dat noe een goeie
leere", zei ze tegen Merie, „da'
j' oalles nie' op 't durp mó' brien-
ge, dat a ter 'ier bie ons gebeurt.
Je ei vee' te vee vel op je luppen,
jie". Merie die zweeg mè' stille,
mè' ze docht: „zwieg jie mè', wan'
a ik nie leze wil, dan zit je".
II.
De landerijen, waarop Jacob
Cats en zijn consorten het eerst
het oog hadden geslagen om in fe
dijken lagen in den overstroomden
Groedschen polder. Dit land was
niet door de zee verzwolgen, toep
de Allerheiligen vloed op 1 en 2
November 1570 een groot deel van
't land in Vlaanderen onder water
zette. Deze vloed was zoo hevig,
dat hij de kleine zondvloed werd
genoemd. In 1583, toen ook dit
deel van Vlaanderen geheelvoor
de Hervorming was gewonnen,
staken de bewoners van Groede
zelf de dijken door en zochten el
ders voornamelijk te Sluis,
Vlissingen en Middelburg een
woonplaats. Hun oude vijand, de
zee, riepen ze te hulp, opdat een
andere vijaind, de Spanjaarden,
hun dorp en het omringende land
niet in bezit zouden kunnen ne
men. Het was de Spaansche land
voogd Parma, die na het Hulster
en het Axeler-Ambacht te hebben
veroverd, zijn handen uitstrekte
naar deze streken.
Daar waren in den krijg
veel dijken doorgesteken,
Het land lag onbebouwd
de lieden weggeweken.
SS
Bij eiken opkomenden vloed
stroomde het zeewater door de
straten van het dorp Groede,
waardoor het /eene huis na het
andere instortte. Alleen de kloe
ke, oude (tegenwoordige) .kerkto
ren bleef als een wachter staan.
Zoo is de Groedsche polder