ZEELAND. Onrechtmatig bezit De onthulling van het Koningin Emma-monument. KRONIEK van den DAG. TWEEDE BLAD VAN BE PROVINCIALE ZEEUWSCHE MIDDELBURGSCHE COURANT (W.O. DE GOESCHE CRT.) VAN DINSDAG 7 SEPTEMBER 1937, No. 210. Het Défilé. DOROTHEA GERARD. „Rechtspraak." VLISSINGEN. TERUG UIT MIDDELBURG. Het was van de plaats waar de ver slaggevers stonden, helaas niet goed te volgen, wat H. M. de Koningin gisteren middag na de rede van den Commissa ris der Kon'ngin bij de plechtige ont hulling van het standbeeld der Konin gin-Moeder op den Dam te Middelburg zeide, Door de welwillendheid van H.M. particuliere secretaris, zijn wij thans in de gelegenheid Haar worden in extenso weer te geven, H. M. sprak als volgt: Mijnheer de Commissaris. Gaarne geef ik gevolg aan Uwe uit- noodig'ng, dit monument thans te ont hullen. Met gevoelens van dankbaarheid sta ik hier jegens de bevolking van geheel Zeeland, die op zoo treffende wijze eendrachtig uiting geeft aan hare aan- hankelijkheTd en liefde jegens mijne ge liefde Moeder door de oprichting in haar midden van Hare beeltenis in deze oude hoofdstad en door de aanwezig heid van zoo velen bij deze plecht'g- Reid. Hartelijk en Moederlijk heeft Zij ook steeds met de Zeeuwen meegeleefd in hun lief en leed. Het feit dat Zij een plaats inneemt in hun harten, heeft on getwijfeld bijgedragen tot Haar levens blijdschap. Al hetgeen Zij ons gaf, heb ben wij bij voortduring steeds noodig. Zij en Haar arbe d, leve voort in he den en toekomst. Toen de onthulling met medewerking v,an de gisteren genoemde jongedames was geschied, schreed H. M, de Konin gin naar het monument, legde er bloe men bij en bewonderde het van alle zijden. Het legg'en van de kransen en bloem stukken, waarbij de Commissaris dei- Koning'n voor de Provincie en d.e bur gemeester voor de gemeente voorgingen en 77 andere dit voorbeeld volgden, duurde geruimen tijd) De laatste krans werd gelegd door den heer W. de Graaf voorzitter van het plaatselijk comité. Tijdens dit werk speelde de muziek steeds koralen. Alvorens te vertrekken liet de Ko ningin den heer Et'enne aan zich voor stellen en H, M. verzekerde hem, d,at Zij het beeld zeer mooi en gelijkend vond. Zij vroeg den beeldhouwer of hi) de Koningin-Moeder persoonlijk heeft gekend. De heer Etienne kon hierop antwoorden, dat hij de Vorstin alleen wel eens had zien rijden, of Haar wel eens op een concert had gez en, doch dat hij verder volgens portretten te werk had moeten gaan. Na den heer Etienne werd de heer Bosdijk voorgesteld en hem verzekerde de Koningin, dat Zij de liederen mooi en kn,ap getoonzet vond en dat Zij het op hoogen prijs stelde, dat meisjes uit heel de Provincie aan de u ivoering hebben medegewerkt. Tenslotte richtte HM. zich tot den hr. de Graaf, voorzitter van het plaatselijk comité en zeide, dat Zij de goede orga nisatie van alles op hoogen prijs stelde. Hierna verliet de Koningin na af scheid genomen te hebben van mevrouw Quarles van Ufford en mevrouw Fern- hout, de tribune en nam weer in de auto plaats voor den terugtocht door de stad. Ook nu weer stonden de ongeveer ten van Neurenberg, die volgens offici- eele lezing een afsluiting der problemen heeten te zijn, slechts als basis beschou wen, waarop met koortsachtigen ijver moet worden voortgebouwd. 14000 deelnemers aan de hulde-betoo- ging langs een groot deel van den weg en hadden enkele duizenden anderen zich eveneens opgemaakt om een laat- sten g'roet aan de Vorstin te brengen. Zoo ging het in matigen gang naar hel station. Hier was een der wachtkamers in een ontvangsaion veranderd en daar onderhield zich de Koningin nog eenigen tijd met den Commissaris der Koningin en den burgemeester, terwijl Zij Haar dank bracht aan den commissaris van politie voor de zoo goed getroffen po litiemaatregelen. Te kwart voor vijf nam de Koningin plaats in den Koninklijken trein en pre cies te 4.50 klonk het vertreksein. De Koningin nam vriendelijk wuivend en knikkend afscheid van de op het perron aanwezigen, o.w. zich ook bevonden de garnizoenscommandant en zijn adjudant. De thuisreis naar Het Loo was aange vangen. Te half negen kwam de koninklijke trein aldaar aan, en begaf de Koningin zich te voet naar het Paleis, toegejuicht door vele belangstellenden. Op den Dam, had het zangkoor nog het tweede lied van den heer Bosdijk, nml. „Ons Zeeland" en het derde cou plet van het Zeeuwsch Volkslied ten ge- hoore gebracht, waarna het défilé aan ving. Het was geen sinecure: 14000 perso nen, die voorbijtrokken en voor zoover zij vaandels bij zich hadden deze keu- Tig neer lieten als groet aan de nage dachtenis van de Koningin-Moeder, Aanvankelijk ging het bijna zonder muziek. Het was gelukkig dat het tam boers en pijperskorps „Excelsior" uit Goes bereid werd gevonden, om de tweede helft op te luisteren. Het heeft ongeveer vijf kwartier ge duurd eer als slot van het défilé kon den voorbijtrekken het Middelburgsch Muziekkorps, gevolgd door het bestuur van „Uit het VolkVoor het Volk", de jongedames, die bij de onthulling hare medewerk ng hebben verleend, en daarna alle zangeressen, die in het koor medewerkten. Het was een mooi slot van een de- filé, zooals Middelburg sedert Augus tus 1924 niet meer had gezien. Toen het défilé was afgeloopen werd onmiddellijk begonnen om met pol'tie en padvinders een flinke ruimte tus- schen beurs en monument vrij te maken voor opstelling v,an zangeressen en or kest. De tweede uitvoering van de zang nummers zou nml. plaats hebben op straat, om Polygoon in de gelegenheid te stellen alles op den gelu dsfilm vast te leggen, waarbij de kleederdrachten een grooten rol speelden. Duizenden hebben ook toen genoten van de hoogstaande muziek en z,ang, zoodat slechts weinige bezoekers van de stad het niet zullen hebben gehoord of althans kunnen hooren. Niet voor half zeven was dit afgeloopen. Toen begonnen de drommen belang stellenden langs het monument te wan delen of wel stonden zij er bij stil om van wat de heer Etienne gewrocht heeft en van de daarbij» neergelegde bloemen volop te kunnen gen'eten. Om half acht was het overvol op de Markt, wat niet verhinderde, dat ook bijv. in de Langedelft de drukte maar steeds aanhield, Op de Markt trok het concert, dat „Uit het VolkVoor het Volk", Handelsbelang en de Marktcom- missie samen gaven en dat van b,alf acht tot half tien zou duren, maai waaraan nog een half uur is toegevoegd, veel belangstell'ng. Het Middelburgsch Muziekkoerps heeft een aaneenschakkeling van popu laire nummers, volks- en vaderlandsche liederen doen hooren en meermalen is door een groot deel de aanwezigen De positie der Joden in Duitschland. Het Derde Rijk neemt, kort en bondig gezegd, tegenover de Joden het stand punt in, dat deze een minderwaardig ras vormen en dat het Duitsche volk zich aan Joodsche invloeden op elk gebied onttrekken moet. Het staat den Joden wel toe, in Duitschland verder te leven en bepaalde beroepen uit te oefenen, maar het streeft naar een „geestelijk ghetto", organiseert het Joodsche cultu- reele leven door een onder partijtoezicht staande „Kulturbund", waarin Joodsche kunstenaars uitsluitend voor Joden hun prestaties ten beste geven, en streeft voorts met kracht naar een toekomstige volkomen scheiding tusschen Jood en niet-Jood, zoo mogelijk ook op commer cieel gebied. Een scheiding die reeds in geluid is door de volledige uitschakeling van Joodsche medeburgers uit alle amb telijke betrekkingen en uit de pers, uit de noodige andere werkkringen en, wat de ingeschreven leden der N.S.D.A.P. betreft ook, op straffe van uitsluiting dier leden, uit den persoonlijken omgang. Een zeer objectief oordeelende Duit sche Jood gaf dezer dagen aan onzen Berlijnschen correspondent een uiteen zetting van den huidigen stand van za ken, waaraan wij hier het volgende wil len ontleenen: „Ter beoordeeling van de situatie der Joden in Duitschland is het noodig, de periodes van 1933 tot 1935, d.w.z. tot de Wetgeving van Neurenberg, die reeds zuiver uiterlijk als afsluiting van een periode te zien is, en die daarna te ver gelijken. „Trad tot de afkondiging der Wetten van Neurenberg bij de Joden nog een strekking op den voorgrond, in Duitsch land te blijven en zoo mogelijk de so ciale en economische posities te verde digen, zoo veranderde de stemming in het najaar van 1935 onder den invloed van de duidelijke en ondubbelzinnige be palingen van Neurenberg volkomen. Het emigratieprobleem trad op den voor grond bij alle Joodsche gemeenten en organisaties. De vermindering van het totaal der Joodsche inwoners in Duitsch land na 1935 en daarmee van het per centage ten opzichte van de totale be volking, zijn daar het bewijs van. „Structureel en sociaal kwam sedert het najaar 1935 een principieele veran dering naar voren, wat eerst uit een ge leidelijke, dan echter uit een zeer ver snelde uitsluiting der Joden uit alle cul- tureele beroepen zichtbaar werd. Uit de kunstwereld, de wetenschap, de pers, het tooneel, de film, kortom uit alle gees telijke werkkringen, werd het Joodsche 1 element niet slechts theoretisch, maar wel degelijk practisch uitgeschakeld en wel om 't even of het ging om oud-sol daten, deelnemers aan den wereldoorlog, die tot nu toe door de wet beschermd waren, of om anderen. Heden, in het jaar 1937, kan geconstateerd worden, dat geen Joden meer aan Jhet cultureele leven in Duitschland deelnemen. Welis waar oefenen heden Joden nog vrije be roepen uit als advocaten, artsen, „Pa- tentanwalte" enz. (notarissen kunnen ze niet meer zijn), maar hun verdienste is ten zeerste afgenomen door de omstan digheid (artsen met buspatiënten!) dat onder den druk der officieuse propagan da het publiek met den dag angstiger wordt om de hulp van Joodsche artsen, advocaten enz. in te roepen. Dat deel der Duitsche Joden, dat een cultureel beroep uitoefende en niet kon of wilde emigreeren, zag zich in vele gevallen genoodzaakt, een ander beroep te kie zen, en wel ging het in hoofdzaak over naar den handel en het handwerk. Het ligt voor de hand, dat vooral het koop mansbedrijf de nadeelen van dezen door 59) - „Laat hij zich maar niet bezorgd ma ken. Maar lu ster, Witek, ik heb ook een boodschap voor Dembowski. Mis schien herinnert - hij zich een klein gouden medaillon, d.at ik altijd aan mijn horlogeketting droeg. Op den dag van mijn arrestatie heb ik het gemist. Ik weet zeker, dat het nog aan mijn ketting hing, toen ik naar de laatste vergadering ging, die in de houtloods. Misschien is het mogelijk de loods te doorzoeken, ik denk,, dat het tusschen het z.aagsel teruggevonden zou kunnen worden. Hij zei me, dat de loods in het geheel niet meer werd gebruikt. Ik zou het medaillon niet graag kwijt zijn en bovendien zou het maar onaangename gevolgen kunnen hebben, als het 'n on bevoegde handen geraakte." „Ik zal het hem zeggen", beloofde Witek, juist toen het roode hoofd van den gevangenbewaarder door de reet van de ge,opende deur werd gestoken en heftig wenkte. HOOFDSTUK V. De krijgsraad h'/eld zifting, of, om het nauwkeuriger aan te geven, de vijf generaals, die den krijgsraad vormden, zaten in een halven kring achter een toestroom van Joden ondervinden moest. Dat bleek vooral het geval in de bran che der handelsreizigers. In de conjunc tuurjaren 1935 en ten deele ook nog 1936, waren alle economische beroepen ook onder de Joden nog eenigszins winstge vend. Daarna echter maakte zich het ont breken van grondstoffen en deviezen ook voor alle Joodsche zaken zeer enkele groote firma's uitgezonderd zeer on aangenaam merkbaar. Heden moet men constateeren, dat bij het toebedeelen van deviezen en grondstoffen de regee- ringsinstanties aan niet-Joodsche zaken de voorkeur geven, en wel volkomen on afhankelijk van de vraag, of Joodsche firma's al dan niet bijzondere beteeke- nis voor den export hebben. Daar komt nog bij, dat het voor Joodsche zaken met den dag moeilijker wordt, hun afnemers 6e behouden, wat in het bijzonder in de provincie het geval is. In den laatsten tijd mogen in vele kleinere steden „ari sche" handelsreizigers in dienst van Joodsche firma's de winkels, waar zij hun bestellingen willen plaatsen, niet meer betreden, en Joodsche handelsrei zigers voor „arische" firma's hebben in 't geheel geen succes meer. In andere branches, bijv. in den lompenhandel, zijn de Joden bijna over de geheele linie uit gesloten door maatregelen der beroeps groepen, die hun practisch de uitoefe ning van hun bedrijf onmogelijk maken. Lompeninzamelaars mogen bijv. niet aan Joodsche firma's verkoopen, willen ze niet gevaar loopen, dat hun de beroeps- vergunningskaart ontnomen wordt. Een uitzondering maakt, voor zoover het za ken doen niet door gebrek aan devie zen en grondstoffen belemmerd wordt, de confectie-branche, waarin de Joden tot heden hun domineerende positie wis ten te behouden. Maar ook hier zijn plannen in voorbereiding om de anti-se- mitische wetten en voorschriften van kracht te doen worden. Tezamen vat tend kan gezegd worden, dat de sociale positie der Joden in Duitschland zeer veel slechter geworden is. Dat merken de ondersteuningskassen der Joodsche gemeenten, die thans tallooze rasgenoo- ten in het leven moeten houden, die tot 1936 nog genoeg verdienden en hun be lastingen betaalden." Deze stem uit het Duitsch-Joodsche cultureele kamp is wel zeer nuchter en zakelijk, alleen wijzend op uiterlijke ver schijnselen met blijkbaar opzettelijke vermijding van alle bitterheid. Maar aan genomen mag worden, dat deze schrijver kolommen zou kunnen vullen met per soonlijke ervaringen en verhalen over het lot van vele rasgenooten, die niet tot de groep met het-,,dikke vel" behoo- ren en in den loop dezer jaren lichame lijk zoowel als geestelijk te gronde ge gaan zijn. Het ware daarnaast onjuist te consta teeren, dat men van niet-Joodsche Duit sche zijde zich daarvan niet bewust is en dat niet vele Duitschers (en wellicht ook wel „officieele") in hun binnenka mer het leed deelen, dat over zoovele onschuldigen wordt gebracht. Leest men regelmatig de anti-semitische lectuur in Duitschland, dan valt altijd weer op, hoe de fanatici te keer gaan tegen de talrijke „volksgenooten", die blijk geven, van dit principieele anti-semitisme nog altijd niets te moeten hebben. En overtalrijk is in alle kringen het aantal van hen, die vooral de „Stürmer"-actie als een zware belasting voor het Duitsche aanzien, in de wereld ondervinden. Het ware echter onjuist te meenen, dat de van de onfeil baarheid van hun rassen-theorie over tuigde voormannen dezer actie en hun wel zeer machtige, de staatsmacht ach ter zich wetende aanhangers vooral ten plattelande, daarin een teeken zouden zien voor een koerswijziging. Integen deel, het heeft er allen schijn van, dat het principieele anti-semitisme de Wet- groote, ronde tafel met een mooi vel vet tafelkleed er over. Hun indrukwek kende verschijning, met goud galon ver sierde ""mouwen en de borst getooid met tal van ridderorden, was goed in overeenstemming met de schitterende omgev'ng. Want de krijgsraad te War schau werd, vermoedelijk wegens de tijdsomstandigheden, niet gehouden tus schen de vier kale wanden, w.aartus- schen doorgaans recht wordt'gesproken, maar in een groot vertrek, dat in nor male omstandigheden als balzaal dienst deed en dat de dr,ang der omstandighe den de rechtspraak had doen leenen van de wuftheid. Alles, van de rococo- stoelen tot de lijsten van het plafond, was een schoon bewijs van de goede smaak van den ontwerper, een voor beeld v.an artist eke harmonie, be kroond door het mooie gezicht op de rivier, waarboven zich de Citadel ver hief, met intuschen een zeer leelijke vlek, het silhouet van de galgen, dat z'ch scherp afteekende tegen de win terlucht., De sierlijke stoelen en sofa's waren slechts spaarzaam bezet, daar de ,aard van de hier uitgeoefende rechtspraak niet zoodanig was, dat zij zich tot open baarheid leende. Een schouwspel met een zeer schaarsch publiek, aldus was de indruk, die men er van kreeg. De plaats, waarop de beklaagden zaten, verhoogde nog het onbestemd theatra le karakter v,an de terechtz'tting. Op een podium, gewoonlijk door het or kest ingenomen, zaten zij in een on- UK9 geregelde rij, die met elk uur en na elk vonnis meer gapingen vertoonde. Het groen der tropische planten, kun stig gegroepeerd, vormde een mooien achtergrond voor de verschillende ge stalten, evenals voor de gewapende sch'ldwachten links en rechts v,an hen. Bij den oproep van eiken naam ging er een rilling, voor een deel uit sym pathie,, voor een ander deel voortsprui tend uit vrees voor zichzelve, door de schare. Toen de zitting begon, zaten er dert en. Tegen twee uur in den na middag bleven er nog vier over, en van de negen, die de treden van het podium w.aren afgegaan, hadden slechts twee de zaal op vrije voeten verlaten. Vier doodvonnissen waren geveld, de anderen hadden een langdurige gevan genisstraf in het vooruitzicht. De door spanning reeds vertrokken gezichten waren thans nog wat bleeker geworden; de laatste zaak was dan Ook wel wat te verschrikkelijk geweest. Be klaagde was een jongmensch van ne gentien jaar met een verbonden oog en een verbonden hand. Hij was beschul digd van de ongeoorloofde vervaardi ging van bommen, doch had wanhopig zijn onschuld volgehouden. Als eenig antwoord op zijn verweer, hadden de hooge rechters hem gewezen op zijn be kentenis, die hij eigenhandig ondertee kend had. „Is dat je handteekening, of niet?" vroeg de president. Als antwoord hierop rukte de knaap de verbanden los, een ledige oogholte en een gebroken vinger vertoonend. „Ja, het is mijn handteekening!" riep hij met een stem, die geen der aanwezi gen, zelfs niet de generaals, ooit zouden vergeten: „het is mijn onderteekening, geschreven nadat zij mij dit, en dit, en dit hadden aangedaan!" En zijn trillende bovenlip optillend vertoonde hij zijn bloedend, nagenoeg tandeloos tand- vletsch. Enkele der op het podium gezeten personen, sloten trillend de oogen en zelfs sommigen getuigen keken een an deren kant uit. Maar de generaals knip ten zelfs niet met de oogen. Het ver band tusschen dat alles ontging hen. Een gebroken vinger en een handtee kening hadden niet met elkaar te ma ken. Bovendien hadden zij de verkla ring van den gevangenisdirecteur, vol gens welke de wonden van den gevan gene het gevolg waren van mislukte po gingen tot zelfmoord. Het verweer van den advocaat, die twee met bloed be zoedelde tanden op tafel legde, welke allen schijn hadden van met geweld uit den mond te zijn geslagen, werd onge duldig afgewezen als niet ter zake. Na een korte bespreking in de da- meskleedkamer, die als raadkamer cienst deed, werd het doodvonnis uit gesproken, waarop de gevangene stuip- tiekkende ter aarde was gevallen en al worstelend en schreeuwend werd weg gedragen. Terwijl de krijgsraad nog onder den ihdruk was van het laatste geval, werd weder een naam afgeroepen: kachtig medegezongen, waarbij de heer Caro dan ook de zangeressen en zan gers gaarne onder zijn leiding nam. Het was af en toe samenzang, die bewees dat men dit toch ook niet verleerd is. Onder de aanwezigen waren gezellige clubjes, die er een echter, gepaste Oranjefeeststemming in wisten te hou den. Ook nu weer hebben de burgemees ter en mevrouw Fernhout van de pui van het Stadhuis af een groot deel van het concert bijgewoond. Toen de laatste tonen van het Wil helmus waren gehoord, was het de heer W. de Graaf, die staande tusschen de toehoorders een Lang Leve de Koningin deed weergalmen, wat tot drie maal toe krachtig werd ondersteund. Het concert was ten einde, doch de belichting van het Stadhuis bleef nog eenigen tijd aan. Maandag 6 September 1937 is voor Middelburg op verschillend gebied eeen groote dag geworden. De komst van on ze Landsvrouwe, de onthulling van het monument voor wijlen de Landsmoeder dit alles bij heerlijk weer en aller me dewerking een uitstekend geslaag de dag. Zeker de tijd van voorbereiding van de oprichting van het Monument is vrij lang geweest, maar de laatste weken is er met groote kracht gewerkt. Mag „Uit het VolkVoor het Volk" niet de eer van het initatief ontnomen worden, het provinciaal comité en het plaatselijke comité waren toch de uitvoerders van het plan. Maar ook de voorbereiding der plan nen voor dezen dag vorderde veel tijd en zorg. Het moge den harden werkers in de comité's een voldoening zijn, dat alles goed is afgeloopen. Dit geldt dan niet minder voor de politie, die naar wij meenen te weten wel een zeer ver antwoordelijke, doch door medewerking van het publiek, geen te zware taak heeft gehad. Er is geen enkele wanklank gehoord, wat met zoo veel duizenden menschen in de stad wel een unicum is. Zeer te waardeeren was de zoo hoog noodig gebleken hulp van het Roode Kruis, dat heel wat gevallen vooral van flauw gevallen heeft opgeknapt. De red dingsbrigade heeft zich kunnen bepalen tot het waarschuwen tegen het zitten op den dokmuur er. dicht bij andere ge vaarlijke plaatsen. Daadwerkelijk op treden was niet noodig. Tenslot te ook de gemeentereiniging een woord van hulde voor de verzorging van stra ten en pleinen in de morgenuren. Tegen 7 uur gisteravond arriveerde de ferryboot „Koningin Wilhelmina" met haar honderden vroolijke passagiers die voor het onthullingsfeest te Middelburg waren geweest, weer te Vlissingen. Aan boord was er een stemming, zooals er wellicht nog nimmer aan boord van een schip is geweest. Onder de tonen van een draaiorgel werd er lustig gezongen en gesprongen en allen waren uitgelaten van vreugde. Het is voor deze passagiers een middag geworden om nooit meer te vergeten. Velen waren naar de aanlegplaats aan den Koningsweg gekomen om kinderen of andere verwanten af te halen, doch jawel hoor, daar kwam niets van in, in- plaats van rechtstreeks naar huis te gaan, werd een groote stoet geformeerd. Iedere vereeniging sloot zich weer, even als te Middelburg, achter haar vaandel en zoo werd door een gedeelte van de stad gemarcheerd. De padvindersband en de signaalafdeeling van de V.T.V. zorg de voor de noodige tam-tam en zoo werd het een optocht, zooals Vlissingen „Tadeusz Swigello, ingenieur". Hij stond op, bijna met een zucht van verlichting. Dit was in ieder geval het einde van het martelende wachten, van de vernederende tentoonstelling op dit podium. Sinds het oogenblik, dat hij de, in verband met het gebruik, dat er van gemaakt werd, belachelijk kostbaar ge meubileerde zaal had betreden, was Tadeusz de indruk bij gebleven, dat hij in een klucht medewerkte. Reeds de omstandigheid, dat hij er zat, had een kluchtig tintje, daar alleen halsmisdrij ven behoorden tot de competentie van den krijgsraad. Dergelijke kleine over tredingen als het bezit van een valsch paspoort stonden feitelijk verre bene den zijn waardigheid. „Waarom ben ik niet voor een ge wone rechtbank gedagvaard?" had hij den advocaat gevraagd, die hem den vorigen dag in de gevangenis had opge zocht, ten einde hem mede te deelen, dat hij hem als verdediger was toege voegd, evenals aan een half dozijn an deren, een man, dien hij nooit tevoren had gezien, die niets van hem of zijn toestand afwist, maar wiens enkel ver schijnen voor den krijgsraad oordeelde men, beantwoordde aan alle eischen van een goede rechtspraak. Wie zou den krijgsraad onmenschelijk durven heeten, nu hij den beklaagden advoca ten als verdedigers toevoegde? (Wordt vervolgd).

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1937 | | pagina 5