ZEELAND.
Onrechtmatig bezit
De onthulling van het
Koningin Emma-monument.
KRONIEK van den DAG.
TWEEDE BLAD VAN BE PROVINCIALE ZEEUWSCHE MIDDELBURGSCHE COURANT (W.O. DE GOESCHE CRT.) VAN DINSDAG 7 SEPTEMBER 1937, No. 210.
Het Défilé.
DOROTHEA GERARD.
„Rechtspraak."
VLISSINGEN.
TERUG UIT MIDDELBURG.
Het was van de plaats waar de ver
slaggevers stonden, helaas niet goed te
volgen, wat H. M. de Koningin gisteren
middag na de rede van den Commissa
ris der Kon'ngin bij de plechtige ont
hulling van het standbeeld der Konin
gin-Moeder op den Dam te Middelburg
zeide, Door de welwillendheid van H.M.
particuliere secretaris, zijn wij thans
in de gelegenheid Haar worden in
extenso weer te geven,
H. M. sprak als volgt:
Mijnheer de Commissaris.
Gaarne geef ik gevolg aan Uwe uit-
noodig'ng, dit monument thans te ont
hullen.
Met gevoelens van dankbaarheid sta
ik hier jegens de bevolking van geheel
Zeeland, die op zoo treffende wijze
eendrachtig uiting geeft aan hare aan-
hankelijkheTd en liefde jegens mijne ge
liefde Moeder door de oprichting in
haar midden van Hare beeltenis in deze
oude hoofdstad en door de aanwezig
heid van zoo velen bij deze plecht'g-
Reid.
Hartelijk en Moederlijk heeft Zij ook
steeds met de Zeeuwen meegeleefd in
hun lief en leed. Het feit dat Zij een
plaats inneemt in hun harten, heeft on
getwijfeld bijgedragen tot Haar levens
blijdschap. Al hetgeen Zij ons gaf, heb
ben wij bij voortduring steeds noodig.
Zij en Haar arbe d, leve voort in he
den en toekomst.
Toen de onthulling met medewerking
v,an de gisteren genoemde jongedames
was geschied, schreed H. M, de Konin
gin naar het monument, legde er bloe
men bij en bewonderde het van alle
zijden.
Het legg'en van de kransen en bloem
stukken, waarbij de Commissaris dei-
Koning'n voor de Provincie en d.e bur
gemeester voor de gemeente voorgingen
en 77 andere dit voorbeeld volgden,
duurde geruimen tijd) De laatste krans
werd gelegd door den heer W. de Graaf
voorzitter van het plaatselijk comité.
Tijdens dit werk speelde de muziek
steeds koralen.
Alvorens te vertrekken liet de Ko
ningin den heer Et'enne aan zich voor
stellen en H, M. verzekerde hem, d,at
Zij het beeld zeer mooi en gelijkend
vond. Zij vroeg den beeldhouwer of hi)
de Koningin-Moeder persoonlijk heeft
gekend. De heer Etienne kon hierop
antwoorden, dat hij de Vorstin alleen
wel eens had zien rijden, of Haar wel
eens op een concert had gez en, doch
dat hij verder volgens portretten te
werk had moeten gaan.
Na den heer Etienne werd de heer
Bosdijk voorgesteld en hem verzekerde
de Koningin, dat Zij de liederen mooi en
kn,ap getoonzet vond en dat Zij het op
hoogen prijs stelde, dat meisjes uit heel
de Provincie aan de u ivoering hebben
medegewerkt.
Tenslotte richtte HM. zich tot den hr.
de Graaf, voorzitter van het plaatselijk
comité en zeide, dat Zij de goede orga
nisatie van alles op hoogen prijs stelde.
Hierna verliet de Koningin na af
scheid genomen te hebben van mevrouw
Quarles van Ufford en mevrouw Fern-
hout, de tribune en nam weer in de auto
plaats voor den terugtocht door de stad.
Ook nu weer stonden de ongeveer
ten van Neurenberg, die volgens offici-
eele lezing een afsluiting der problemen
heeten te zijn, slechts als basis beschou
wen, waarop met koortsachtigen ijver
moet worden voortgebouwd.
14000 deelnemers aan de hulde-betoo-
ging langs een groot deel van den weg
en hadden enkele duizenden anderen
zich eveneens opgemaakt om een laat-
sten g'roet aan de Vorstin te brengen.
Zoo ging het in matigen gang naar hel
station. Hier was een der wachtkamers
in een ontvangsaion veranderd en daar
onderhield zich de Koningin nog eenigen
tijd met den Commissaris der Koningin
en den burgemeester, terwijl Zij Haar
dank bracht aan den commissaris van
politie voor de zoo goed getroffen po
litiemaatregelen.
Te kwart voor vijf nam de Koningin
plaats in den Koninklijken trein en pre
cies te 4.50 klonk het vertreksein. De
Koningin nam vriendelijk wuivend en
knikkend afscheid van de op het perron
aanwezigen, o.w. zich ook bevonden de
garnizoenscommandant en zijn adjudant.
De thuisreis naar Het Loo was aange
vangen.
Te half negen kwam de koninklijke
trein aldaar aan, en begaf de Koningin
zich te voet naar het Paleis, toegejuicht
door vele belangstellenden.
Op den Dam, had het zangkoor nog
het tweede lied van den heer Bosdijk,
nml. „Ons Zeeland" en het derde cou
plet van het Zeeuwsch Volkslied ten ge-
hoore gebracht, waarna het défilé aan
ving.
Het was geen sinecure: 14000 perso
nen, die voorbijtrokken en voor zoover
zij vaandels bij zich hadden deze keu-
Tig neer lieten als groet aan de nage
dachtenis van de Koningin-Moeder,
Aanvankelijk ging het bijna zonder
muziek. Het was gelukkig dat het tam
boers en pijperskorps „Excelsior" uit
Goes bereid werd gevonden, om de
tweede helft op te luisteren.
Het heeft ongeveer vijf kwartier ge
duurd eer als slot van het défilé kon
den voorbijtrekken het Middelburgsch
Muziekkorps, gevolgd door het bestuur
van „Uit het VolkVoor het Volk",
de jongedames, die bij de onthulling
hare medewerk ng hebben verleend, en
daarna alle zangeressen, die in het koor
medewerkten.
Het was een mooi slot van een de-
filé, zooals Middelburg sedert Augus
tus 1924 niet meer had gezien.
Toen het défilé was afgeloopen werd
onmiddellijk begonnen om met pol'tie
en padvinders een flinke ruimte tus-
schen beurs en monument vrij te maken
voor opstelling v,an zangeressen en or
kest. De tweede uitvoering van de zang
nummers zou nml. plaats hebben op
straat, om Polygoon in de gelegenheid
te stellen alles op den gelu dsfilm vast
te leggen, waarbij de kleederdrachten
een grooten rol speelden.
Duizenden hebben ook toen genoten
van de hoogstaande muziek en z,ang,
zoodat slechts weinige bezoekers van
de stad het niet zullen hebben gehoord
of althans kunnen hooren. Niet voor
half zeven was dit afgeloopen.
Toen begonnen de drommen belang
stellenden langs het monument te wan
delen of wel stonden zij er bij stil om
van wat de heer Etienne gewrocht heeft
en van de daarbij» neergelegde bloemen
volop te kunnen gen'eten.
Om half acht was het overvol op de
Markt, wat niet verhinderde, dat ook
bijv. in de Langedelft de drukte maar
steeds aanhield, Op de Markt trok het
concert, dat „Uit het VolkVoor het
Volk", Handelsbelang en de Marktcom-
missie samen gaven en dat van b,alf
acht tot half tien zou duren, maai
waaraan nog een half uur is toegevoegd,
veel belangstell'ng.
Het Middelburgsch Muziekkoerps
heeft een aaneenschakkeling van popu
laire nummers, volks- en vaderlandsche
liederen doen hooren en meermalen is
door een groot deel de aanwezigen
De positie der Joden
in Duitschland.
Het Derde Rijk neemt, kort en bondig
gezegd, tegenover de Joden het stand
punt in, dat deze een minderwaardig ras
vormen en dat het Duitsche volk zich
aan Joodsche invloeden op elk gebied
onttrekken moet. Het staat den Joden
wel toe, in Duitschland verder te leven
en bepaalde beroepen uit te oefenen,
maar het streeft naar een „geestelijk
ghetto", organiseert het Joodsche cultu-
reele leven door een onder partijtoezicht
staande „Kulturbund", waarin Joodsche
kunstenaars uitsluitend voor Joden hun
prestaties ten beste geven, en streeft
voorts met kracht naar een toekomstige
volkomen scheiding tusschen Jood en
niet-Jood, zoo mogelijk ook op commer
cieel gebied. Een scheiding die reeds in
geluid is door de volledige uitschakeling
van Joodsche medeburgers uit alle amb
telijke betrekkingen en uit de pers, uit
de noodige andere werkkringen en, wat
de ingeschreven leden der N.S.D.A.P.
betreft ook, op straffe van uitsluiting
dier leden, uit den persoonlijken omgang.
Een zeer objectief oordeelende Duit
sche Jood gaf dezer dagen aan onzen
Berlijnschen correspondent een uiteen
zetting van den huidigen stand van za
ken, waaraan wij hier het volgende wil
len ontleenen:
„Ter beoordeeling van de situatie der
Joden in Duitschland is het noodig, de
periodes van 1933 tot 1935, d.w.z. tot
de Wetgeving van Neurenberg, die reeds
zuiver uiterlijk als afsluiting van een
periode te zien is, en die daarna te ver
gelijken.
„Trad tot de afkondiging der Wetten
van Neurenberg bij de Joden nog een
strekking op den voorgrond, in Duitsch
land te blijven en zoo mogelijk de so
ciale en economische posities te verde
digen, zoo veranderde de stemming in
het najaar van 1935 onder den invloed
van de duidelijke en ondubbelzinnige be
palingen van Neurenberg volkomen. Het
emigratieprobleem trad op den voor
grond bij alle Joodsche gemeenten en
organisaties. De vermindering van het
totaal der Joodsche inwoners in Duitsch
land na 1935 en daarmee van het per
centage ten opzichte van de totale be
volking, zijn daar het bewijs van.
„Structureel en sociaal kwam sedert
het najaar 1935 een principieele veran
dering naar voren, wat eerst uit een ge
leidelijke, dan echter uit een zeer ver
snelde uitsluiting der Joden uit alle cul-
tureele beroepen zichtbaar werd. Uit de
kunstwereld, de wetenschap, de pers,
het tooneel, de film, kortom uit alle gees
telijke werkkringen, werd het Joodsche 1
element niet slechts theoretisch, maar
wel degelijk practisch uitgeschakeld en
wel om 't even of het ging om oud-sol
daten, deelnemers aan den wereldoorlog,
die tot nu toe door de wet beschermd
waren, of om anderen. Heden, in het
jaar 1937, kan geconstateerd worden, dat
geen Joden meer aan Jhet cultureele
leven in Duitschland deelnemen. Welis
waar oefenen heden Joden nog vrije be
roepen uit als advocaten, artsen, „Pa-
tentanwalte" enz. (notarissen kunnen ze
niet meer zijn), maar hun verdienste is
ten zeerste afgenomen door de omstan
digheid (artsen met buspatiënten!) dat
onder den druk der officieuse propagan
da het publiek met den dag angstiger
wordt om de hulp van Joodsche artsen,
advocaten enz. in te roepen. Dat deel
der Duitsche Joden, dat een cultureel
beroep uitoefende en niet kon of wilde
emigreeren, zag zich in vele gevallen
genoodzaakt, een ander beroep te kie
zen, en wel ging het in hoofdzaak over
naar den handel en het handwerk. Het
ligt voor de hand, dat vooral het koop
mansbedrijf de nadeelen van dezen
door
59) -
„Laat hij zich maar niet bezorgd ma
ken. Maar lu ster, Witek, ik heb ook
een boodschap voor Dembowski. Mis
schien herinnert - hij zich een klein
gouden medaillon, d.at ik altijd aan
mijn horlogeketting droeg. Op den dag
van mijn arrestatie heb ik het gemist.
Ik weet zeker, dat het nog aan mijn
ketting hing, toen ik naar de laatste
vergadering ging, die in de houtloods.
Misschien is het mogelijk de loods te
doorzoeken, ik denk,, dat het tusschen
het z.aagsel teruggevonden zou kunnen
worden. Hij zei me, dat de loods in het
geheel niet meer werd gebruikt. Ik zou
het medaillon niet graag kwijt zijn en
bovendien zou het maar onaangename
gevolgen kunnen hebben, als het 'n on
bevoegde handen geraakte."
„Ik zal het hem zeggen", beloofde
Witek, juist toen het roode hoofd van
den gevangenbewaarder door de reet
van de ge,opende deur werd gestoken
en heftig wenkte.
HOOFDSTUK V.
De krijgsraad h'/eld zifting, of, om
het nauwkeuriger aan te geven, de vijf
generaals, die den krijgsraad vormden,
zaten in een halven kring achter een
toestroom van Joden ondervinden moest.
Dat bleek vooral het geval in de bran
che der handelsreizigers. In de conjunc
tuurjaren 1935 en ten deele ook nog 1936,
waren alle economische beroepen ook
onder de Joden nog eenigszins winstge
vend. Daarna echter maakte zich het ont
breken van grondstoffen en deviezen ook
voor alle Joodsche zaken zeer enkele
groote firma's uitgezonderd zeer on
aangenaam merkbaar. Heden moet men
constateeren, dat bij het toebedeelen
van deviezen en grondstoffen de regee-
ringsinstanties aan niet-Joodsche zaken
de voorkeur geven, en wel volkomen on
afhankelijk van de vraag, of Joodsche
firma's al dan niet bijzondere beteeke-
nis voor den export hebben. Daar komt
nog bij, dat het voor Joodsche zaken met
den dag moeilijker wordt, hun afnemers
6e behouden, wat in het bijzonder in de
provincie het geval is. In den laatsten
tijd mogen in vele kleinere steden „ari
sche" handelsreizigers in dienst van
Joodsche firma's de winkels, waar zij
hun bestellingen willen plaatsen, niet
meer betreden, en Joodsche handelsrei
zigers voor „arische" firma's hebben in
't geheel geen succes meer. In andere
branches, bijv. in den lompenhandel, zijn
de Joden bijna over de geheele linie uit
gesloten door maatregelen der beroeps
groepen, die hun practisch de uitoefe
ning van hun bedrijf onmogelijk maken.
Lompeninzamelaars mogen bijv. niet aan
Joodsche firma's verkoopen, willen ze
niet gevaar loopen, dat hun de beroeps-
vergunningskaart ontnomen wordt. Een
uitzondering maakt, voor zoover het za
ken doen niet door gebrek aan devie
zen en grondstoffen belemmerd wordt,
de confectie-branche, waarin de Joden
tot heden hun domineerende positie wis
ten te behouden. Maar ook hier zijn
plannen in voorbereiding om de anti-se-
mitische wetten en voorschriften van
kracht te doen worden. Tezamen vat
tend kan gezegd worden, dat de sociale
positie der Joden in Duitschland zeer
veel slechter geworden is. Dat merken
de ondersteuningskassen der Joodsche
gemeenten, die thans tallooze rasgenoo-
ten in het leven moeten houden, die tot
1936 nog genoeg verdienden en hun be
lastingen betaalden."
Deze stem uit het Duitsch-Joodsche
cultureele kamp is wel zeer nuchter en
zakelijk, alleen wijzend op uiterlijke ver
schijnselen met blijkbaar opzettelijke
vermijding van alle bitterheid. Maar aan
genomen mag worden, dat deze schrijver
kolommen zou kunnen vullen met per
soonlijke ervaringen en verhalen over
het lot van vele rasgenooten, die niet
tot de groep met het-,,dikke vel" behoo-
ren en in den loop dezer jaren lichame
lijk zoowel als geestelijk te gronde ge
gaan zijn.
Het ware daarnaast onjuist te consta
teeren, dat men van niet-Joodsche Duit
sche zijde zich daarvan niet bewust is
en dat niet vele Duitschers (en wellicht
ook wel „officieele") in hun binnenka
mer het leed deelen, dat over zoovele
onschuldigen wordt gebracht. Leest men
regelmatig de anti-semitische lectuur in
Duitschland, dan valt altijd weer op, hoe
de fanatici te keer gaan tegen de talrijke
„volksgenooten", die blijk geven, van dit
principieele anti-semitisme nog altijd
niets te moeten hebben. En overtalrijk
is in alle kringen het aantal van hen, die
vooral de „Stürmer"-actie als een zware
belasting voor het Duitsche aanzien, in
de wereld ondervinden. Het ware echter
onjuist te meenen, dat de van de onfeil
baarheid van hun rassen-theorie over
tuigde voormannen dezer actie en hun
wel zeer machtige, de staatsmacht ach
ter zich wetende aanhangers vooral ten
plattelande, daarin een teeken zouden
zien voor een koerswijziging. Integen
deel, het heeft er allen schijn van, dat
het principieele anti-semitisme de Wet-
groote, ronde tafel met een mooi vel
vet tafelkleed er over. Hun indrukwek
kende verschijning, met goud galon ver
sierde ""mouwen en de borst getooid
met tal van ridderorden, was goed in
overeenstemming met de schitterende
omgev'ng. Want de krijgsraad te War
schau werd, vermoedelijk wegens de
tijdsomstandigheden, niet gehouden tus
schen de vier kale wanden, w.aartus-
schen doorgaans recht wordt'gesproken,
maar in een groot vertrek, dat in nor
male omstandigheden als balzaal dienst
deed en dat de dr,ang der omstandighe
den de rechtspraak had doen leenen
van de wuftheid. Alles, van de rococo-
stoelen tot de lijsten van het plafond,
was een schoon bewijs van de goede
smaak van den ontwerper, een voor
beeld v.an artist eke harmonie, be
kroond door het mooie gezicht op de
rivier, waarboven zich de Citadel ver
hief, met intuschen een zeer leelijke
vlek, het silhouet van de galgen, dat
z'ch scherp afteekende tegen de win
terlucht.,
De sierlijke stoelen en sofa's waren
slechts spaarzaam bezet, daar de ,aard
van de hier uitgeoefende rechtspraak
niet zoodanig was, dat zij zich tot open
baarheid leende. Een schouwspel met
een zeer schaarsch publiek, aldus was
de indruk, die men er van kreeg. De
plaats, waarop de beklaagden zaten,
verhoogde nog het onbestemd theatra
le karakter v,an de terechtz'tting. Op
een podium, gewoonlijk door het or
kest ingenomen, zaten zij in een on-
UK9
geregelde rij, die met elk uur en na
elk vonnis meer gapingen vertoonde.
Het groen der tropische planten, kun
stig gegroepeerd, vormde een mooien
achtergrond voor de verschillende ge
stalten, evenals voor de gewapende
sch'ldwachten links en rechts v,an hen.
Bij den oproep van eiken naam ging
er een rilling, voor een deel uit sym
pathie,, voor een ander deel voortsprui
tend uit vrees voor zichzelve, door de
schare. Toen de zitting begon, zaten
er dert en. Tegen twee uur in den na
middag bleven er nog vier over, en
van de negen, die de treden van het
podium w.aren afgegaan, hadden slechts
twee de zaal op vrije voeten verlaten.
Vier doodvonnissen waren geveld, de
anderen hadden een langdurige gevan
genisstraf in het vooruitzicht.
De door spanning reeds vertrokken
gezichten waren thans nog wat bleeker
geworden; de laatste zaak was dan Ook
wel wat te verschrikkelijk geweest. Be
klaagde was een jongmensch van ne
gentien jaar met een verbonden oog en
een verbonden hand. Hij was beschul
digd van de ongeoorloofde vervaardi
ging van bommen, doch had wanhopig
zijn onschuld volgehouden. Als eenig
antwoord op zijn verweer, hadden de
hooge rechters hem gewezen op zijn be
kentenis, die hij eigenhandig ondertee
kend had.
„Is dat je handteekening, of niet?"
vroeg de president.
Als antwoord hierop rukte de knaap
de verbanden los, een ledige oogholte
en een gebroken vinger vertoonend.
„Ja, het is mijn handteekening!" riep
hij met een stem, die geen der aanwezi
gen, zelfs niet de generaals, ooit zouden
vergeten: „het is mijn onderteekening,
geschreven nadat zij mij dit, en dit, en
dit hadden aangedaan!" En zijn trillende
bovenlip optillend vertoonde hij zijn
bloedend, nagenoeg tandeloos tand-
vletsch.
Enkele der op het podium gezeten
personen, sloten trillend de oogen en
zelfs sommigen getuigen keken een an
deren kant uit. Maar de generaals knip
ten zelfs niet met de oogen. Het ver
band tusschen dat alles ontging hen.
Een gebroken vinger en een handtee
kening hadden niet met elkaar te ma
ken. Bovendien hadden zij de verkla
ring van den gevangenisdirecteur, vol
gens welke de wonden van den gevan
gene het gevolg waren van mislukte po
gingen tot zelfmoord. Het verweer van
den advocaat, die twee met bloed be
zoedelde tanden op tafel legde, welke
allen schijn hadden van met geweld uit
den mond te zijn geslagen, werd onge
duldig afgewezen als niet ter zake.
Na een korte bespreking in de da-
meskleedkamer, die als raadkamer
cienst deed, werd het doodvonnis uit
gesproken, waarop de gevangene stuip-
tiekkende ter aarde was gevallen en al
worstelend en schreeuwend werd weg
gedragen.
Terwijl de krijgsraad nog onder den
ihdruk was van het laatste geval, werd
weder een naam afgeroepen:
kachtig medegezongen, waarbij de heer
Caro dan ook de zangeressen en zan
gers gaarne onder zijn leiding nam. Het
was af en toe samenzang, die bewees
dat men dit toch ook niet verleerd is.
Onder de aanwezigen waren gezellige
clubjes, die er een echter, gepaste
Oranjefeeststemming in wisten te hou
den. Ook nu weer hebben de burgemees
ter en mevrouw Fernhout van de pui
van het Stadhuis af een groot deel van
het concert bijgewoond.
Toen de laatste tonen van het Wil
helmus waren gehoord, was het de heer
W. de Graaf, die staande tusschen de
toehoorders een Lang Leve de Koningin
deed weergalmen, wat tot drie maal toe
krachtig werd ondersteund.
Het concert was ten einde, doch de
belichting van het Stadhuis bleef nog
eenigen tijd aan.
Maandag 6 September 1937 is voor
Middelburg op verschillend gebied eeen
groote dag geworden. De komst van on
ze Landsvrouwe, de onthulling van het
monument voor wijlen de Landsmoeder
dit alles bij heerlijk weer en aller me
dewerking een uitstekend geslaag
de dag.
Zeker de tijd van voorbereiding van
de oprichting van het Monument is vrij
lang geweest, maar de laatste weken is
er met groote kracht gewerkt. Mag „Uit
het VolkVoor het Volk" niet de eer
van het initatief ontnomen worden, het
provinciaal comité en het plaatselijke
comité waren toch de uitvoerders van
het plan.
Maar ook de voorbereiding der plan
nen voor dezen dag vorderde veel tijd
en zorg. Het moge den harden werkers
in de comité's een voldoening zijn, dat
alles goed is afgeloopen. Dit geldt dan
niet minder voor de politie, die naar
wij meenen te weten wel een zeer ver
antwoordelijke, doch door medewerking
van het publiek, geen te zware taak
heeft gehad.
Er is geen enkele wanklank gehoord,
wat met zoo veel duizenden menschen
in de stad wel een unicum is.
Zeer te waardeeren was de zoo hoog
noodig gebleken hulp van het Roode
Kruis, dat heel wat gevallen vooral van
flauw gevallen heeft opgeknapt. De red
dingsbrigade heeft zich kunnen bepalen
tot het waarschuwen tegen het zitten op
den dokmuur er. dicht bij andere ge
vaarlijke plaatsen. Daadwerkelijk op
treden was niet noodig. Tenslot
te ook de gemeentereiniging een woord
van hulde voor de verzorging van stra
ten en pleinen in de morgenuren.
Tegen 7 uur gisteravond arriveerde de
ferryboot „Koningin Wilhelmina" met
haar honderden vroolijke passagiers die
voor het onthullingsfeest te Middelburg
waren geweest, weer te Vlissingen. Aan
boord was er een stemming, zooals er
wellicht nog nimmer aan boord van een
schip is geweest. Onder de tonen van
een draaiorgel werd er lustig gezongen
en gesprongen en allen waren uitgelaten
van vreugde. Het is voor deze passagiers
een middag geworden om nooit meer te
vergeten.
Velen waren naar de aanlegplaats aan
den Koningsweg gekomen om kinderen
of andere verwanten af te halen, doch
jawel hoor, daar kwam niets van in, in-
plaats van rechtstreeks naar huis te
gaan, werd een groote stoet geformeerd.
Iedere vereeniging sloot zich weer, even
als te Middelburg, achter haar vaandel
en zoo werd door een gedeelte van de
stad gemarcheerd. De padvindersband en
de signaalafdeeling van de V.T.V. zorg
de voor de noodige tam-tam en zoo
werd het een optocht, zooals Vlissingen
„Tadeusz Swigello, ingenieur".
Hij stond op, bijna met een zucht van
verlichting. Dit was in ieder geval het
einde van het martelende wachten, van
de vernederende tentoonstelling op dit
podium. Sinds het oogenblik, dat hij de,
in verband met het gebruik, dat er van
gemaakt werd, belachelijk kostbaar ge
meubileerde zaal had betreden, was
Tadeusz de indruk bij gebleven, dat hij
in een klucht medewerkte. Reeds de
omstandigheid, dat hij er zat, had een
kluchtig tintje, daar alleen halsmisdrij
ven behoorden tot de competentie van
den krijgsraad. Dergelijke kleine over
tredingen als het bezit van een valsch
paspoort stonden feitelijk verre bene
den zijn waardigheid.
„Waarom ben ik niet voor een ge
wone rechtbank gedagvaard?" had hij
den advocaat gevraagd, die hem den
vorigen dag in de gevangenis had opge
zocht, ten einde hem mede te deelen,
dat hij hem als verdediger was toege
voegd, evenals aan een half dozijn an
deren, een man, dien hij nooit tevoren
had gezien, die niets van hem of zijn
toestand afwist, maar wiens enkel ver
schijnen voor den krijgsraad oordeelde
men, beantwoordde aan alle eischen
van een goede rechtspraak. Wie zou
den krijgsraad onmenschelijk durven
heeten, nu hij den beklaagden advoca
ten als verdedigers toevoegde?
(Wordt vervolgd).