ZEEUWSCH
ZONDAGSBLAD
lil
l\AM DE PDOVIMCIALE ZEEUVSCME MIDDELBUQGSCHE COUDAMTI
MDEHKIBjEB
28 Aug. 1937
DE NATUUR LAAT POPJES
GROEIEN.
DIEREN EN VOORWERPEN
UIT COURANTENPAPIER.
EEN MOEILIJK SPELLETJE.
HARLEKIJN.
MOOI NEDERLAND.
ZEEUWSE ZANGEN,
0
,,Wel, Wim, hoe vind je de nieu
we juffrouw op school
..O, zij is wel een aardige juf
frouw, maar ze kent niet veel van
rekenen tante, want gisteren ver
telde zij ons, dat 5 en 4 negen
was en vanmorgen zei ze, dat drie
en zes negen was."
kwamen. „Tjilp, tjilp, tjilp....
rrrt en weg waren zij weer.
Maar het grappige was, dat zij be
paald wegvlogen, om tegen hun
vriendjes te vertellen, dat zij ook
moesten komen eten, want dat er
heel veel broodkruimels werden
gestrooid.
Hoe meer vogels er kwamen,
hoe liever het meisje zou hebben
gezien, dat Henkie eens wat in
teresse voor de vogeltjes had ge
kregen, maar het kind lag achter
over in zijn kussen.
Opeens vlogen de mussen met
luid geschreeuw weg en even later
kwam daar heel statig een post
duif aanwandelen, die links en
rechts boog en dan heel sierlijk
op de kruimels toeliep, maar de
mussen, die probeerden ook mee
te eten, eerst wegjoeg. Pas toen zij
voldoende gegeten had, verdweep
zij weer en konden de mussen zich
aan de laatste kruimeltjes te goed
doen.
Tenslotte waren alle kruimeltjes
verdwenen. Het meisje had niets
meer voor haar hongerige, ge
vleugelde vriendjes en daarom
vroeg zij: „Lusten jullie ook kruis
bessen" En tegelijk gooide zij
een paar harde, groene kruisbes
sen naar de vogels toe, die de
vruchten niet eens aankeken.
„Tjilp, tjilp, tjilp.... rrrrt", en
weg waren zij.
„Zie je nu, Henkie", zei het
meisje, terwijl zij opstond om het
jongetje weer naar huis te rijden,
„die vogeltjes zijn veel verstan
diger dan ik. Wij zouden zeker
even naar de kruisbessen gekeken
hebben en er misschien in hebben
gebeten, maar zij hebben er hele
maal niet naar omgezien. Ver
standig, vindt je niet
Toen kwam er een lachje over
het gezicht van het jongetje en met
zijn smalle magere handje wees
hij naar de vogeltjes, terwijl hij'
zachtjes zei: „Hoorde je het, zij
zeiden: „tjilp, tjilp, tjilp", en als
zij wegvlogen dan hoorde ik
„rrrrrt
vruchtbeginsel uit, dat lijkt op een
kopje met een hoedje op, vooral
als je er met een potlood een
mond, neus en ogen op tekent. De
meeldraden zorgen voor een
(mooie halskraag. 1 wee kleine
houtjes, een beetje schuin er inge
drukt, moeten de armen voorstel
len.
Kennen jullie de kleine
maan-elijes
Terwijl wij over de velden wan
delen, zien wij vele mooie maan-
bloemen of slaapbolletjes. Ben je
een beetje handig, dan kun je daar
iets aardigs van maken. Ik leerde
het van een oude tante van me
en zal jullie nu eens laten zien,
hoe je een maanelfje maakt.
Om nu een elfje met een man-
telje aan te maken, plukken wij
een knop af, die nauwelijks open
is, halen voorzichtig het vruchtbe
ginsel er uit en steken dat er van
boven in. Armen heeft dit elftje
niet nodig, zij houdt deze onder
haar manteltje.
Zo, een-twee-drie en de popjes
zijn klaar. En.... vinden jullie ze
niet aardig
week kan worden. Nu laat je die
emmer zo maar twee of drie dagen
staan, waarna de hele massa goed
door elkaar gekneed wordt. Nu
vraag je aan moeder een kopje vol
aardappelmeel, dat doe je er bij
en nu wordt de massa opnieuw
goed door elkaar gekneed. De
aardappelmeel zorgt er namelijk
voor, om als je je figuren gemaakt
hebt, deze na het drogen hard
worden. Wil je hele witte dieren
hebben, dan moet je natuurlijk ook
wit papier gebruiken, wat dadelijk
veel duurder en helemaal niet no
dig is.
Er bestaat haast geen spelletje,
dat zoveel over laat aan je eigen
antasie dan t maken van dieren
uit stopverf. Alle denkbare dier
en sprookjesgestalten zijn er van
te maken. Maar je kunt niet elk
ogenblik aan je moeder geld vra
gen om je dierenvoorraad aan te
vullen. Daarom is er nu iets op
gevonden, waardoor je over veel
materiaal kunt beschikken, wat
practisch gesproken niets kost, n.l.
courantenpapier.
Nietwaar, oude couranten zijn
er in elk huishouden te vinden. Je
hebt er tamelijk veel couranten
voor nodig. Daarom vraag je een
oude emmer aan moeder en nu
snipper je zoveel couranten, tot de
emmer goed aangedrukt vol is.
Daarop giet je dan genoeg water
dat alle snippers goed onderstaan,
zodat het papier door en door
RAADSELS.
1. Ik ben een aardig woord,
Waarvan men dikwijls hoort,
Vijf letters tel ik slechts,
'k Ben uit de aard iets rechts,
Hoe meer ik dienst verricht,
Hoe meer ik in gewicht,
En waarde word verkort,
Als 'k niet gebezigd word
Ben ik nog minder waard.
En doelloos hier Pp aard.
'SJBBJj U33 JpUISSOjdQ
2. Met welke ogen ziet men niet
'JBBipS U33 UBA U3§0 ap
3. Wanneer is een domoor verstan
dig
'jfijiMZ (nj sjv :?uisso[do
4. Wie heeft altijd het laatste
woord
'oipa ag :?uissojdo
MOPPEN.
Mevrouw: Voorzichtig Dina, je
morst saus over mijn nieuwe ja
pon.
Dina: O, dat is niets Mevrouw,
ik heb in de keuken nog saus ge
noeg.
o
Boer: Zon slecht jaar als dit
heb ik van mijn leven nog niet
meegemaakt. Mijn tarwe is nog
geen decimeter hoog.
Buurman: Wat zeg je, geen deci
meter, de spreeuwen moeten op
mijn land op hun knieën gaan lig
gen om er bij te kunnen komen.
o
Dame: Het is toch wel veilig in
deze vliegmachine
Piloot: O ja, Mevrouw, vooral
op de aarde.
Voorzichtig nemen wij een hele
maanbloem, waarvan de groene
kelkblaadjes reeds afgevallen zijn
en buigen voorzichtig de rode
blaadjes naar beneden, waar ze in
het midden met een grasje worden
vastgebonden. Dan ziet de bloem
er uit als een rode jurk met een
ceintuur. Daarboven steekt nu het
Mijnheer Pel I. Kaan denkt, dat
hij buitengewoon knap is, omdat
hij kans ziet zes kruisjes zó in de
36 hierbij afgebeelde vierkantjes
te plaatsen, dat er niet meer dan
één kruisje komt te staan op de
lijn, die horizontaal, vertikaal of
diagonaal (schuin) loopt.
Nu, dat laten wij ons toch zeker
niet welgevallen, hè, en wij zullen
mijnheer Pel. I. Kaan eens even
laten zien, dat wij dat ook wel
kennen.
Zo, probeer het maar eens, doch
niet dadelijk de moed opgeven,
want het spelletje is niet eenvou
dig, dat is waar.
•abjoq sg
ui fu 39 ap do alsmrij ap9 jaij
iajjjoij 3£ T,
ui fu 39 3p do sfsinajj apg jaij
isbjieil 3j
UI fu 3p do 3|sinj3{ 3p^ }3IJ
islijoq 39
UI fu 3£ 3p do sfSUUJj 3p£ }3q
isfjjoij 3J,
UI fu 3£ 3p do sfsmjjj 3£ }3I{
isbjoq 3£
\t ui fu 3; ap do afsinjjj ajsi ^sij
:3(j3j{3ds jjjijiaom uaa :§uissojdo
Wie van jullie kent hem niet,
harlekijntje, met de touwtjes aan
zijn rug en de koddige bewe
ginkjes van zijn armen en benen
Het is een stukje speelgoed, zo oud
als de weg naar Kralingen. Toch
blijft het altijd even aardig en nog
steeds hebben alle kinderen graag
zo'n harlekijntje.
Hier krijgen jullie er nu eens
eentje, maarje moet hem zelf
verder afmaken, want in de cou
rant kunnen wij geen poppen met
touwtjes er aan afdrukken, dat
begrijpen jullie wel.
Wil je de pop heel mooi maken,
dan moet je eerst het koddige ke
reltje op karton plakken en daar
na kleuren, liefst in groen, geel en
rood, dat zijn zo de kleuren, die
bij de harlekijn passen. Hoe schel
ler van kleur, des te beter.
Heb je dit gedaan, dan knip je
alle stukken zorgvuldig uit, dus
ook de armen en benen. Overal
waar onze tekenaar een stip heeft
gezet, moet je een flink gaatje
prikken, daar komt dan het touw
doorheen, dat je nodig hebt om de
harlekijn te laten dansen.
De bovenarm en het dijbeen
wordt eerst met een klein stukje
touw of als je ze hebt met
splitpennetjes aan de romp beves
tigd. Het zelfde geschiedt met de
onderarm en het been. Die wor
den met 'n stukje touw of een
splitpen nog eens door de gaatjes
gehaald bij de knieën en bij de
ellebogen, deze touwen moeten
tamelijk lang zijn en komen samen
in het midden van de rug. Daar
knoop je dan weer een lang touw
tje aan, dat dient om het popje te
kunnen doen bewegen. Trek je nu
aan dit laatste touw, dan gaan de
armpjes en beentjes op en neer,
zoals je dat wel meer hebt ge
zien.
De leuze.,
Misschien zijn er heele goede
maar in onzen tijd oefent de leuze,
vooral op politiek terrein, een
zeer bedenkelijken invloed op de
menschelijke samenleving, natio
naal en internationaal, uit. De leu
ze heeft iets bedwelmends, brengt
den mensch en nog meer de massa
gemakkelijk in een roes. Ze schijnt
vaak magisch en ontlast het indi
vidu van de moeilijke taak om na
te denken, zich in de vraagstuk
ken, welke het ingewikkelde leven
stelt te verdiepen. „Fascisme is
moord" roepen de anti-fascisten
en de onberedeneerde haat van
duizenden, ja millioenen klampt
zich aan dien slagzin vast. „Juda
verrecke" schreeuwen de nazi's en
een verschrikkelijke golf van ma
nifest geworden anti-semitisme
spoelt over „de beschaafde we
reld".
Niets is gemakkelijker dan zijn
geest in boeien te laten slaan door
de duistere magie van een leuze.
Alle gecompliceerde levenspro
blemen, waarvoor elke mensch in
eiken tijd opnieuw wordt geplaatst,
lijken bij tooverslag, zoo niet ge
heel dan in elk geval voor een
goed deel, er door opgelost. De
leuze verricht als 't ware de functie
van een godsdienstige overtuiging
van een geloof, dat den mensch
verlost van zijn innerlijke conflic
ten. Zij is de sleutel, die de deu
ren zou vermogen te openen, waar
door de menschheid zich naar een
veel voortreffelijker samenleving
kan begeven. Zij stelt schijnbaar
al de gebreken eener gebrekkige
maatschappij eenvoudigweg ter
zijde.
Het lijdt geen twijfel, dat er vele
menschen zijn, die zonder de leuze
niet zouden kunnen leven. Hun
geest heeft te weinig diepgang, om
de zeeën van het groote Geheim
te bevaren. Zij moeten zich vast
klampen aan de plompe begrippen
van een korten slagzin, om hun
aardsche leven, hun bestaan rich
ting te kunnen geven. Voor dezen
zou men de leuze dus een levens
behoefte kunnen noemen; een on
ontbeerlijke geestelijke „kracht".
En daarmede rekening houdende,
ontkomt men niet aan de erken
ning, dat zij een maatschappelijke
taak vervult, welke belangrijk
moet heeten; en dat zij dus nuttig
is.
Maar dit haar nut, slaat om in
groot gevaar voor de samenleving,
zoodra ze, hard gezegd, een horde
bijeenroept. Allerhande duistere
instincten worden dan wakker in
een aaneengesloten massa, welke
redeloos, door haat voortgedreven,
zich aan een gevestigde orde van
dingen wil vergrijpen. De geschie
denis der revoluties leert, tot wel
ke verschrikkingen zulks kan lij
den. Revoluties schijnen in be
paalde tijden een noodzakelijk
HET MUIDERSLOT.
(cliché A.N.V.V.)
kwaad te wezen. Het merkwaar
digste er van is, dat vrijwel zon
der uitzondering steeds bepaalde
leuzen kunnen worden aangewe
zen, welke haar ergste buitenspo
righeden in het leven riepen.
„Vrijheid, gelijkheid en broeder
schap" schreeuwden de Fransche
patriotten aan het einde der 18e
eeuw. Deze leuze, waarvan de
massa op geen stukken na de
draagwijdte besefte (nóch haar
paradoxale karakter) kleurde de
straten van Parijs rood van on
schuldig bloed. Ze ontketende de
hartstochten, welke zich verlustig
den in het wreede spel van de
guillotine.
Vermoedelijk zijn de meeste leu
zen goedaardig van karakter. En
zonder twijfel zijn er bepaalde
hachelijke maatschappelijke om
standigheden noodig, om de
andere, zwanger van latente
kwaadaardigheid, tot de bewerk
sters van verschrikkingen te laten
gedijen. Maar wee den tijd, waar
in het zoover komt. Dan kan een
leuze, waaraan zich een opstan
dige massa vastklampt, de mensch
heid ijselijk duur te staan komen.
Al naar gelang zij met haar schijn
baar verheven en gemakkelijk te
begrijpen ideologie, haar betoove-
ring over kleiner of grooter opper
vlakte uitstrekt, zal ze verschrik
kelijker in haar uitwerking zijn.
Werden er ooit erger en omvang
rijker misdaden gepleegd dan on
der het mom van een zoogenaamd
heilig ideaal
S. van Mariëngaarde.
van
HEIN TUUT.
Gimnestiek.
Dat kon toch zövee' 'êet weze
op dat durp, a' dan die guus
wee' in de koelte in de weien
kwamme, dan gavve ze een zucht
van blieschap.
Ik a' dikkels is 'edocht, voe'
wirrolm bouw'e' ze toch durpen.
Een gröote stad, di' zu' me glad
mè' over zwiege'; dir is 't gêen le
ven voe' een méns. Dat zegge 'k
noe nie' om ze in de veracht'-oek
te douwen, 'öor. Mè' leest dé
kranten mer is, voeroal in de zum-
mer. De ménsen zegge 't zelft. Ze
snakke ni' verkansie, ze kun 't
nie' mi' thuus 'ouwe, ze vluchte
wig van êel d'r' daegeliksen doen,
de stad uut. Ik maeke zövee' zon
de van die ménsen. Wan', 'oelange
a z' ok verkansie ze motte vrom
ni' stad. Di' mó' je noe toch is goed
over dienke, weet je.
Ik za' 't mè' eerlik zegge, 'öor,
ik bin d'r vies.
'k Bin vies om goed m'n aesom
deur te 'aelen. Wavoe' lucht a dat
is, van oal die smerege auto's, ik:
kan 't gin naem geve. Noe meene
ik een gröote stad, 'öor, 'ier Stad
nie of Middelburg of Vlissegen.
Ik was ik ok is in een groote
stad, en die a vee' 'eroemd wordt,
zö möoi Di' was t'r êen bie
me, die a in stad gewend was en
die vroog toen agauw: ,,'oe vin' je
't 'ier noe, wat tref' je noe 't
meeste?"
Nou, ik ik a löope grumme en
a löope snuve, ik zegge: „ik vinde
a 't 'ier geweldeg stienkt, ik kan
d'r niks an doe-e". Toen was 'n in
z'n vleeke 'epikt, ie rook d'r niks
van, zei t'n. Dat g'look noe wer
'öor, je mö' rekene, die ménsen
worre dat gewend. Da' 's net as
noe bevoobeld een schaepwachter.
Die ei ok niks gin erg mi' in dat
luchtje van die schaepen; en voe
een aar méns is dat nie' om
'ouwen.
Mè', zö a' 'k zegge, die kam-
meraad van mien, was toen nie'
best te spreken. Ja, da' 's een
weeroms werk zie, zogauw a je de
waer-'eid zeit, worre de ménsen
kwaed.
En dan ten twidden, dir
stadse ménsen ok gin last van,
oal mer op stêenen motte stappe,
di' wor' ik zö' moe-e van. Ik kom-
me oltied thuus uut stad mie pie-
ne in m'n 'öod. Ier lop j' op gos
over den diek en deur de weien.
Dat geef' toch oltied nog mêer
mee as oal die 'arde stêenen;
foei, 't dreun zömè' in j'n 'öod. Noe
stampe ons meschiens te vee'
'öor, wan', dat wille 'k gerust we-
te, durpsmènsen kun' nie' löope'.
Mè', 'oe komt dat? Di' zu' me 't
noe is over wan', dat is iet, dat
ei m' allange 'estoke.
'k ok fermielje in stad en
toen a 'k di' is was, toen was dir
ok een jongen van een jaer of
tiene. Een gröote veewaps, ie
't woord agauw allêene. Dat stae
bie mien ontzettend smereg, mer
alla, zulder vonne dat flink. En
die docht a ten 't wist 'öor, die
zou mien is eventjes vertelle', 'oe
a de waereld in mekare zat. En
dan praten 'ie net op een meniere,
of a 'ie de grottevoader was en
ikke een kleine jongen. Ik docht zö
bie m'n eigen: „kiek, m'n jonksje,
jie kom noe anders niks te kort, as
is een flinke klap tegen je kop".
Mer ik docht: vlaet ik wiesjder
weze, ik za' zwiege', wat kan 't
mien verschille, raes mè' raak".
Mè' noe mö' 'k zegge, om eer-
luk te bluven. Ie zeiden vee' te
vee' mè' oal dat a ten zei, was
waer. Ie zei: „a je op een durp
kolmt, mö' je ;ze zie loope'; ze
stappe' nie', ze stuke' mè' veruut.
Glad krom en liep en scheef of in
d'r schoeren. En die a wat mêer
branie die draaie mie d'r schoe
ren of schodde mie d'rja, 'oe
mö' 'k dat noe is zegge. Afijn, dir
is een vaesje van. Die a soldaat
'ewist zu' 't wè' kunne: „jij moet
niet zoo schudde met je...." En
kiek, dir ei 't noe die a soldaat
'ewist 'eleerd, 'oe a je nie'
mö' löope'. De meeste voalle thuus
dirrom wee' in der ouwen dóen
'öor. Je mö' rekene', a je zö nae
twinteg bint, dan bè' je a te oud
om je gank nog te gae veranderen;
dat mö' je léere as kind.
Mè', wirrom gae' de stadse mén
sen noe zö möoi? Die jongen zei
den ok: „de stadse ménsen löope
keureg. Prachteg rechtop, d'r
schoeren achteruut en vêerend".
Ja, vêere doe ik nie', da' 's waer.
Ik zegge: meschiens stampe ons
te 'ard en dirrom boenst dat dan
1