I ZEEUWSCH ZONDAGSBLAD VAN DE PROVINCIALE ZEEUVSCHE MIDDELBURGSCHE COURANT 31 Juli 1937 WETENSWAARDIGHEDEN. DE ROLSCHAATSEN VAN HENNIE. n MOOI NEDERLAND. ZEEUWSE ZANGEN. de ladder niet helemaal tot bo venaan reikte, toch naar boven klimmen en de mand aan een der omstanders geven, waarna hij zei- door bereidwillige handen op het droge werd getrokken. Dat was een gejuich „Maak maar gauw, dat je thuis komt, anders vat je nog kou", riep iemand, die het goed meen de. Maar de jongen dacht er niet aan, naar huis te gaan, voordat het reddingswerk geheel afgelopen was. Hij, lokte de eendenmoeder, door haar steeds weer de mand met de kleintjes voor te houden, mee naar een zijtak van het ka naal, waar de stroom rustig was. Hier liet de jongen de mand aan een touw naar beneden, waar de kleine eendjes, zoodra zij het nat te element weer voelden, uit de mand wipten en wegzwommen, snaterend begroet door hun moe der, die ogenblikkelijk de stille zij arm met haar kroost inzwom, de zeven eendenkinderen achter haar aan, alsof er niets gebeurd was. De meeste toeschouwers waren den jongen ook hierheen gevolgd. Toen men hem lof wilde toe zwaaien, kreeg de jongen een kleur, haalde zijn mand op en maakte, dat hij weg kwam, „Wat een flinke jongen was dat „Nu, laat hij maar zo blijven, als hij dan ooit in zijn leven een hin dernis tegenkomt, kan hij zichzelf helpen „Ja, ja, wat een tegenwoordig heid van geest." „Wij grote mensen zouden er niet op gekomen zijn, de eendjes op die manier te helpen Deze en andere uitroepen hoor de men nog van de mensen, voor dat zij uiteen gingen. En allen wa ren het er over eens, dat de jon gen zich bijzonder hulpvaardig en flink had gedragen. Een roltrap van 1000 m lengte is kort geleden door de stad Pen- sylyania gebouwd en voert naar den top van den berg Montuard, aangezien de steile weg zelfs voor de meest geoefende bergklimmers ontoegankelijk is. De trap bestaat uit 16 deelen, die telkens door kleine terrassen onderbroken worden. De kosten voor het maken zijn zelfs vanuit Amerikaansch stand punt bekeken, reusachtig groot, hetgeen zich laat denken Een micromillimeter is het dui zendste deel van een milimetera. Bij verkorting schrijft men micron. Een milhcron is het millioenste deel van een milimeter. Als je dus zo'n dun plakje koek zou krij gen, dan zou je het met je blote oog niet kunnen waarnemen, zo dun zou het zijn. De Noordelijkste stad van de wereld is de stad Hammerfest, ge legen in Noorwegen. De stad telt 3500 inwoners en ligt 70 gr. 40, 11" Noorderbreedte. 1 graad warmteverschil 120 uur lopen. In Amsterdam heeft een klok kenmaker een uurwerk gecon strueerd, dat men wel „het eeuwig opende uurwerk'' kan noemen. Atmosferische verschillen van slechts een graad zijn voldoende om de klok weer 120 uur lang te doen lopen. door Violette Carr. 's Middags als de tenten van de markt verdwenen zijn, is het heer lijk om daar te gaan rolschaatsen. Wij hebben dadelijk begrepen, dat de markt, ver van het gewoel en de stadsdrukte, een heerlijke speelplaats was. De gladde, gelijke kleine steentjes nodigen ons zelf uit om wedstrijden in hardrijden te houden en zo kwamen er dagelijks meer jongens en meisjes met rol schaatsen uit de omliggende stra ten hier spelen. Onder de kinderen waren een broertje en zusje, Dick en Nellie, die buitengewoon goed konden rijden, en dit ook graag aan ons lieten zien. Zij waren er niet weinig trots op, dat zij, het tot zo'n meesterschap hadden ge bracht. Op zekere middag, dat wij weer allemaal druk aan het oefenen wa ren, kwam er een meneer van de courant met een fototoestel voor bij, die Dick en Nellie zag rijden, hen riep en zei dat hij een foto van hen wilde maken. Nu, dat vonden zij heel gewichtig en toen wij de volgende keer in de courant ke ken, zagen wij tot onze verbazing de beide kinderen er in staan, met het onderschrift: „de twee kleine rolschaatsenrijders van de markt". Dagenlang liepen zij met de courant in hun tas en iedereen of hij wilde of niet, moest de foto zien. Zij lieten de courant ook aan Hennie zien, een van de jongens van onze school, die wij allemaal graag mochten, maar die, hoewel hij bij alle andere spelletjes steeds een der aanvoerders was, zich nooit op de markt vertoonde, als er rolschaatsen werd gereden. Hennie bekeek de courant en zei: „Ach, zeg, dat zijn jullie, die is goed, dat zie ik nu pas." Hé, wat zou hij ook graag als een uitstekend rolschaatsenrijder in de courant willen staan, maar „Zeg, waarom kom jij toch nooit vroeg Dick. „Ach", antwoordde Hennie, „ik zou het toch nooit zo ver bren gen." Hoe de jongens het hem ook vroegen, hij kwam niet, tothij het op zekere middag niet meer uit kon houden en even vanuit een zijstraat naar het genoeglijke spel stond te kijken. Een van zijn vriendjes had hem echter gezien, en reed al roepen de naar hem toe. Tegelijkertijd ontstond er in een van de andere zijstraten 'n oploop, en nieuwsgierig als de meeste kin deren, deden zij gauw hun rol schaatsen af, legden ze in een por tiek en holden naar de mensen menigte om te zien, wat er aan de hand was. Het duurde niet lang, of de kin deren kwamen weer terug, maar wat was dat De rolschaatsen van Dick waren verdwenen. Nu, dat was ook wat moois en de jongens gingen nu in de verschillende zij straten naaT den dader zoeken, Willie, het vriendje van Hennie, zag deze juist met de rolschaatsen van Dick aankomen en vertelde, dat Dick zijn eigendommen aan het zoeken was. Vlug deed Hen nie ze af en legde ze weer opde- zelf'de plaats neer, waar hij ze gevonden had. Zuchtend zei hij: O, ik wilde toch zo graag eens één keertje er mee rijden. Moeder heeft geen geld om een paar rol schaatsen voor me te kopen, en daarom kwam ik nooit, want toe kijken vind ik vreselijk". „O", antwoordde Willie naden kend, „had me dat nu maar eerder gezegd, want ik heb vorige week een paar nieuwe rolschaatsen ge kregen, kijk maar, mijn oude kan jij wel krijgen, als mijn moeder het goed vindt." De overige jongens waren terug gekomen en Dick zag zijn schaat sen weer liggen. „O, daar zijn ze", riep hij verheugd, „ik heb daar straks zeker niet goed gekeken." Niemand gaf hem antwoord en even later rolde hij weer weg. Wil lie en Hennie liepen naar Willie's moeder, die natuurlijk goed vond, dat Hennie de oude rolschaatsen kreeg. Nu, dat Hennie blij was een erg zijn best deed om zo goed mogelijk te leren rijden, dat behoef ik jullie zeker wel niet te vertellen. RAADSELS 1. Nauwelijks groei ik weder, Of men maait mij neder; Doet de maaier zijn werk niet goed, Dan vloeit er bloed. "preeq op :gu;ssojdQ 2. Op meer dan twintig benen Loopt het vlug, Maar als het naar huis gaat, Loopt het op zijn rug. -afïjïa naa j^uissojdo 3. Welke arts wordt door zijn pa tiënten nooit geraadpleegd 'SJJB33A ap I^UTSSOjdQ 4. Alles wat op aarde zweeft Wat zich in de lucht beweegt Verheugt zich in 't bezit van mij; Zo 'k omgekeerd op aarde daal En grijs omhul de zonnestraal Is niemand blij met mij. qaAau na A3] -.puissojdo MOPPEN. Op school. Leraar: Waarom kan venster glas niet voor brill,eglazen ge bruikt worden Leerling: Om twee redenen. Ten eerste is het vierkant en ten twee de is het te groot. o Organist: Ik ben musicus, ik geef concerten op het pijporgel. Trotse vader: Mijn zoon speelt op een mondorgel, misschien zou den jullie samen kunnen spelen. „Maar Liesje, je mag toch geen piano spelen als grootvadjer slaapt." „En ik heb nog wel zulke dikke handschoenen aangetrokken, moe der Hij had gelijk. Onderwijzer: Noem eens iets dat veelvuldig voorkomt in een land met een vochtig klimaat. Leerling: Een paraplu, mijnheer. -4 ■V Zoekende geesten. Elke tijd heeft zijn eigen proble men, zegt men. Dat is tegelijkertijd waar en niet waar. Want de pro blemen van eiken tijd zijn in we zen de problemen van alle tijden. En zelfs bij uitbreiding: de proble men van elk mensch afzonderlijk kunnen herleid worden tot een aantal fundamenteele vraagstuk ken, welke de eeuwen door hem voortdurend hebben verontrust. Htet 'is verbazingwekkend te zien, hoe in de schatkamers der geschiedenis, deze problemen lig gen opgetast met hunne tijde lijke „oplossingen". De vragen naar leven en dood, naar de be trekkingen tusschen den mensch en het Onzichtbare, vonden be antwoording op velerlei wijs. Voor 't grijpen zijn die antwoorden: elke zoekende geest kan er zich in ver diepen. En men zou zeggen: wat kan eenvoudiger zijn, dan dat ieder zijn keuze doet En met die keus op zijn manier zalig wordt In de praktijk des levens blijkt het doen van zulk een keuze aller minst eenvoudig. Daarmee kan het verschijnsel, dat elke tijd zijn in wezen reeds eeuwen-oude pro blemen heeft, verklaard worden. Maar hoe komt 't, dat het voor velen zoo moeilijk is, zich ruw ge zegd een geestelijk gewaad te laten aanmeten Waarom moeten zij hun tijdgenooten, in woord en geschrift, verontrusten, met hun vragen; hun critiek op gangbare opvattingen en gangbaren moraal? Want, en dat mag niet uit het oog verloren worden: de aanwezigheid eener problematiek beteekent hier: strijd, verzet tegen vormen, welke zoo niet algemeen geldig, dan toch door een meerderheid worden aanvaard. Wij gelooven, dat de situatie deze is: een „zoekende geest" kan geen vrede vinden bij overgelever de overtuigingen, bij een overge leverd geloof dan nadat hij door een langdurigen innerlijken strijd de kernen daarvan als levende dingen in zichzelf heeft .ontbol sterd. Er zijn menschen, die als een absorbeerende stof datgene in zich opzuigen, waarin ze aanvan kelijk gedompeld worden en volgezogen het leven er mee dóórgaan. Niet aldus de zoekende geest. Hij absorbeert alleen dat gene, wat overeenkomt met een bewuste of onbewuste ervarings wijsheid in de verborgenheid van zijn innerlijk. Hij wikt en weegt de dingen: de abstracties, die uit oude en nieuwe tijden tot hem ko men; hij schift ze als 't ware, al naarmate ze in harmonie zijn met den klankbodem van zijn ziel. En zoo bouwt hij zich eerst langza merhand een levfens- en wereld beeld. Met veel strijd, met onein dig veel strijd gaat dat gepaard. Alle aggregaat-toestanden van de ziel komen daaraan te pas; het is EIp: Oude Drentsche boerderijen. (cliché A.N.V.V.) een voortdurende afwisseling van „himmelhoch Jauchzend" en „zum Tode betrübt", met al de tusschen- stadia. Maar het levens- en wereld beeld, dat zich op die wijze vormt als dat gelukt is dan ook tenslotte als van graniet. Het stelt zich samen met den inzet van al de psychische veirmogens, waar over een mensch maar kan be schikken. Het wordt telkens weer opnieuw beproefd en bebeiteld; aan den druk van nieuwe ervarin gen bloot gesteld en getoetst aan opgediepte oude waarheden. Geen enkel feit, dat den drager er van overkomt, mag ermede in strijd zijn. Het moet voor hem van een eeuwige en dus onverganke lijke makelij worden. Het zal geen betoog behoeven, dat een strijd als deze, welke steeds weer en altijd gestreden wordt, in duizenden menschen te gelijk, op eiken tijd zijn stempel drukt. Den eenen keer is hij hef tiger en uiterlijker dan den ande ren; doch steeds treedt er een goed deel van naar buiten in den vorm van „problemen des tijds". Op 't oogenblik beleven we een periode, waarin hij buitengewoon heftig is. Nooit wellicht waren er zooveel „zoekende geesten", zoo veel individuen, wien het min of meer passieve absorbatie-proces als 't ware werd ontzegd. Een deel ervan zal niet slagen, zooals er al tijd ontelbaren zijn geweest, die stijdende den dood ingingen. Maar een ander deel zal wel slagen. Zij zullen zich van een granieten le vens- en wereldbeeld meester ma ken en dat dan uitdragen in een wereld, die nergens meer behoefte aan heeft, dan aan nieuwe geeste lijke ruggegraat. Dat is de belofte, de wonderlijke belofte, die voor ons gevoel aan dezen tijd inhaerent is. S. van Mariëngaarde, van HEIN TUUT. Gelok uut ongelok. E, sjoeg, de groe-en die gae deur m'n bêenen; a' 'k di' wee' over dienke, hu, dan ieze 'k nog. Van dat angaende is den tied toch vee' verbeterd. Toens 6 je in Mid- delburreg 't Gast'-uus, en di'-méé. De meeste ménsen moste toen ni' Leien, nir Utrecht gienge 'r ok wel is, da 's waer. Voe operasie's dan oltied 'oor, anders nie' Wan oal die ziekten, dir a ze je noe op slag voe' ni' 't zieken'-uus brienge, die most je vroeger oal mè' tuus deurstae. Toens dat geval mie Tine, dat kwaem deur een nieuwe schorte. a' je 't nie' g'lóove wilt, kan 'k er ok niks an doe, "dan mó' je 't laete. Mer anders mö je mer is luustere. Tine die een nieuwe bleeuwe schorte. Noe weet ik nie' of a 't een boezelen was óf een van bleeuw ketoen. 'k Zou d'r nie' graag om leugene 'oor, dus di' wil ik óf weze. Omdat die nieuw was, droeg ze die voe' 's achemirregs; a' ze een bitje oppasten, kust ze zö 'n schorte lange draege, voe 's achemirregs dan zonder d'n uut te wassen. Zö 'n bleeuwe schorte, die bluuf lange schoone, a ten nieuw is. Ze d'r eigen op-'ekellefd, 's- Maendagsachemirregs, en toen gieng ze een musje zitten 'ake, voe een aar. Mè' noe bin ik bekaaid begon- ne, 'oor; ik eest motte zegge, wat a der op dien dag voemirregs was gebeurd, 's Maendags ze de waste, dat spreekt. Nou, toens ter tied, was t'r gin leideng- waeter, dat 'oef 'k zeker nie' te zeggen. Elektries licht, dat was t'r, 'oormè, dan most 't onweer weze. Alia, da's noe mè gekkeg- heid, mae' toe, me magge wel is een grapje ok, is da' gin waer? Je kun' oltied nie effen kieke. Mè' noe za' 'k toch is deur vertelle, 'öor. Alia! ,'t Was Mbenjdagochend. Tine die 'aelden 't góed êest uut de löoge, dan zetten ze 't in 't sop. Je weet toch, wat a lóoge is, wi' 'k 'oope? Die miek ze zö: over de tobbe spanden ze een doek, me' strek 'öor, mie een zak. Di' dee' ze assie in, van 'out 'oor, en di' goot ze dan pitwaeter op. Dat zêelden di' dan deur en dan kust j' 'r mie wasse. Bie Ko van Bas, in 't Lange Weitje was een 'eldere pit. Dat waeter kust je zö goed drienke, 'öor, 't was zoete, de luusjes zwomme 'r in. Mè' 't wou nie' schume' in de waste, dir- rom moste de ménsen löoge zet te'. A' 't lange dröoge 'ewist in de zummer, en, a' je een droog nae- jaer dan ök, dat spreekt, dan waere oal de regenbakken leeg, en dan 'aelden z' uut ieder 'uusouwen 's aevens een paer jok waeter uut dat pitje. Je mö' nie' dienke, da' ze dat zö erg vonde, 'öor; dat jonge volk miek di' gauw genoegt een pleziertje van. Zö 'n stille zummleraevend, en dan is ruste an den diek, is bajere an- persant, en spettere en lache. J'ei toch ok jonk 'ewist Nou dan van dat angaende is den tied, ik mêene 't waeter vee verbeterd; mè' die pleziertjes bè' je kwiet 'öor, en voe goed. Dus, om noe vadder te vertellen over Tine, ze zetten löoge voe de waste om te wêeken, en om sop van te maeken, ok. De zêepe die a ze gebruukten was meest kneu- kelzêepe. Die is 't goe'-kopste mae ja, je kneukels, die gae d'r oaltemets wè van kapot. Mie re- genwaeter Tine dat nöoit 'öor, mae zie; die scherpe löoge dee' d'r ok gin goed an. In ielk geval, ze d'r lienkerpolse open-'ewasse op die Maendagochend. Toen 's ache mirregs zat z' een musje 't 'aken en op die polse kwaeme oal mè' kleine kraeltjes bloed. Ze was be nauwd a dat bloed an dat musje zou komme, en veegden ielken keer die polse an d'r schorte of. Noe tegenwoor'ig bin de ménsen a zövarre, da' ze verzichteg bin voe bloedvergift. Mè, toens ter tied, dochte ze di' nie' over. Ze zeiden oltied mè': ,,a' je 't nie' mot, zu' je 't nie' kriege'. Om 't vadder noe mè' kort te maeken; je eit 't toch a' 'eraaid vanselft, Tine kreeg bloedver gift. E, sjoeg, de groe-en löope deur m'n bêenen, ik ieze 'r nog van, a' 'k dat voe m'n öogen trok- ke, 'oe a ze di' zat op d'r stoel, toen a d'n dokter dat uut most krauwe, mie een scherrep mesje. Ze zag d'r uut, man, zö wit as een laeken. Sare liep d'r vandeur, 3

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1937 | | pagina 9