ZEEUWSCH ZONDAGSBLAD VAM DE PROVINCIALE ZEEUVSCHE MIDDELBUPGSCHE COUDAMTl gtoEHKinsEn 10 April 1937 EEN DRIEWIELER VAN HET JAAR 1655. BRIEFGESCHRIEF JAN EN JEWANNES. ZEEUWSCHE KRONIEK. maal erger dan een pak slaag Botman vloog de tent uit, liep het bos in en huilde. Jawel, Bot man, die zich zo op zijn vuisten had laten voorstaan, huilde om medelijden mee te krijgen, en toen hij tenslotte begreep, dat de cir cusmensen een grap met hem hadden uitgehaald, wist hij toch, dat hij in de klas tijden lang met de leeuwenkooi geplaagd zou worden. Ja, zo is het nu eenmaal in de wereld. Alles wreekt zich. Daar om doet ieder kind goed, rich steeds zo te gedragen tegenover ieder ander, als hij zelf graag be handeld wil worden, dan geeft hij ook geen reden om uitgefloten te worden. Want niets is zo erg in de wereld dan te naam te hebben een lafaard te zijn, of om belache lijk te worden gemaakt. De uitvinding van Stephan Farfler, Wanneer men vandaag aan de dag de prachtige gestroomlijnde racewagens ziet, wie denkt dan nog terug aan de tijden, toen een Fordje op hoge poten een zeld zaamheid was en een weelde, welke slechts enkelen zich ver oorloven konden Alleen in de musea zijn de over blijfselen van de voorgangers van de auto's nog bewaard gebleven. Maar dat er in 1655 al zo'n soort „voorloper" van de automobiel uitgevonden was, dat hadden jullie toch niet kunnen denken 't Was een heel primitief wa gentje op drie wielen en het be woog zich op ongeveer dezelfde wijze voort als de tegenwoordige wagens voor mensen, die een of ander gebrek aan hun benen heb ben. De uitvinder ervan was Stephan Farfler. Reeds van zijn derde, jaar af waren zijn beide benen ver lamd. Dat hij nooit zoals andere mensen lopen kon, was een groot verdriet voor hem. Nooit kon hij uitgaan, als niet de een of ander hem hielp. Hij zon en peinsde net zolang, tot hij een „machine" vond, om, zonder hulp van ande ren, vooruit te komen. 't Was maar een klein wagentje en erg gemakkelijk kon hij er niet in zitten. Hij moest zich een beetje „opvouwen". Maarhet ging De man straalde natuurlijk van ge luk, telkens wanneer hij met zijn karretje op stap was, en de men sen belangstellend vjroegen, hoe of dat toch wel in elkaar zat. Ve len waren er, die zijn wagen na maakten. En toen Stephan in 1689 stierf, verscheen er een vlug schrift, waarin Stephan Farfler voorgesteld werd, zittend in zijn eigengemaakte wagen, achter hem de stad Neurenberg en boven hem een wolk PAPIEREN POPPETJES, DIE ELECTRISCH DANSEN. Voor dit kunstje hebben wij no dig een tafel met een glad houten blad, twee dikke boeken, die met de lange zijden naar elkaar toe- liggen met een afstand van onge veer 20 cm. Verder hebben wij een glazen plaat nodig, die wij in de boeken laten steunen en die ongeveer 4 cm van het tafelblad verwijderd moet blijven. Uit vloei papier knippen wij nu een paar poppetjes, waarvan wij de voeten door een enkel druppeltje lak ver zwaren. Nu zullen wij de poppetjes laten dansen. Wij nemen een zij den lap en wrijven daar stevig mee over de glazen plaat, die daardoor met electriciteit wordt geladen. Dan zetten wij eerst een, later meer poppetjes onder de glazen plaat op de tafel, zodat wij tege lijkertijd weten, dat de poppetjes kleiner dan 4 cm moeten zijn en zullen zien, dat de poppetjes zich in allerlei bochten wringen en hun best doen zo mooi mogelijk voor ons te dansen. Zijn ze eindelijk moe en zakken zij tenslotte in el kaar, dan hebben wij niets anders te doen dan opnieuw met de zij den lap over de glazen plaat te wrijven en ziedaar, zij krijgen weer nieuw leven, alle vermoeid heid is vergeten en zij dansen op nieuw. DE APPEL. De /appel behoort ^evenals de pruim en de kers tot de rozenfa milie en geen enkele andere fruit- soort kan over zoveel graden wor den gekweekt. Waarschijnlijk heb ben de Romeinen de appel over gebracht naar Engeland en in 1629 werd de eerste appelboom naar Amerika overgebracht. De jaar lijkse appelproductie alleen van Amerika bedraagt op het ogenblik 200.000.000 hl. ONDER DE AFRIKAANSE ZON. Terwijl bij ons op de warmste zomerse dagen de zon vriendelijk en warm schijnt, brandt en gloeit zij in Afrika zonder erbarmen, zo dat men zich nauwelijks voor haar verzengende stralen kan beschut ten. Dit is vooral heel erg in de nauwe steden. Thuis zitten de vrouwen achter tralievensters en als zij naar buiten gaan hebben zij een sluier voor haar gezicht. Arabieren in witte, wapperde mantels lopen statig over de we gen. Negers slepen zware lasten, reizigers op ezels en kamelen vermengen zich in het bonte gewe mel van alle mensen. De kooplieden verkopen hun waren zo maar midden op de straat, terwijl zij hun neus trots in de wind steken, stappen de solda ten over de markt en midden in alle stof en lawaai zitten op een tapijt voor het hotel de ernstige zonen van de woestijn, zij roken, drinken koffie of thee uit grote koppen en kijken nadenkend naar hetgeen er om hen heen gebeurt. De verschillende stukken moe ten netjes langs de randen worde* uitgeknipt en tot een mooie plaat worden samengevoegd. Het is een prettig werkje, veel plezier er dus mee Er is in vroegere jaren een be kende liedjeszanger in Nederland geweest, die een levensliedje had vervaardigd met als refrein: mensch, durf te leven. Merkwaardig, dat deze man levensliedjeszangers kunnen op hunne wijze ook wel eens heel wij ze dingen op luchtigen toon zeg gen ons er op moest wijzen, dat we durf moeten hebben, durf om te leven. Hebt Ge er wel eens over na gedacht, wat durf eigenlijk is 't Is niet zoo eenvoudig, als het wel lijkt De durf is een der vele eigen schappen, die boven de rede uit gaan. Hij die van een onderneming de goede en de kwade kansen zorg vuldig afweegt, van oordeel is, dat de goede kansen de kwade met een belangrijk percentage over treffen, en dan zegt: ik durf het wagen.och, die weet nog nau welijks wat durf is. Alleen in het omgekeerde geval kan men zeg gen, met een lafhartige te maken te hebben. Maar durf is het na wikken en wegen kiezen van den voordeelig- sten kant toch niet recht. Durf is een duistere aandrift uit de diepten van ons gemoed, die ons drijft tot dingen doen waarbij de kwade kansen grooter zijn dan de goede. Daarom is durf onberedeneerd. Durf is: de man die onvervaard een brandend huis in snelt om een vrouw of een kind te redden. Durf is: de reddende zwemmer die een roekelooze uit het water wil halen, die wèèt, dat hij redden kan, maar die niet zeker weet of hij ook in dit zware geval zal sla gen Durf dat is: de drijfveer van de mannen in de reddingboot, die met hooge en zware zee het eigen veege lijf aan een sterke redding boot toevertrouwen teneinde met de kracht hunner armen en de kunde van hun schipper hulpeloo- ze schipbreukelingen van een wrak te halen zij, de redders, met de mogelijkheid van falen en van levensgevaar, maar tóch gaan de omdat anders de schipbreuke lingen wiskundig zeker ten doode opgeschreven zijn. Durf kan een der nobelste eigenschappen van den mensch zijn. Tot het slechte en laaghartige is echter ook durf, kwade durf, euvele moed van noode. En omdat de durf ontspruit aan de duistere diepten onzer zielen, waarin wij bewust niet meer af dalen kunnen, maar die wel ge vuld zijn met wat er dóór ons be wustzijn in te-lande kwam, is het zaak er met al onze krachten naar te streven, in die diepten goede en schoone en edele strekkingen te wekken en te onderhouden. Op dat, wanneer de omstandigheden van ons durf tot het goede ver- eischen, die durf aan onze ziele- diepte zal ontstijgen teneinde ons dapper tot goede daden aan te zetten. Philonous. TUSSCHEN Middelburg, April 1937. Goeie vriend Jan M'n je brief wi mi vee belang- stellienge geleze. 'k Wi d'r gin goed of gin kwaed van zeie, wan om noe mè drekt op m'n apperepo te kommen: mi 't schrieven van brieven an joe deu middel van de krante scheen 'k bots uut. Kiek, Jan, nae 't arde oórdeêl, dat m'n brieven afgezakt bin toe gekanker en da 'k er sommigste menschen in verdacht gemaekt 'k geên vriemoedigeid mir om nog verder in de krante te schrieven. 'k Ope, dat ik en m'n geschrief noe mè zó gauw meugelijk vergete zü weze. "k Ope ook, dat 't aol de lezers, of z' aordigeid in m'n brieven aode of nie, goed za gae. Wulder zü mekaore nog wel is op de gewone manniere schrieve, ee Jan. As aoltied ebbe j'aolebei de groetenisse van Jikkemien en je goeie vriend, Jewannes. [Het bedroeft ons zeer, dat op deze wijze een, naar ons gevoelen ontijdig, einde komt aan het door 't overgroote meerendeel onzer le zers stellig zeer gewaardeerde „Briefgeschrief". Wij hebben in een reeds eerder ontvangen me dedeling van „Jewannesi", van dezelfde strekking als de boven staande, niet berust, doch getracht den wagen weer door onderling overleg in 't rechte spoor terug te brengen. Deze poging blijkt nu mislukt te zijn. Wij betreuren „Jewannes' be sluit, hetwelk ons voorkomt niet juist te zijn. Wij hebben, meer dan sommigen klaarblijkelijk lief was, onzen medewerkers de hand bo ven 't hoofd gehouden; maar zij, die de gelegenheid hadden in ons blad van hun gemoedelijken kijk op de dingen niet alleen, doch ook van hun somwijlen scherpe kriti- schen zin te doen blijken, dienden, dunkt ons, dus kaatsende, den bal ook te verwachten. Dat „Jewannes" in het harde oordeel, hetwelk een enkele lezer over een zijner brieven uitsprak. dezelfde lezer heeft „Jewan nes" nadien nog in een persoon lijken brief van zijn overigens groote waardeering voor het „briefgeschrief" doen blijken aanleiding vond om het bijltje er onherroepelijk bij neer te leggen, spijt ons zeer. Het zal een enke ling misschien verheugen, wij zijn er van overtuigd, dat de meeste onzer lezers nJewannes'1' en z'n brieven niet zoo gauw zullen ver geten als hij nu in arren moede schijnt te wenschen. Redactie.] HET LAATSTE BELEG VAN SLUIS. 2 Juli26 Augustus 1794. I. Al is Sluis, eertijds Lammens- vliet geheeten, niet zoo oud als het nabijgelegen Aardenburg of Oost burg, door haar gunstige ligging bij den mond van het Zwin is zij de voornaamste plaats geworden in het noorden van Vlaanderen. Graaf Guy van Dampierre schonk haar in 1290 stadsrechten. Toen later het bloeiende en machtige Brugge, voornamelijk door verzanding van het Zwin, langzaam maar zeker verviel, bleef Sluis nog langen tijd haar luister behouden om ten laatste ook hetzelfde lot te deelen als haar groote zusterstad. Toch was en bleef de stad tot de 19de eeuw toe door haar lig ging van groote strategische be- teekenis. Het in 1385 gebouwde kasteel en de ligging aan het Zwin, welks water het omliggende land kon "doen overstroomen, maakten de stad met haar hooge wallen en diepe grachten tot een sterke ves ting. Menigmaal is er om haar bezit dan ook gestreden. Daar het ons om het laatste beleg te doen is in 1794, zullen wij van al die vorige belegeringen geen melding maken. Toen onze Republiek in 1604 het geheel plat geschoten Oosten de na een drie jarig beleg aan de Spanjaarden had overgegeven, had Prins Maurits in hetzelfde jaar met veel moeite Sluis ingenomen. Deze ruil was niet slecht. Steeds is de stad een sterke voormuur ge weest tegen de uit de Zuidelijke Nederlanden komende invallen. Het laatste en niet het minst belangrijke beleg had Sluis te doorstaan in den zomer van het jaar 1794. Roemrijk en gedenkwaardig was de verdediging van de stad. Wel een groot verschil met het voor laatste beleg in 1747, toen de be velhebber der vesting zich op 22 April van dat jaar aan de Fran- schen overgaf, zonder dat er zelfs één schot gelost was. Ons land was tegen wil en dank in 1793, samen met Engeland, Oostenrijk en Pruisen, weer in oorlog met Frankrijk, waar de re volutie had gezegevierd. De Franschen, waarbij zich veel uitgeweken Nederlandsche patriot ten hadden aangesloten, waren met verbazende snelheid door de Zuidelijke Nederlanden onze gren zen genaderd. Breda en Geertrui- denberg gaven zich onverantwoor delijk over. Het kleine Willem stad verdedigde zich onder baron Van Boetselaar manmoedig. De Hollandsche scheepsmacht weer hield den vijand den overtocht te wagen. Toen de Oostenrijkers in België overwinningen begonnen te beha len, moesten de Franschen zich uit ons land terugtrekken. De legers der verbonden mogendheden wis ten de zich weder opdringende Fransche legers te weerstaan, waarbij de erfprins van Oranje (de latere koning Willem I] en zijn broeder Prins Frederik zich bij zonder hebben onderscheiden. Doordat er geen voldoend ge meen overleg meer was en Pruisen zich zelfs terugtrok, keerde de krijgskans. Bovendien scheen er aan de aanrukkende Fransche le gerscharen geen einde te komen. Geestdrift en ellende brachten een gedurigen stroom van solda ten naar de legerplaatsen. De Oos tenrijkers werden genoodzaakt België te verlaten. De Engelschen en de Nederlanders trokken zich terug naar Brabant, Zonder dit ge west te beschermen legerden zij zich achter de Maas. De eerste Nederlandsche stad, welke toen door de Franschen werd aangevallen en ingenomen, was Sluis. Ofschoo/n deze aanval reeds lang van te voren was te voor zien geweest, had de stad geen voldoende verdedigingsmiddelen. Op het laatste oogenblik waren er wel verscheidene schepen heen gezonden met kanonnen en verde re artilleriebenoodigdheden, doch die kwamen te laat in de haven aan, zoodat er geen tijd meer was alles te ontladen en in elkaar te zetten. Ook was er in de stad geen vol doende proviand om een beleg langen tijd te kunnen weerstaan. Aan de jnundatie (onder water zetting) om de stad was nog niets gedaan. De enkele bataljons, die in Sluis werden gelegd, waren zeer zwak, daar zij in den afgeloopen veldtocht veel geleden hadden. Zoo was de toestand, toen op 20 Juni 1794 de generaal-majoor W. H. baron Van der Duyn te Sluis aankwam. Hij was door den generaal Prins Frederik, den tweeden zoon van stadhouder Willem V, tot bevel hebber van het garnizoen be noemd. Zijn eerste werk was alles grondig te inspecteeren om daarna zijn maatregelen te nemen. Het niet ver van de stad gele gen fort Hazegras liet hij slechten, daar het bezetten hier van door den vijand een ernstige bedreiging voor de stad kon zijn. Om een beleg eenigen tijd te kunnen weerstaan moest er vol doende proviand zijn. Het plan van den bevelhebber was, dat al le winkeliers in levensmiddelen

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1937 | | pagina 9