f VOOR DE JEUGD. Ét XSl 'El 11 i a a ■J XfüX VARIA. DAMMEN EN SCHAKEN. w t m m 9 mmm ffU X >%o AUGUST DE DOMME. zich voor zes maanden van levens middelen zouden moeten voorzien. De schippers uit Holland en Zee land durfden echter niet de haven van Sluis in te varen uit vrees voor den naderenden vijand. Toen slaagde de commandant er in om de vesting voor drie maanden te proviandeeren en de noodige medicamenten uit Zee land te halen. Deze benoodigdhe- den schafte hij grootendeels uit eigen middelen aan. Later werd hem alles terugbetaald. Den 29 Juni hadden de Fran- schen onder generaal Moreau de stad Brugge en het naburige Dam me bezet en op Woensdag den 2den Juli, dus nauwelijks 12 da gen, nadat Van der Duyn in Sluis was aangekomen, vertoonden zich de eerste vijanden voor Sluis. De ze hadden zich te Aardenburg, Lapschure en St. Anna ter Mui den gelegerd. Dadelijk liet de bevelhebber der stad de sluizen openzetten om het land om Sluis onder water te zet ten. De inundatie had echter wei nig te beteekenen. De Schout-bij-nacht Spengler, bevelvoerende over het eskader op de Zeeuwsche stroomen, kwam in de stad. Toen hij zag, dat er zoo weinig artilleristen wa ren, zei hij, dat de vesting het geen.6 dagen zou kunnen uithou den, Daarom zond hij op eigen verantwoording een 100 tal van zijn schepen; hierdoor was het aantal manschappen in de stad gestegen tot 1931. (Wordt vervolgd) R. B. J. d. M. (Nadruk verboden). Op 8 October van het jaar 1371 verkondigden herauten bij trompetgeschal in de straten van Parijs, dat er dienzelfden middag op het eiland Saint Louis, in de Seine, binnen een afgepaalde ruimte een tweegevecht zou plaats hebben tusschen een man en een hond. Aan dit zonderlinge duel was het volgende voorafgegaan: Aan het hof van den Franschen koning Karei V was een der meest geëerde edelen de ridder Aubry de Montdidier. Aubry had een grooten trouwen hond, die hem op bijna al zijn tochten vergezelde. Op zekeren dag was de ridder plotseling uit Parijs verdwenen en zijn vrienden verwonderden zich daar des te meer over, omdat hij aan niemand had meegedeeld, dat hij naar zijn kasteel wilde gaan. Op een avond hoorde een goede vriend van Aubry de Montdidier aan zijn deur krabbelen, en toen de deur werd geopend stond daar, vuil, mager en nat, de hond van den verdwenen ridder. Nadat de hond had gegeten en gedronken, bleef die maar steeds onrustig om den vriend van zijn baas heen draaien, jankend en hem soms zelfs met de tanden aan de mouwen van zijn jas trekkend. Deze, ongerust geworden over het lot van zijn vriend, Aubry, be sloot den hond te vergezellen. Zoo kwamen ze in het woud van Bon- dy, dat toen reeds zoo berucht was om het ongure gespuis, dat er zich placht op te houden. En dien slechten naam heeft het behouden, want in het Fransch zegt men nu nog: „C'est un forêt de Bondy" en dat wil zeggen: dat is een plaats, waar zich meer boe ven dan fatsoenlijke menschen op houden. Maar in dat woud van Bondy dan, begon de trouwe hond te graven bij een eik, en toen de ridder en zijn gezellen hem hiel pen, vonden zij daar het lijk van- den goeden en edelen seigneur Aubry de Montdidier, die in het bosch vermoord en begraven was. De justitie zocht langen tijd naar den moordenaar van Aubry de Montdidier, zonder hem ech ter te vinden. De trouwe hond bleef bij den vriend van zijn meester. Op een dag kwam daar een zekere ridder Macaire op bezoek en toen de hond dien zag, begon hij te grom men en wilde hem aanvallen en het kostte aan de knechts veel moeite om het woedende dier in bedwang te houden. En telkens wanneer hij den rid der Macaire zag, werd de hond wild en wilde hem te lijf, terwijl hij anders mensch noch dier kwaad deed. Dit stemde tot na denken en toen de zaak aan den koning ter oore kwam en hij ver der vernam, dat Macaire de eeni- ge ridder was, die een wrok koesterde en zelfs bedreigingen geuit had tegen den segneur Aubry de Montdidier, gelastte Ka- rel V, dat er een zoogenaamd Gods-oordeel moest plaats hebben en dat Macaire en de hond samen moesten vechten. Zoo had dan op het eiland in de Seine waarop ook toen reeds de oude Notre-Dame stond, het zon derlinge tweegevecht plaats. De ridder Macaire was gewa pend met een dikken stok en voor den hond was er een ton neer gelegd, waaruit bodem en deksel waren weggenomen, en waarin hij zich zou kunnen verschuilen. Maar de hond viel zoo fel op den ridder aan, dat die de groot ste moeite had om zich te verde digen. En wanneer de honid al eens een seconde afliet, dan was het slechts om direct daarop met vernieuwde woede aan te vallen. En het duurde niet lang of de rid der viel op zijn knieën en smeekte om genade. Hij bekende den seig neur Aubry de Montdidier uit wraakzucht en nijd in het bosch van Bondy verraderlijk te hebben vermoord en hij werd verwezen naar den beul en zijn schavot. Maar een beeldhouwer uit dien tijd legde de daad van den hond vast in marmer, en dat beeld is nog altijd te zien in het kasteel van Montargis, nabij het bosch van Bondy. Om en bij het jaar 1676 wilde een zekere Andreas Knortz in Nurnberg een nieuwe drukkerij oprichten. Maar de plaatselijke autoriteit weigerde vergunning te verleenen. Knortz zwoer zijn wil door te zetten. Hij zou zich tot den keizer wenden. Knortz begaf zich naar Weenen en zocht een gelegenheid den kei zer te spreken te krijgen. Op een goeden dag hoorde hij, dat Le opold I, (die sinds 1655 keizer was) op een bepaald uur naar een van zijn lustverblijven zou rijden. Hij nam zijn fluit, klom in een boom langs den weg en toen de keizer lijke equipage naderde, begon hij te spelen. De keizer hoorde het schoone spel; liet den koetsier halt houden en informeerde naar den fluitist. Nu was het oogenblik gekomen, dat Knortz vocirzien had. Hij kwam uit den boom, deed een voetval voor den keizer en bracht dezen zijn verzoek ter ken nis. De vorst was zeer genadig; loofde het spel van den fluiter en beloofde zich te zijnen gunste tot den magistraat te Nurnberg te zullen wenden. Spoedig daarna had Knortz zijn doel bereikt. De beroemde schilder van veld slagen, Horace Vernet, had een buitengewoon sterk geheugen. De schilder Géricoult zei van hem: „Zijn hoofd is een kast met dui zend laatjes en van elk weet hij precies wat er in zit". Op (zekere (morgen ontmoette Vernet den markies van Partoret die daarmee zeer in zijn schik was. ,,'t Is al meer dan een jaar gele den sinds we elkaar gezien heb ben", Zoo lang is het niet, zei Ver net, vijf maanden geleden had ik de eer U de hand te drukken toen U met een zeer mooie dame in den tuin Tuileriën wandelde. Wat Ik met een dame Dat is me in geen twintig jaar gebeurd. En nog wel met een mooie Een jonge, mooie Dwaasheid. Maar Vernet nam potlood en papier en teekende in een minuut het portret van de bewuste jonge dame. Toen Partoret het zag riep hij uit: Voor den duivel. Dat is mijn nicht. Je hebt gelijk. Ik heb ze naar huis geleid. Maar kerel, hoe kun je na 5 maanden zoo iets ont houden; en nog wonderbaarlijker, hoe kun je dan nog het gezicht tee kenen van een meisje dat je maar even gezien hebt Vernet glimlachte en antwoord de: Het is heelemaal niet moei lijk; dat doet mijn geheugen. Op een morgen kon men op al le aanplakborden in Kopenhagen lezen: „Watt en Half-Watt dra gen uitsluitend Svend-Brengersen- costuums Den volgenden morgen stond daaronder in even groote letters te lezen: „Daarom hebben ze ook zulke malle figuren en lacht de heele wereld om hen De concurrent Löogard was op dit idee gekomen. o Van Johann Strauss bestaan vele anecdoten. Volgens een ervan was hij een man met 'n bewonde- renswaardigen eetlust. Van hem stamt ook het gevleu gelde woord: „De gans is een aar dige vogel. Zij heeft maar één fout, voor één is zij te veel en voor twee te weinig". Toen Strauss op een avond ge noeglijk meesmuilend uit zijn stamkroeg kwam, sprak een be kende hem aan: Was er iets extra fijns aan het diner, kapelmeester O ja, antwoordde de musi cus. Er was een kalkoen. Waren er veel personen aan tafel informeerde de vriend ver der. Dat nu juist niét, we waren met ons tweeën, de kalkoen en ik. De hilariteit was groot. Zooals uit de advertentie blijkt komt den Belgischen kampioen G, Koltanowski' als gast bij de Schaakv^reeniging „Middelburg" om aldaar op 23 April a.s. een blindseance te houden tegen 15 borden. Dat kan zeer interessant wor den. Hij is een zeer sterk speler en vooral zijn blindspel geniet groote reputatie. Onderstaande partij werd door hem gespeeld in het tournooi te Barcelona dat in 1935 werd gehou den. Wit: KOLTANOWSKI. Zwart: REILLY. Colleopening 1. d2d4 Pg8f 6 2. Pgl—f3 e7e6 3. e2e3 b7—b6 Een zeer goed antwoord op het door Wit gekozen systeem. 4. Lf 1—d3 Lc8b7 5. Pdld2 c7c5 6. c2c3 Pb8c6 7. a2a3 Direct 7. e4 is niet juist er volgt dan 7cd4: en na 8. PX d4 volgt Pe5! en na 8. cX d4 is Pb4 mogelijk gevolgt door La6 en Pe3f. 7Dd8—c7 8. e3e4 c5Xd4 9. c3Xd4 d7d6 10. b2b4 Lf 8—e7 11. Lel—b2 Ta8c8 12. 0—0 0—0 13. Tal—cl Dc7—b8 14. Ddl—e2 Tf 8e8 15. Pd2b3 Le7—f8 Om tot e6e5 te komen doch Wit is hem voor. 16. e4—e5 Pf 6—d5 17. Ld3Xh7f Een offer in den stijl van wijlen Colle. Ojidanks zijn klassieken aard is echter dit offer nu zéér ge rechtvaardigd, omdat door de Looper op f 8 de beweegelijkheid der torens aanzienlijk is vermin derd. 17Kg8Xh7 18. Pf 3g5f Kh7—g6 Gedwongen op Kg8 volgt Dh5 en mat op de volgende zet. 19. De2g4 f7—f5 20. Dg4—h4 Pd5—f6 21. e5Xf 6 Kg6Xf6 Na 21gf 6: volgt 22, Dh7f Kg5:, 23. f 4f Kg4; 24. Dh3 mat. 22. TclXcó! b c d e t y 22. 23. 24. 25. 26. 27. d4d5f d5Xc6 f2—f4 Pb3—d4! Dh4—h7 28. Lb2Xd4f 29. Pg5—f3 Lb7Xc6 e6e5 Tc8Xc6 g7—£6 e5Xd4 Lf 8—g7 Te8e5 Zwart geeft op. •J 2 «J O W o q^-o SM 3 -O <s> T3 -M ro "3 S O 3 fl'E I 5 2 K Ë.S8 Ja sS CM CO Ög-S'^ door VIOLETTE CARR. Vanuit de <dichtsbijzijnde stad kwam het gerucht en een paar da gen later dook er in het dorp een man op, die op alle hoeken van de straten bffinte aanplakbiljetten plakte, waarop stond, dat het circus naar ons dorp zou komen. De jeugd verheugde zich al bij voorbaat in het feest, want zo dik wijls komt er geen circus in ons dorp. Dagenlang hadden wij het er over en als wij vrij van school wa ren werd er natuurlijk circus ge speeld. En zo brak dan eindelijk de dag aan, dat er op de speel weide een lange stoet van wagens aan kwam rijden, waar even later reeds het timmeren begon. Er werd een grote tent opgetrokken en nu was er voor de jeugd geen houden meer aan. Ik geloof, dat alle jongens op de speelweide bij elkaar waren, en iedereen hielp, waar het maar mo gelijk was. Waarschijnlijk liepen wij meer in de weg, dan dat wij werkelijk hielpen, maar de man nen van het circus waren schijn baar aan een dergelijke belang stelling gewend en gingen rustig hun gang. Als beloning mochten wij, toen de grote tent stond, allemaal ko men kijken, naar het voederen der wilde dieren. Er waren leeuwen, tijgers en zelfs twee ijsbeeren te zien. Een olifant sleepte alle moge lijke zware vrachten en was zo verstandig als een mens. Wat een kleurig vrolijk beeld Wouter Botman, beroemd en berucht door zijn sterke vuisten nog beroemder en beruchter door zijn grove manier van alles maar te durven zeggen, vergat geduren de korte tijd, dat hij naar de speel weide gekomen was, om de men sen daar te ergeren. Wie Botman kent, weet dat hij niets anders aan zijn hoofd heeft. Hij vergat dus werkelijk zijn oorspronkelijk plan en hielp ijverig mee aan het op bouwen van de tent, doch opeens had hij er genoeg van. Dat kwam, omdat hij aan een spijker een win kelhaak in zijn broek haalde en ten twede zei een van de werk mensen, dat hij hier niet rond moest kruipen, ,maar zorgen, dat hij weg kwam, dat hij liever thuis zijn schoolwerk moest gaan ma ken. Botman wierp den man een bo ze blik toe; het liefst was hij hem met gebalde vuisten te lijf gegaan, maar hij vermande zich, omdat hij begreep, dat hij hier zeker het on derspit zou delven, want de cir cusman scheen spieren als stalen kabels te hebben. Waarom zich dus in gevaar te begeven Neen, er waren heus wel andere moge lijkheden. Mén kon met stenen werpen, en, natuurlijk op veilige afstand, schelden. Botman besloot tot dit laatste, maar hij begon pas, toen hij een flink eind weg was. Botman had verwacht, dat de man zijn werk in de steek zou la ten en woedend naar hem toe zou vliegen, doch er gebeurde niets van dit alles, de man keek niet eens op. Botman probeerde het nu met een reeks andere scheld woorden, maar de man scheen doof te zijn en ging kalm zijn gang. Botman wendde zich af en liep nu naar de kooien der wilde die ren, die hij met een lange stok probeerde te slaan en te ver schrikken. Het gevolg was natuur lijk, dat hij hier ook al spoedig weggejaagd werd. Iemand mis schien was het den directeur zelf wel dreigde zelfs, het op school aan het hoofd te zullen melden. Botman lachte hem brutaal in zijn gezicht uit, doch vond het veili ger, maar te verdwijnen. De volgende middag vond de eerste voorstelling plaats. Botman zat natuurlijk tussen de jongens van zijn school en door al hetgeen hij zag vergat hij werkelijk met welke boze bedoelingen hij hier heen gekomen was. Toen „August de Domme" echter optrad en zijn grappen maakte, bedacht hij, wat hij allemaal in zijn zakken had ge stoken en voordat een der jon gens het hem kon verhinderen, bombardeerde hij den clown met eieren, Nu hadden deze eieren echter een bijzondere inhoud. Bot man had ze namelijk leeggedron ken en de schaal met zand gevuld, waarna hij de opening weer had gesloten. Deze zandeieren waren dus tamelijk zwaar e'n het gevolg was dan ook, dat een van de eieren den clown zo ongelukkig raakte, dat er een straal bloed over zijn gezicht liep. Dat was natuurlijk te erg en voordat Botman kans had gezien zich uit de voeten te maken, werd hij bij zijn kraag gepakt en uit de bank tussen zijn plotseling zeer stil geworden vrienden getrokken. Schoppen en stompen bewezen hem, dat men hem eindelijk op he terdaad betrapt had, en hoewel hij zich vreselijk weerde, hielp het niets, de man die hem vasthield was veel en veel sterker. Zo stond hij een ogenblik later voor een man met een kwaad ge zicht, in het rode uniform van stal meester, Het was dezelfde man, die hem gisteren bij de wilde die ren weggejaagd had en deze her kende hem dan ook onmiddellijk. „Jij was het dus klonk het on heilspellend. Botman trachtte een trots ge zicht te zetten, hoewel het hem bang te moede was. Men sleepte hem naar een van de wagens, duwde hem daar bin nen en even later kwam „August de Domme" ook daarheen. Om de wond te kunnen verbinden moest hij eerst al het schmink van zijn gezicht halen en daar zag Wouter Botman, dat de clown dezelfde man was, die hij de vorige dag op een afstand had staan uitschel den. Natuurlijk herkende de man den jongen ook dadelijk. Hij vroeg, hem, waarom hij dit gedaan had en wees op de wond. Botman wist het niet. „Zo maar, voor de grap stotterde hij. „Zo, zo, voor de grap August de Domme, die er zonder schmink op zijn gezicht helemaal niet dom uitzag, wierp Wouter een eigen aardige blik toe. Daarna fluister de hij met den stalmeester, die even later verdween en na vijf minuten weer terugkwam. „Voor de grap zullen wij je nu in de leeuwenkooi sluiten", zei deze. „Dat heb ik ir A den direc teur afgesproken. ooruit Botman werd krijtbleek. „Waar in waarin „Bij onze leeuwen „Dat mag U niet brulde Bot man, wild van angst, „Ik zal om hulp roepenik Maar hij werd weer bij zijn kraag gepakt, zijn gegil verflauw de onder 't lopen, want de man had zijn hand op de mond van den jongen gelegd. Toen gebeurde het vreselijke. Botman stond plotse ling midden in de manege en de stalmeester, die hem nog steeds vasthield, wendde zich tot het van ple;zier roepende publiek: „Hier mijne dames en heren, ziet U den boosdoener in levende lijve. Zoals de directeur U reeds heeft mede gedeeld, zullen wij thans een voor beeld stellen. Deze onopgevoede jongen heeft niet alleen een van onze beste mensen uitgescholden en de weerloze dieren in hun kooi met een stok proberen kwaad te doen, hij heeft ook August de Domme kwaad gedaan. Daarom zal hij voor straf een bezoek bij de leeuwen brengen. Wij allen zijn er van overtuigd, dat hij ook nu precies even brutaal te werk zal gaan als tot nu toe vooruit dus f' Het gegil van Botman klonk door de circustent. Het publiek lachte zich tranen. De stalmeester trok Botman, die zich op de grond had gegooid, en zich liet slepen, naar de kooi, die in het midden van de manenge stond. Hier hield hij pas stil en zette den jongen weer op zijn benen. „U ziet", wendde de stalmees ter zich weer tot het stil gewor den publiek, „dat wij ons allemaal vergist hebben. Deze jongen is al leen maar brutaal, als hij zelf bui ten gevaar is. In waarheid blijkt hij een lafaard van het ergste soort te zijn. Met zo iemand weet zelfs de leeuw niets aan te vangen, zo dat wij de straf niet zullen toe passen. Ik verzoek U echter, da mes en heren, dezen bengel zijn verdiende loon te geven f" Nauwelijks had de man uitge sproken of van alle kanten werd Wouter Botman uitgefloten. Bleek en bevend liep hij door de manege. Hij was rood van schaamte en hij verwenste zichzelf, dat hij zich met deze circusmensen had inge laten. En zijn schoolkameraden zouden hem nu in het vervolg natuurlijk altijd een lafaard noemen en met rechtO, dat was duizend- PQ g «f »;:r.SoÜ ro f -a ai

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1937 | | pagina 10