I ZEEUWSCH ZONDAGSBLAD en b bbbbbbbbbbbbb 12 \am de pdovimciale zeeuvsche middeldudgsche coudamti m 70 X m A 20 Febr.1937 SB-Sg-nrïi SPEELGOED UIT KURK. EEN LUCIFERSSPELLETJE. MET DE SLEDE ER OP UIT. 2.» 2. X ■r UIT 'N OUD KOOKBOEK. BRIEFGESCHRIEF TUSSCHEN JAN EN JEWANNES. r-+ ÏO, Ul {3 S <5. O# O» to ri (73 P g 2-0 O 3. E. i i <9 ft r s H 5?^ .3 <9 Van flessenkurken kunnen wij ook de zeeslang daarvoor heb je allerlei grappige dingen maken en van 15 tot 20 kurken nodig en zo het enige stuk gereedschap wat je mogelijk een stuk of zeven hiervan er voor nodig hebt, is een scherp zakmes. Onze tekening laat zien, wat men als eerste dingen maken -kan, n.l, 'n schip. Daarvoor heb je niets anders te doen dan een kurk uit te hollen, zoals de tekening laat zien. In 't midden wordt een lucifer in de kurk gestoken, en klaar is het schip. De uitholling moet overal even diep geschieden, omdat het schip anders niet mooi op het water drijft. Een ander aardig speelgoed is moesten steeds kleiner worden, zodat de slang echt een staart krijgt. Je hebt niets anders te doen dan de kurken met een ste vig touw aan elkaar te rijgen, ter wijl voor de kop weer het zakmes gebruikt moet worden. Je snijdt de vorm van de kop en maakt van stukjes lucifers de tanden, zodat het dier er bepaald griezelig uit gaat zien. Heb je "verf, dan is het aardig het dier groen te verven en witte ogen te geven. Nu is het snijden van kurk iets, wat je even moet oefenen. Gaat het dus niet dadelijk zoals je wilt, gooi dan niet ongeduldig de kur ken opzij, maar houdt even vol. Heb je eenmaal een paar aardige dingen gemaakt, dan kan je zelf allerlei andere voorwerpen ver zinnen. Dus: geduld en....' op zoek naar kurken Het is altijd prettig als je op een partijtje allerlei spelletjes en grapjes kent, want stokt het ge sprek dan eens een ogenblik, dan begin je met een spelletje. Hier is een alleraardigst spelletje, juist omdat het zo eenvoudig is en de vriendjes er veel meer achter zoe ken. Je legt acht lucifers op de ta fel en vraagt of iemand kans ziet met deze 8 stuks twee vierkanten en vier driehoeken te maken. De opgave schijnt niet mogelijk, want om die zes figuren te maken, heeft men 20 lucifers nodig. Als iedereen het geprobeerd heeft en de oplossing niet gevon den is, dan neem je zelf de acht lucifers en leg ze, zoals het hierbij gaande aangeeft. Je hebt voor het buitenste vierkant vier lucifers no dig, Nu leg je de andere vier van uit iedere hoek zo, dat het tweede vierkant schuin in het eerste komt te liggen, terwijl daardoor tevens vier evengrote driehoeken ge vormd zijn. Een aardige opgave, vinden jullie niet Een paar jongens uit onze straat kwamen op het idee om een slede te timmeren en dat voorbeeld vond natuurlijk heel gauw navol ging. Iedereen had wel een paar oude planken en die niet zoo ge lukkig was, kreeg wat hout van degene, die overvloed had. Hoe wel' er nog in het geheel geen sneeuw was gevallen, hadden wij spoedig allemaal onze eigen slede. Maar onze timmerlust was een maal opgewekt en daarom werden er nog sleden voor twee, ja zelfs één voor vier jongens gebouwd. Dat was een fijne, die allergroot ste met twee omgebogen voor stukken, die met veel moeite uit een brede plank gezaagd waren. De slede werd beschilderd en het was in één woord een juweel. Wij hunkerden allemaal naar de sneeuw, want een slede te heb ben en niet te kunnen gebruiken, daar is ook niets aan. Ons wach ten werd echter beloond en toen wij op een morgen wakker werden en uit het raam keken, was de héle aarde wit. Met een schreeuw van blijdschap sprong ik uit bed, maar ik was helemaal de vlugste niet, want toen ik goed keek, zag ik, dat Piet, mijn buurjongen juist met zijn eenpersoonsslede naar buiten kwam. Ik haastte me wat ik kon, om nog voor het school gaan een baantje te maken, wat dan ook gelukte. - 's Middags zijn wij er met ons al len op uit getrokken, eerst een wedstrijd met de eenpersoonssle den in de duinen en daarna kwam, als hoofdnummer van ons pro gramma de vierpersoonsslede die bestuurd zou worden door Henk, omdat hij al het hout er voor bij elkaar gebracht had. Dat vonden wij allemaal billijk. Met veel moeite trokken wij het zware, logge gevaarte naar boven, toen ging het met een flinke vaart naar beneden. Hoe het kwam weet ik niet, maar opeens had ik het gevoel, dat ik door de lucht zweefde en kwam even later tamelijk onzacht op de sneeuw terecht. Een eindje verder zag ik Ton ook een buite ling maken, terwijl onderaan het duin de slede 'n rare draai maakte en omsloeg. Wij holden naar be neden en bevrijdde Henk van de slede, maar hij lachte zó hard, dat hij bijna niet op kon staan van de pret en het duurde minstens een minuut voordat hij gekalmeerd was. Wat was er nu gebeurd Een afgezaagde boomstam onder aan de voet van het duin had hij door de sneeuw niet gezien en daar was natuurlijk de slede tegenop gevlogen. Wij hebben de slede weer naar boven getrokken en er nog heel veel plezier mee gehad. p CA p 2 <t>: O 3 o 2:3 O- ro o O rt- (o CA O, P w ^2 p 2 o-: CA P c w-g-fr* X p p P P- P P p P - P- P-» Ou O- P P p P C7- P CA O- oc" 3 5' O- O CL. ft-Ö (5 ~3 O SS 3 3"3 2 *-•" 2 SS o 3 «o 3 2 o g ro. 3 <9 - P - o 2 Waar zijn. Waar-zijn. Dat is wel een heel oud onderwerp; het schijnt moei lijk om daarover iets te zeggen, dat niet allang anders en beter ge zegd is dan wij het zullen doen. Toch er is nu eenmaal heel veel in ons leven, in onze omgeving en in de groote menschenwereld, dat telkens en telkens weer gezegd moet worden. Omdat wij jzoo hardleersch zijn. Omdat het leven, omdat de wereld ons als 't ware altijd in een andere richting dringt. Omdat wij telkens weer in verzoe king gebracht worden om te ver geten, dat er geestelijke; zedelijke waarden zijn, dié op hoog peil ge handhaafd moeten worden. Ge schiedt dit niet, dan lijdt eigen ze delijk gehalte schade; dan daalt de publieke moraliteit. Zoo wanneer onder ons het waar-zijn in het gedrang komt. Het is geen bewijs van verheven opvatting of van diep inzicht als een mensch vraagt: wat is waar heid De man, die deze klassieke vraag stelde, was geen groote fi guur. En de geschiedenis, die rechtvaardig oordeelt, heeft hem geen eereplaats toegewezen. Dit is meer dan een vingerwij zing; dit is een ernstig vermaan. Des te noodiger, omdat het ge makkelijker is maar al te vaak om onwaar te wezen. 4n woord; in gedachten en in levenshouding. En wij zijn listig genoeg om daar voor allerlei verontschuldigingen aan te voeren. Wij spreken van: een noodleugen; van een leugentje om bestwil; van een conventionee- len leugen. Maar het feit, dat wij telkens het woord leugen gebrui ken, bewijst, dat wij den maatstaf van het waar-zijn zonder succes hebben aangelegd. Want tenslotte is iets waar of niet waar. En een halve waarheid is een heele leu gen. Daarmede willen wij niet be dekken het feit, dat het zoo vaak o zoo moeilijk is om waar te zijn of waar te blijven. Het is soms misschien ondoenlijk om waar te wezen. Plicht kan dikwijls leiden tot een botsing van plichten. Daaruit moet op de een of andere wijze een uitweg gevonden wor den. Die weg ligt niet dadelijk open voor het oog. Ons geweten moet hem zpeken en vinden. Wat in oprechtheid gezocht wordt, dat wordt gevonden. Oprechtheid is ten slotte een genuanceerde waar heid. Waar-zijn is niet steeds aan trekkelijk. Integendeel. Ware menschen maken niet altijd een aangenamen indruk. Ook hierom niet, omdat zoovelen meenen een gebrek aan liefde; een quasi zeg gen wat zij denken en die ge dachten wonden vaak te kun- inen verontschuldigen door 'ver langen naar waarheid voor te wenden. Veel wat hard is en wondend; wat gespeend is van barmhartig heid en liefde wordt als waar zijn aan de markt gebracht. Ieder kent ze wel van deze marktgangers. Zij worden ge vreesd; niet, omdat zij waar zou den zijn, maar omdat zij hard zijn. Niet aantrekken, maar afstooten. En het gebod om waar te we zen kan die bedoeling nooit of te nimmer gehad hebben. Maar hóe zullen wij het dan klaar spelen met dit gebod. Want dat het een gebod is zal nauwelijks iemand kunnen ontkennen. Er is een heel oude raadgeving: dat wij de waarheid moeten be trachten in de liefde. Dat zal zóó wezen, dat wij ons waar willen zijn indompelen in de liefde. Zoodat het heelemaal daarvan doordron gen is. Gelijk een spons spons blijft, ofschoon die in alle vezelen doordrongen is van water. Zulk een waar-zijn zal krachtig wezen, omdat de kracht toevloeit uit tweeërlei bron: uit die der waarheid en uit die der liefde. Zouden er bronnen wezen van sterkere kracht Wij gelooven het niet. Beide trekken hun water veel, veel dieper dan de mensche- lijke oppervlakte. Beiden liggen in hun diepste in de eeuwigheid. Geen wonder, dat zij zooveel kracht bieden. Wanneer wij waar-zijn in de liefde; in beiden even sterk; dan zal dat aanstonds door ieder aan gevoeld worden. Ons waar-zijn zal aanvaard worden, omdat de liefde daairin wordt gespeurd. En wij zelf zullen een krachtiger levens houding krijgen. Omdat tenslotte in het diepst van het menschen- hart tweeërlei behoefte sluimert, waarvan de beantwoording een persoonlijkheid kan vormen: de behoefte aan waar-zijn en die aan liefde. J. Nagel. Zouten en inkuipen van 't vleesch. Als het een nacht van malkan der afgehakt heeft gelegen, zo wryft men het zout daar ter degen in, anderen koken het vleesch een welletje op in sterke pekel, we derom anderen gieten pekel op het vleesch; doch ieder kan doen na welgevallen. In de kuip legt men 1ste de klapstukken, 2de de staartstukken, 3de de schouwder bladeren, 4de dé borststukken, 5de de beste ribben, 6de de vier an dere ribben, 7de de hutspot: het vleesch om te rooken moet men apart zouten, met een weinigje salpeter onder 't zout, dat niet goed is voor het andere vleesch. Poeldurp, Fibberewarie 1937 Vriend Jewannes Ei j' eleze, Jewannes, oe dat 'r pas in d'n Elder 'n man begraeve wier, die in eel z'n leven zoo'n kleine drieonderd schipbreuke- liengen a elpe redde De leste, toen dat 'n a vuuf en sestig was. Lang je dae je pette nie voe of An z'n graf ze eele lange rede- voeregen g'ouwe. Da gae a dik- kels zoo mie menscheredders. Zoo lank as ze leve, oor je d'r gemeen- lienge nie zoo èèl vee van; de roem kom dikkels pas as ze be graeve worre. D' erkennege is nie zoo eel groot. Nie voe mensche redders op de zee en nie voe die op 't land. 't Loopt 'r in de regel op uut, da j' in de krante leest, as ze seventig of vuuf en seventig worre, da ze dan en dan verjaere en da ze in „behoefige omstandig heden" verkeere en dat „welda dig" Nederland an-espoord wordt om.... affijn, je begriep m n. 'n Schooi partij voe iemed, die in z'n tied z'n eigen gedroeg as 'n werke- likken èld. Want de medaljes of gouwe arlozies, die ze bie gele- gendeid van d'r eldendaed krege, die bin nie in staet om de „behoef tige omstandigheden" op t'r ouwen dag buten de deure t' ouwen en as je d'r goed overdienkt, dan mo je toch zegge, da 't 'n groot schan daal is, da zoo iemed, die z n eigen leven waegt om dat van andere te redden, op z'n ouwen dag te wei nig eit om van te leven en 'n klein bitje te vee om te sturven. En wat lees 'k in de Middel burger Komt 'r wee 'n nieuwe radio vpreenege bie Noe een van de groote Kerke Dae za agauw tied te kort weze om z' aol 'n burte te geven en dan zulle ze nachtpermissie motte vraege. Oevee soorten van radiovereene- gen zouwe d'r noe zoo zoetjes an in ons kleine landje weze. Oe meer verdeeld-eid oe mooier, zou je wè zegge. Noe kan 'k m'n eigen voorstelle, dat 'r luusteraers van de groote Kerke bin, die 't nie seens bin mie de meniere wae dat de Christelikke radio mie te werke gaet. Van onderlieng over leg schient 'r nie vee goeds van te kunne kommen, "t Is toch opmer- kelik, dat 'r in Nederland zoo vee omroepvereenegen bin en bliek- baer tóch nog nie genoegt. Wae mot dat op d'n duur nae toe De verdeeld-eid is ier dan toch a butengewoon groot. Je za dien langen brief wè ele- zen die die twee leeën van de Goesche gemeenteraed eschreven om de kerremisse óf te schaffen, 'k Wist werèntig nie, da ze op Goesche mart zóó beestachtig te keer gienge. Want dat zou je toch motte g'loove as je in dien lang- draedegen brief leest van ^die ruwheid en losbandigheid, van drankmisbruik en onzedelijkheid, van vloeken en onteeren van Gods naam". Erger kan t nie en 't zou voe de Goesenaers weze om d'r eigen dood te schaemen dat 'r zuk- ke schandalen in d'r stadje kuste gebeure. Noe bin ik voe mien van gedachten, dat die briefschrie- vers gin klein bitje an 't overdrie- ven bin. Z' aele d'r van aolles bie, wat da ze mè kunne verzinne om 't zoo verschrikkelik meugelik voor te stellen. Zeker, ik kan m'n eigen best voorstede, dat 'r tegenstanders bin van de kerre misse. Daer is 'n ieder vrie in en ok is 'n ieder vrie om d'r nae toe te gaen of om d'r vandaen te blu- ven. Mè die a t'r tegen is, die mo mie eerlikke waepens voe d'n dag komme en nie scherme mie groote woorden en nie schromelik over- drieve; want dan levert 'n 't be wies, dat 'n eigentlik as vechter tegen de kermisse nie sterk ge noegt in z'n schoenen staet om 't mie de naekte waereid en niks anders as dat te winnen; dat z'n bewiezen nie vast genoegt bin om te kunne bewiezen, dat de kerre misse werkelik zoo verderfelik is, as dat üm an toone wil. Wat 'n te kort komt an flienke bewies kracht, dat mot 'n nie prombeere an te vullen mie braafachteg ge doe. Dienk noe mè nie Jewan nes, dat ik mie dit aolles vechte vóór de Goesche mart. Dae vaöl nie voe te vechten. Aol de kermis sen, die d'r nog bin, worre nae mien gedachten zoo 'n klein bitje mie kunst en vliegwerk in 't leven g'ouwe, mè die ze 'n vervroegden dood wille bezurge, die motte 't 'r nie zóó dik op-legge, dat 'n ver standig mensch ongeloovig zeit: „zou 't werkelik wè zoo erg we ze". En dae zulle toch in Goes nog verstandege menschen ge noegt weze, die d'r eigen d'r niks van an trokke of t'r Goesche mart is, ja of nee, die verbaesd d'r ood schodde, as ze dien langen brief is goed leze. Ik voe mien bin van gedachten, dat de kerremissen die d'r nog bin, d'r neturelikken dood wè zulle sturve, om de doodèen- voudege reden, dat d'r tied v'rbie is. Net zoo goed as dat op de meeste durpen d' errebergen dood of zoo goed as dood bin. Onderles- ten a je 't 'r nog over, Jewannes om sommegte soorten van erre bergen te sluten. Mie die op de durpen zou je a dikkels nie vee last meer dae verdiene de men schen nie vee meer as 't zout in de pap. Zwaer drukkende lasten en kleine verdiensten. Wien kómt 'r nog in d' erreberge De fietsers en d' autoos, 't vlieg aol verbie. Vroeger was 'n errebergier 'n burger, die d'r weze mocht. Ge- reiën ieuwe dikkels op, a was 't alleenig om de paeren 'n stuitje te laete rusten en de leurders te voe- te gooiden ók d'r ankertje even uut. Mè da 's aol verbie en 't wor voe die menschen oe langer oe broerder, temeer nog, dae d'r ver-

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1937 | | pagina 9