ZEEUWSCH ZONDAGSBLAD T AM DE PROVINCIALE ZEEUVSCHE MIDDELBUPGSCHE COUPANTl 2 Jan. 1937 lü DE FAMILIE FLAPOOR. KNUTSELHOEKJE. RAADSELHOEKJE. loctn. UIT 'N OUD KOOKBOEK. BRIEFGESCHRIEF JAN EN JEWANNES. ül S* I B o?T" T y»» O ft- o c ef I o »t lal Mammie Flapoor staat te wassen Al 't konijnen-kindergoed En daarbij een lied te zingen, Wat zij onder 't werk graag doet, Hemdjes, broekjes, jurken, truitjes, Ja, het is een hele was Mammie Flapoor kan flink werken En dat komt haar goed te pas. Met haar viertal drukke kleuters. Nooit, nee nooit is zij vroeg, klaar Met de was, het werk en 't eten, Dat wordt ook vanzelf niet gaar l Trilneusje, het oudste meisje, Zegt op eens: Mam ik werk, mee Ik kan heus al heel goed helpen. Zeg, is dat geen goed idee En haar broertje Grijs zegt: Mammie, CT/- 1 '"Vfc Ik pas op Fluweelvel dan. Al ben 'k nog een klein konijntje, Fijn, dat ik ook helpen kan Moeder vindt het werk'lijk fijn 't Huis wordt niet door haar geveegd, Zelfs de prullemand van Pappie Wordt door Trilmeusje geleegd. Grijsje dekt nu vlug de tafel, Pluimstaart heeft het vuur gestookt. Trilneus ging eens in de kelder En heeft knolletjes gekookt. Of Mam Flapoor ook verrast is Daarbij heerlijk vroeg al klaar Alles vindt ze best in orde. 't Eten zelfs is heel goed gaar Vader zegt: Ik vind het feest, hoor Lekk're lucht als ik opsnoof, Toen ik thuis kwam; Straks trakteer ik Allen opvers wortelloof OPLOSSING DER RAADSELS UIT HET VORIGE NUMMER. VOOR GROTEREN 1. Kijk de boekomslagen eens na en doe de vuile, oude in onze prullemand. (Leo). Het is veel lastiger natuurlijk, als je meegaat. (EUa, Erna, Em en Aat). Zagen jullie de zebra met haar jong (Bram). Ik geloof, dat Bob er tegen op ziet om naar huis te gaan. (Bert en Tom). 2. Kabeljauw. Baal, ja, lauw, bal, bek. H aal parel r e n d i er Harderwijk W a e r d e n gewei r ij k k Harderwijk. p R E T R E D E E D E M T E N T s c.ta Een Kalendertje. Een kalender is altijd een wel kom geschenk. Je kunt er natuur lijk eentje kopen, maar.... zélf maken is veel leuker. Het is een werkje, dat groot en klein doen kan, zoals je merken zult. Het kalendertje, dat je hier af gebeeld ziet, is uitgezaagd. Voor het schildje is een stukje triplex gebruikt, dat 18 cm lang en 12 cm breed is. De vier hoeken zijn er af gezaagd, waardoor de aardi ge vorm ontstaan is. Als je de te kening goed bekijkt, zie je, hoe dat moet, want de afmetingen staan er in cm bij. Na het zagen moeten de randjes mooi glad geschuurd worden. In de punt wordt een gaatje geboord. Het plankje wordt dan gebeitst of geverfd in een tint, die als ach- 3C.-1M i t.m tergrond kan dienen, bruin of grijs. Het figuurtje, dat je er op ziet, is een aangeklede poes afkomstig van een ansicht. Je hebt er allicht eentje, waar een geschikt figuurtje, een jongen, meisje of dier, op staat. Het moet natuurlijk niet te groot en niet te klein zijn, en de kleuren moeten helder wezen. Het plaatje dat je er voor kiest, plak je op triplex, en als het ge droogd is, zaag je het uit. Dan schuur je zo nodig de randjes bij en lijm je het op het schild. Het blocje, dat je in een boekwinkel kopen kunt, plak je er ook op. De kleineren, die niet zagen kunnen, nemen gekleurd carton voor het schildje, knippen een prentje uit, en plakken dat ter ver siering er op. Ina v, Deventer. VOOR KLEINEREN. 1. Bol, le, boos; bolleboos. 2. De benen of de voeten. 3. De peer van een lamp. 4. Lochem, Barneveld, Eindhoven. OM OP TE LOSSEN. Wanneer jullie onderstaande rijen puntjes goed hebben ingevuld met woorden, waarvan de bete kenissen hieronder volgen, dan zul je zien dat de middelste let ters van boven naar beneden een christelijke feestdag vormen. le rij medeklinker. 2e droog,'schraal. 3e afbeelding, voorstelling. 4e meisjesnaam. 5e amandelbrood. 6e eerste vrouw. 7e iemand die satiren (he keldichten) schrijft. 8e gegist druivensap. 9 bijtijds, 10e geldkas. 11e medeklinker. VAN POES NAAR HOND. Vul in de beide hokjes een woord in, dat slechts één letter met hef voorgaande verschilt. OPLOSSING VAN DEN REBUS UIT HET VORIGE NUMMER, Beter te hard geblazen dan de mond gebrand. Voorwaarts is het wachtwoord, dat iedere Nieuwjaarsdag uitgeeft voor het komende jaar. Rust gebiedt de Oudjaarsavond om even stil te staan; om achter uit te zien; om te overdenken. En als de Oudjaarsdag overglijdt in den Nieuwjaarsnacht schouwt de herinnering over den schouder van Sylvester in het verleden en ziet de hoop vooruit in een nieuwen tijdkring. Die twee drukken hun stempel op die beide dagen. Herinneren van dat wat het leven nam en gaf heeft steeds een ernstig karakter; maar de hoop, die immers steeds het beste verwacht, doet ons vroolijk wezen: wie weet wat al goeds ons geboden zal worden Zoo toch blijft een mensch steeds een kind, hoeveel wat eens kinds was hij ook moge verliezen op zijn tocht door het leven. En indien er al iemand is, die geneigd is om zelfs aan den ingang van het nieuwe jaar bij de pakken neer te gaan zitten, dan hebben wij spreekwoorden te over bij de hand om hem op te monteren. Het „al wat wenschelijk is", opent voor zoon pessimist verre uitzichten. Het gloed-nieuwe jaar kwam tot ons. Wij zouden willen zeggen: het zet goed in; met een nationale vreugde. Met blijdschap alom Twee jonge levens werden één en mogen zoo tot zegen worden van land en volk. Die verwachting wekt alom in den lande blijdschap. Het is de hoop, die over de zwa righeden, welke onze moeilijke tijd nog heeft en brengt aan zoo- velen, heenziet in een betere toe komst. Ook al weet heel het volk wel, dat ook deze twee de zwarig heden niet uit den weg zullen kun nen ruimen. Wij hooren en lezen, dat hier en daar teekenen worden waargeno men, wolkjes als eens mans hand, die erop wijzen, dat de economi sche toestand iets begint op te klaren. Het wordt heusch tijd, dat dit geschieden gaat. De druk heeft lang genoeg aangehouden en de boog kan ook te lang gespannen zijn. Zal het nieuwe jaar den druk verminderen; de spanning wat soe peler doen worden Wij weten het niet; het ligt niet in onze hand Maar, omdat wij het niet weten, daarom hopen wij het. Zoo zette in den aanvang van het nieuwe jaar de herinnering aan wat achter ligt langzamerhand weg en komt de hoop ons moed geven en den blik verhelderen: vergeet wat achter is en strek U uit naar hetgeen vóór U ligt: dus: Voorwaarts. Voorwaarts hpt wachtwoord, dat het nieuwe jaar ons gaf. Men zou kunnen zeggen: dit pa rooi is overbodig; wij gaan van zelf wel vooruit. Want de tijd gaat stroomafwaarts. En wij loopen met ons aange zicht vooruit. Toch heeft die vermaning goe den grond. Want wij zouden ook lijdelijk vooruit kunnen gaan, be ter gezegd: wij zouden willoos medegenomen kunnen worden. Als een klein kind door zijn ouders. Maar ons leven vraagt geen pas siviteit. Het eischt activiteit; ont plooiing van gaven en van krach ten; een bezig zijn met al ons ver mogen; een medeleven niet slechts van het groote wereldleven, maar ook van ons eigen leven. Daarom: voorwaarts. Het bekende Christelijke lied van den Oujaarsavond zingt: „dat de tijd hier 't al verover, aan geen tijdperk hangt zijn lot". Dat wordt gedachtenloos gezongen zoo heel vaak, omdat het nu een- maai tot de requisiten van den Oudjaarsavond hoort. Maar wie dieper nadenkt over den zin de zer woorden, die hoort daarin een uitdaging aan den tijd zelf: Aan dien tijd, die langzamerhand ons alles en allerlei, stuk voor stuk, af neemt; aan den schendenden veroveraar van heel ons leven ten slotte; die ons doet komen in het graf. En toch aanvaardt dit lied dat feit: Dat de tijd hier 't al ver over; omdat over de nederlagen, die ons leven leidt tegenover den tijd, wij met hoopvolle verwach ting heenzien in verre toekomst: aan geen tijdperk hangt ons lot. Want wij zijn meer dan een pro duet van den tijd. Wij zijn men- schenkinderen, die meer dan een hoofd lengte uitsteken boven al het andere levend en levenloos geschapene. Wij zijn, gelijk het in den Bijbel heet, „geschapen naar het beeld Gods." En daarom kan een menschen- kind den tijd des noods uitdagen: aan geen tijdperk hangt ons lot. Want in den grond der zaak zijn wij eeuwigheidskinderen, die door den tijd en door den dood heen, een eindelooze toekomst tegen gaan. Daarom: voorwaarts. Ook in het nieuwe jaar. Ook al verovert de tijd in dit jaar in ons leven nog zooveel: steeds maar voorwaarts. J. Nagel. Ontlediging van een Kalfs-borst. Snyd men 'er het voorste lipje af. Snyd in 't langs door het kroke been, een groot stuk omtrent twee of drie vingeren breed daar van af, en verdeel het zelve in bequaame stukjes. Dan snyd men het buitenste vleesch van de Ribben af. Eindelijk langs de Ribben heen. TUSSCHEN Middelburg, Jannewaori 1937. Goeie vriend Jan k E vreêd vee kompassie mit joe, dat jie van dat mooie gedicht op die riemprente gin steek be- griept. Zoo is t'er dan bie joe gin ontroerienge geweest vó de groö- te schóoneid, die deu dien oog be- gaenigden dichter om zó te zeien over die vaesjes as verspreid is. Dae kon jie koud onder bluve. Werentig Jan, je bint te beklae- gen. Je moet is probbeere in te dienken, wat er mit dien dichter gebeurd is. Die man is êest diep ongelukkig geweest, deudat z'n arte blind was en mi z'n bloed kon 'n ook a nie kieke. En da bloed was op de koop toe nog stom ook. En noe gieng z'n arte op de kuir. En wat zó broerd was: 't wist nie wae nae toe. 't Was vanself op passen, dat dat arte nergensten tegen anliep en daerom stak 't z'n viengers uut om te voelen, of 't er iet in de wegt stieng. Mer in eênst kon z'n arte kieke en.... 't zag d' óogen van de Prinsesse en de Prins en die oögen veranderde in blommen en êel diepe daerin zag z'n art dae wat in slaope en dat êet verlangen. En toen kwam d'er 'n groote veranderienge in dat art en 't bloed was nie mi stom en 't kon gae zienge. Kiek, Jan, da zien 'k aolemaele vó m'n oógen gebeure en da 's ontroerend mooi. 'k Wou da je 't ook zag. In ielk geval moe je nog is overende gae stae en dan da gedicht ardop leze. Dat elpt somstemes ook wel is Noe wi 'k je wè zeie, al is 't mer 'n schraele troost, dat er meer bin, die 't nie goed begriepe. Zoó één was t'er in 't krootje. Die ao vreêd z'n aordigeid in de regels: „Hoe rijker gij beminnen moet, Te minder schieten wij te kort." Dat was vor 'm 'n reden om te zeien: ,,'k Ope, dat de Prinsesse en de Prins mè vee van mekaore zullen ouwe, wan dan zü me min der belastienge moete betaele". 'k Wou de knul nie mir ankieke, 'k Wensche de meesters lust en op- gewekteid toe en daebie ook de gaeve om aoles levendig vó de verbeeldienge van de guus te stel len, a za 't meschien mè beter zien om over dagene, dat in de blom men leit te slaopen, mè nie te praoten. En noe ao jie ook nie aoles be- grepe van wa 'k over de zendien- ge geschreven 'lt Za noe ook nie mi probbeêre om 't naeder uut te'leien, 'k Ope, da je 't daer om toch wè seens mi me za wille zien, dat 't zuchten en stenen over d' ongosdientigeid in Nederland nie vee elpt, mè dat de leêraers van aolderande kerreken moete doe, wat den oogsten in de Jode- kerreke te Amsterdam van plan is. Die zei, dat, as de Joden dae nie naer um wilde komme, dan zou ie naer ulder gae. En as die zoöge- naemde inwendige zendienge êel nöodig is mit 't oóge op den gees telijken nóód, je zü m'n ook wè toe wille gee, dat bie dat zen- diengswerk de joenkeid vermaend kan oöre toet meer ordentelijkeid, waedeur da broöddroenken ver smossen van geld, dat laete dan sen en dat onmaetig uugaen in 't allegemêen zou kunnen opouwe. Toch zou 'k zeie, dat daebie de joenkeid ook opgewekt moet óore toet aolderande gepast verêene- giengsleven. In dezen zangver- eênegiengen en meziekgezelschap- pen, schaok- eft damkluppen groo te betêekenisse. En g'loof mè, Jan, dat joengeliengsvereênegien- gen nie alleênig vó gêestelijke ont- wikkelienge groote waerde mè nie minder vó 't gewone mae- schappelijk fassoen: zukke joen- gers gin tied en gin zin om in d' erreberregen te zitten. Laete m'n ope, dat die leen van aol da soort verêenegiengen zóó bin, as 't staet in 'n oud vaesje. Ze moete weze: „Broeders, die nyet alleen op [christen zinnen, „Maer elckander in lyefde en [trouw beminnen, „Elckander helpen en [voorstaen in aller dingen [en profijt, „En weeren uit de earners [haet,, tweedragt en nyt." Mè b'alleven dat, eit ook de regêerienge ier 'n roepienge. D' erreberregen moete gesloten óore, 1. waer an kwaejoengers gele- geneid gegeen oórt om 'n week geld te verspelen, of 2. waer 'n keer of twee drie gevochten is, of 3 wae getapt oort an men- schen, die in 'n auto wi verder rie. of 4 wae gelegeneid gegeen oórt an alf droenkige kaerels om 'n troep klaploópers te trekteêren. En da 's niks erg, öor, da zuk' erreberregen gesloten oöre, wan dae bluve nog genoegt fassoende- lijke over. Over de feêsten, die g'ouwe zul len óore, za 'k je noe mer is nie vee schrieve: de kranten zurrege wè, da me prontjes op d' oögte bluve. 'k Ope, da z' in eênsgezind- eid gevierd zullen óore, wan da geeft an de schitterendste feesten nog de mooiste glans, 'k Vinde 't eêl goed, dat neffen die feesten ook lessen in de geschiedenisse ge geen oöre. Dat is bie ons op 'n angenaeme mabiere gebeurd, 'k Bedoele deu de tentoönstellienge van aolderande boeken en pren ten, die aolemaele betrekking op 't Oranjeuus. Eêl ouwe en splin- ternieuwe»boeken laege en stienge neffen mekaore as klaere bewie^ aiuö/,. i rnrtwMfcrtMi

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1937 | | pagina 9