ZEEUWSCH ZONDAGSBLAD REBUS. AN DE PROVINCIALE ZEEUVSCHE MlDDELBURGSCHE COURANTl 19 Dec. 1936 En 'k zou niet kunnen slapen, Ais Beer niet naast me lag Als 't koud wordt, krijgt hij 'n jasje, Een wollen jasje aan. Moes is er al mee bezig, Wat zal 't hem snoezig staan I Beer is mijn trouwe vrindje; Hij hoort, zegt Moes, bij mij. En als hij mag mee uitgaan, Dan is hij toch zo blij Als 'k hem niet zie, geloof maar, Dat ik hem heel erg mis, Omdat.... omdat mijn Beertje Mijn lieve Beri is Carla Hoog. OPLOSSING VAN DE REBUS UIT HET VORIGE NUMMER. Inspanning overwint alle moei lijkheden. RAADSELHOEKJE. OPLOSSING DER RAADSELS UIT HET VORIGE NUMMER. VOOR GROTEREN 1. Arbeid adelt, Delta, Bart, Alei- da, beer, riet. 2. H aap Cesar Hasselt breed e 1 f t 3. Ik sprak Clothilde aan, toen ik haar zag en Evert voegde zich bij ons. (Genève). De gewone gang van zaken kon gelukkig hervat worden. (Onega en Aken). We hebben heel lang oranje bloemen in onze tuin gehad. (Angora). De winkelier rekende de prijzen door elkaar. (Lier en Orel) Je neemt het papier te smal, Agaat; zo is het gauw kapot. (Malaga). 4. Spotvogels. VOOR KLEINEREN, t Hasselt 2. Koren, bloem; korenbloem. OM OP TE LOSSEN. VOOR GROTEREN 1. Verborgen jongens- en meisjes namen. VOOR DE KERSTBOOM. Een lantaarnje. De afbeelding stelt een Kerst- lantaarnje voor, dat je maken kunt van dun gekleurd bordpar- pier. Je hebt een stukje nodig, dat 22 cm lang en breed is. Het moet precies vierkant zijn, anders pas sen de zijkanten niet, als je het, dicht gaat plakken. Aan de hoeken meet je 9 cm af, zodat er in het midden 4 cm over blijft. De punten, die je nu hebt, verbind je met elkaar met dunne lijntjes. Dan ontstaat de vorm van het lantaarntje al. De bodem (B) is 4 cm in het vierkant, de zijkanten zijn 9 cm hoog, waarvan 6 cm recht blijft. Er gaat 3 cm af voor de schuine punten, zoals je op de tekening kunt zien. In de vier zijkanten maak je heel voorzichtig de raampjes, 4 cm lang, 2 cm breed. Er blijft dus aan elke kant 1 cm over. Achter deze raampjes kan rood vloei ge plakt worden. Op de stippellijn worden vouwen gemaakt. Nu kun nen de vier kanten opgezet en te gen de omgeslagen randjes (rr) vastgeplakt worden. De vier pun ten (p) blijven los aan de randen. Door de gaatjes gaat een dun koordje', waardoor het lantaarn tje van boven toegetrokken wordt. Enige van deze lantaarntjes van verschillend gekleurd papier ge maakt, vormen een aardig Kerst boomversiering. Ida v. Deventer. Kijk de boekomslagen eens na en doe de vuile, oude in onze prullemand. Het is veel lastiger natuurlijk, als je meegaat. (4) Zagen jullie de zebra met haar jong Ik geloof dat Bob er tegen op ziet om naar huis te gaan (2) 2. Mijn geheel wordt met 9 let ters geschreven en noemt een vis. Een 3, 2, 2, 5 is een ander woord voor zak of pak. 6, 7 is een bevestiging. 5, 7, 8, 9 is niet warm en niet koud. Met een 3, 2, 5 kan men gooien. Een 3, 4, 1 is een lichaamsdeel van een dier. 3. Kruisraadsel. Op de beide kruisjeslijnen komt de naam van een plaats in Gelderland. X X X X X XiX X1 x X X X X X lo rij een medeklinker. 2o een vis. 3o een voorwerpje van gro te waarde. 4o een dier, dat men in 't Noorden van Europa aan treft. 5o 't gevraagde woord. 6o een plaats in Zuid-Hol land. 7o iets, wat sommige dieren op hun kop dragen. 8o het tegenov.ergesteldje van arm. 9o een medeklinker. 4. Vul deze 16 vakjes in met: 6E 2D 2N 1P 2R 3T maar doe het zó dat je van links naar rechts en vein boven naar beneden leest: lo een ander woord voor ple zier. 2o een toespraak. 3o een ander woord voor para dijs. 4o een tijdelijke verblijfplaats. VOOR KLEINEREN. 1. Mijn eerste is rond, mijn tweede is 2/3 lei en mijn derde het zelfde als kwaad, terwijl mijn geheel een knapperd is. 2. Wij zijn met ons tweeën. Lopen doen wij vlug In de jonge jaren. Gaat de baas terug Of de vrouw, we vangen De terugtocht aan. 't Baasj' of 't vrouwtje kunnen Zonder ons niet gaan 3. Welke peer kun je niet eten 4. Maak plaatsen in ons land van: Co Helm Berend Val Hein Devon Kerstmis. Wij gaan weer Kerstmis vieren, omdat Kerstmis tot ons komt. Maar als Kerstmis nu eens niet tot ons kwam als wij eens heel ver weg en alleen waren en niets zou ons aan Jezus' geboortedag herinneren, zou dan binnen in ons iets wezen, dat zou zeggen: Het is Kerstfeest en zou er dan in ons hart vreugde wezen, om het feit, dat Kerstmis aanbrak Waarom vreugde Omdat het Kerstverhaal en het Kerstlied; de Kerstboom en 't Kerstlicht; om dat alles, wat tot ons hart van Kerstmis spreekt tot ondergrond, tot bron heeft het woord uit het oude Kerstverhaal van den Evan gelist Lukas: „Zie, ik verkondig IJ groote vreugde". Daarom zal het wezen, dat ieder jaar, zelfs in de diepste momenten van de werelddepressie, het Kerstfeest gevierd werd, dat in de hel van den grooten oorlog toen een wapenstilstand gedurende de Kerstdagen werd afgewezen hier en daar in de loopgraven een klein dennenboompje de mannen herinnerde aan het Kerstmis. Van vrede en van vreugde spreekt luide deze Christelijke feestdag. Vrede en vreugde hebben onder ons menschenkinderen maar een heel schamele woning. Om ons heen is het oorlog en geruchten van oorlog. Ook econo misch. In de menschenharten is onvre de, afgeslagen als zij zijn van vas te ankerplaatsen. Want vrede, dat is zekerheid. En veel, dat zeker was voor vorige geslachten; tot voor enkele jaren nog; wordt nu alom betwijfeld. Een ding is zeker, dat niets zeker is, heeft een oud wijsgeer gezegd en in onze dagen zeggen heel velen hem dat na. Omdat er geen zekerheid is, daar om is er ook geen vrede. Kerstmis zegt: Vrede op aarde, Er is in onze dagen in deze we reld zoo weinig vreugde. Omdat er zoo heel veel wonden zijn. Er zijn wonden, die heel moeilijk heelen. Wonden in een leven hee- len niet dan na langen tijd. Won den in het wereldleven daar gaan jaren en nog eens jaren over heen. In dat heelingsproces zijn wij nu. En daarom, wijl er zooveel wonden zijn, daarom is er weinig vreugde. Wij bedoelen niet ijdele vreug de, die innerlijk leeg is; kunstma tig verwekte «yreugde, die leeg laat. Wij denken aan de echte, be zonken levensvreugde, die rust geeft en vrede; die versaagde har ten stil maakt en krachtig; die van binnenuit het leven sterk maakt.aan die vreugde heerscht gebrek. Nu komt tot die harten, die wachtende zijn, het Kerstfeest. Zij komen uit zichzelf niet tot het feest, maar het feest komt tot hen. Vanwege het welbehagen in de menschen. Het komt met een boodschap van groote vreugde, Wie het goed ziet, aanschouwt enkel heerlijkheid. Ziende over de bijkomstigheden heen in het wezen. Dat leert Bethlehems stal. Voor het tafereel van dien stal kunnen wij niet dankbaar genoeg wezen, omdat het ons verlost van uiterlijkheid, Hoe vluchtiger een mensch leeft; hoe gejaagder een tijd wordt, des te meer wordt een mensch ge dreven om op te gaan in dat wat het oog ziet: de buitenkant. Bethlehems stal is de buiten kant: een arm verblijf; arme ouders; een arm kind; arme her ders. Wie aan de uiterlijkheid hecht, die ga maar niet naar Bethlehem. Maar wie verder zien kan; door den v<&m tot in het wezen, die ziet wat Kerstmis is: vrede, vreug de, liefde. Die zal met dankbaarheid er kennen, dat er inderdaad is, wal de wereld en wat zoo menig mensch niet heeft: vrede, vreugde, liefde. En dat hij dus die zoekende niet een luchtspiegeling zoekt te be reiken, maar dat hij zeer reëele dingen uit de wereld Gods tracht te grijpen. Dat kan niet tevergeefs zijn. De wijzen uit het verre Oosten hebben wel een langen weg moe ten "afleggen; eens zelfs kwamer. zij aan het verkeerde adres. Maar zij kwamen toch, waar zij wezen moesten en ruilden aardsche schat ten in voor zuiver geestelijk be zit. Dat is meer dan een verhaal; dat is waarheid. Wij kunnen dwalen op velerlei wijze; wij kunnen aan heel wat verkeerde adressen komen; wij kunnen een heel langen weg af moeten leggenals wij inder daad zoeken met ons heele hart vrede, rust, liefde, dan zullen wij die vinden waar zij zijn. Hiervoor staat Kerstmis borg. Ook voor heel de wereld. En alles wat om en aan Kerst mis is; en wat de menschen op Kerstmis doen en zeggen 't komt ons allemaal zeggen: wat gij zoekt dat is er. Niet in uiter lijkheden en vormen. Maar in de daad der waarheid. Want eens klonk over deze we reld heen een stem, die niet van deze wereld was, die sprak van vreugde. En omdat er van vreugde werd gesproken, daarom konden vele stemmen zingen van vrede, en van liefde. J. Nagel.. BRIEFGESCHRIEF TUSSCHEN JAN EN JEWANNES. Middelburg, December 1936. Goeie vriend Jan Iengeland is gin koninkriek, om dat daer 'n konienk regeert. Neê, 't is net andersom. En in de grond wet leit 't konienkschap vast ver ankerd, omdat 't volk dat wilt, Daerin ziet H volk de voörwaerde yoo z'n groot en machtig bestaen en 't ziet daerin z'n eige kosbaer bezit. Mè daerom ook kan da volk nie verdraege, dat er op 't Konink- schap 'n smet of 'n rimpel komt. Daerom gieng den eesten menister naemens 't volk nae de Konienk om 'm de arde waereid te zeien. Ie was toet in 't diepst van z'n ziele bedroefd, mè toch sterk in 't besef van de macht van z'n zen der, Onverbiddelijk eischten ie van de Konienk, dat 'n zou kieze En de Konienk ei gekozeeii ie is gegae. En noe bin d'er we- rentig, die in d' oplossienge van de moeilijkeden 'n vernederienge van 't Konienkschap zie. Da 's glad abbluus. Integendeel: 't schitter! meêr dan ooit. Neê, diegene, die den Konienk om z'n persoon wil den ouwe en daevo 'n wet wilde maeke, die aode 't Konienkschap nsie benee g'aeld. Die ienkelde bin scherp veroordeeld: ze bin om zó te zeien weggetrapt. En a 'k bedienke, dat in sommigste lan den bie moeilijke beslissiengen de gelegeneid angegrepen oört om de noódige tegenstanders van de regeêrienge vor 'n goeie stuit op te berregen, dan 'k vee eerbied voo d' Iengelsche vrieëid. En noe zk je 't meschien raor vinde, Jan, mè 't is toch waere, oör, a 'k van Iengelands grooten eesten me nister las, moch 'k toch tellekens dienke an meneer Colijn. 't Moe weze, da 'k ook in um 'n man zie, die groote vereêrienge vó de Ko- neginne eit juust uut liefde voo t volk. En noe za j' impursfant be- griepe, da 'k verachtienge voo da soort, dat nog zó achterlijk is om te dienken, dat 't volk d'er is voo den vorst. Van de weke bin 'k wir is op de kuir geweest mit die geleerde me neer. G'loof mè, as 'k mit die man op stap bin, da 'k nie vee te zeien dan 'k nie anders te doen as mè te luusteren. Toen m'n an z'n uus kwaeme stieng ie 'er op, da 'k mit um nae binnen gieng. En toen bin m'n nog meer an 't klessen gerocht, affijn, affijn. En me kwaem ook op de zendien- ge. Ie zei, dat er wè meer as fuuf- tig jaer gelee 'n boekje uugekom- me was, waerin de schriever 't nie goedvond, dat er zövee men schen nae d' Eidenen gienge om te probbêeren die toe bekêerien- ge te briengen. En 't was nie, dat die schriever gin gosdienstige man was, dat nie, mer ie zei, dat 't nie paste, omdat ier in Nederland êest d' „eidenen" toet 't geloof van ulder ouwers t'ruggebrocht mochten óore. Noe, as dat toen nóodig was, dan noe zeker nog k vee mêer. Dienkt er mer is om, dat bie de leste volkstellienge 't antal menschen zonder gosdienst vee toegenomen is. In Amsterdam oorde d'er mer effentjes 36 pur- sent nie mi toet êenige kerreke. Staen die noe aolemaele vieandig tegenover de gosdienst? Nêen ze, nêen ze. Vee wille wè, me kunne eenvoudig nie g'loovc. J' eit er menschen onder ml vee kennisse en ordentelijk van leven, steunpi- laeren van onze saemenlevienge. Een êeleboel zoeke licht en troost in 't fielezefeeren over bo venzinnelijke diengen. Mè ze moe- te toet d'erkentenisse komme, dat dat dikkels ook mè zoeken is naer ,,'n zwarte katte in 'n doen- kere kaemer". Wat óort er gedae om die „eidenen" toe bekêerienge te briengen? 'k Za de goeie nie te nae spreke, mè laete me toch zeie, dat er vee geloovige bin, die mè liever mit ,,'n boekje in 'n oekje" zitte miemere. En dan ei j'er die êelemaele gin tied om op dat be- keeriengspad te gaen, wan z' en 't vee te druk om ml mekaore te kaekelen over aolderlei lêerver- schil. Mè d' erregste bin nog wè diegene, die 't drekt eb over de „valschelijk genaemde weten schap" en die dienke, d& z' ulder geloof, dat 'n stok is om op te steunen, ook gebruke meuge om d'er mee te slaan. En daer is de klacht van de do- menies, dat 't kerkgaen zó vermin dert, vóraol bie 't joengere ge slacht. 't Is bie die, ontrouwe kerkgangers gin ongeloof mer op standig geloof, da ze tuus doe blu- ve. En waedeur kwam ulder ver zet? Kiek, z' jaeren geluusterd nae die staetige domenies, die diepzinnig galmde over God en gosdienst en ze kwaeme d'er van toet ontroerienge en ze dochte we ren tig, dat aol die deftigeid vroom- eid was. Mè ze gienge mit ulder gewoon nuchter verstand wikke en wege. En tegenover domenies en ouderliengen liete ze vriemoe- dig ulder: „jaemers" öore. En eb be die ambtsdraegers daer aol- tied vaoderlijk nae wille luustere? De goeie a wl nie te nae gesproke, eit dae dikkels vee an geman keerd. Dae waere d' er, die iedere twufel zó zonditf v".r'e, 7' ul;1or eige nie veryvaerdigde om t' ant woorden. ^.ntiexe Sitnge wi uié preeke en vermaene en bidde vó de twufelaers, mè de bezwaeren bleve. Andere waere net as dok ters, die roeme over ulder eige ge- zondeid, mè die de ziekte van de passenten nie begriepe en nog k vee minder geneze. Zoó bleve die twufelaers verder dobbere en ze kwaeme d'er toe om riep en groen te lezen en aomè verder af te dwaelen. Toet d' ontrouwè erders van Israel moch Ezechiel proffeteere: V I N I D A N A P

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1936 | | pagina 11