is pafte: zoNDykGseLAD.:^B|i
IIIVAM DE PROVINCIALE ZEEUVSCHE MIDDELDUPSSCHE COURAhTlll
YWFWt\IT
T_
ZO'N BANGERD!
RAADSELHOEKJE.
NOG JUIST BIJTIJDS.
M'N JONGSTE POPJE.
BRIEFGESCHRIEF
JAN EN JEWANNES.
21 Nov. 1936 Hl
99
I
-
s
U. r" H
v..v> V/
Pa Plompvoet, 't was een bruine
beer,
Had kiespijn, wat verdriet
Want kiespijn hebben, lieve
deugd,
Dat is zo'n grapje niet
Neem asperine zei Mama,
Je kunt het licht
proberen
Maar 't berenzoontje riep kordaat:
Paps, laat de kies plomberen!
De tandarts woont hier op de
hoek;-
't Is Witvel, het Konijn,
Die moet, 'k heb 't vaker al
gehoord,
Een heel goed tandarts
zijn
I
Die raad is nog zo dom niet,
Ted!
Sprak Vader Beer, komaan
Ik neem maar daad'lijk een
besluit
'k Zal naar den tandarts
gaan!
De tandarts, met geleerd
gezicht,
Zei: Bruintje, zet je neer
0. o, die kies is vrees lijk
slecht,
Plomberen gaat niet meer
'k Moet 't kiesje trekken,
beste Bruin.
Wacht, 'k haal mijn grote
tang
Maar Bruin, wat doe je
plots'ling raar.
Zeg, Bruintje, ben je
bang
Ik being riep Bruin,
dat 's m' ook een vraag
Maar 'k kom nog wel eens
weer
Want, dokter, het is wer'lijk
waar
Ik heb geen kiespijn meer
Bruin holde weg, met grote spoed
Was dat niet vrees'lijk dom
Want toen hij in zijn huis weer
was,
Toenkwam de pijn
weerom
R. Winkel-
ïaar een van de volgende veertig
daatsen; waarschijnlijk tref ik het
.an beter:
1 Koedijk 6 Duiven
2 Leeuwen 7 Duivendrecht
3 Valkenburg 8 Duivendijke
4 Valkenswaard 9 Osch
5 Valkeveen 10 Osdorp
1 Aalsmeer 16 Zwijndrecht
2 Aalten 17 Hoenderlo
3 Aalst 18 Hoensbroek
4 Vosmeer 19 Ravenstein
5 Hazerswoude 20 Ravenswaay
1 Beverwijk 26 Mierde
2 Wolvega 27 Mierlo
3 Wolf aartsdijk 28 Kattendijke
4 Otterlo 5 29 Katwijk
5 Ottersum 30 Krabbendijke
1 Meeuwen 36 Vinkeveen
2 Hengstdijk 37 Bokhoven
3 Haringkarspel38 Biggekerke
4 Voogelenzang 39 Kapelle
5 Krabbendam 40 Beerta
ZiezoNu heb ik een ruime
:us. Er zijn nog wel meer derge-
ke plaatsnamen in ons land te
nden; ik denk bijv. aan Koevor-
pn en Ossendrecht. Maar bij die
sertig zal er wel ééntje zijn, dat
ij in een volgende vacantie ver-
irlooft mijn paraplu en regenjas
uis te laten. V.
OPLOSSING DER RAADSELS
UIT HET VORIGE NUMMER,
VOOR GROTEREN
1. Orleans. Lans, oor, Els, rol, sla,
Loenen.
2. N Noorwegen,
bom
kroon
H a a r 1 em
Noorwegen
Havel te
t ij g e r
hei
n
3. Beunhazen (onbevoegden).
4. Vader zwom u regelrecht tege
moet. (Mur).
Wij hadden hem in negen we
ken niet gezien. (Inn.)
Plotseling kwam oude Gerrit
nader, maar hij verdween
spoedig weer (Eger en Aar,)
Heeft Jacob Oegstgeest of Lis-
se aangedaan (Boeg).
VOOR KLEINEREN,
1. Ameland, Vlieland, Walcheren,
Schiermonnikoog.
2. Oranje, woud; Oranjewoud.
3. Au-To-bus; Autobus.
4. Een spin.
Trippel is een klein, stout muisje,
Wil graag weg uit 't oude nest.
Dat het niet stil weg mag lopen,
Weet die kleine Trippel best.
Maar.'t is wel eens
ongehoorzaam,
(Al heeft 't later spijt
misschien
Denkt: Als 'k Moeders raad
steeds volgde,
Zou ik nooit de wereld zien
Het verveelt me hier in donker.
't Is steeds 't zelfde, wat ik
eet:
Kruimels, kaas en kaas en
kruimels
Spek valt nooit eens door
de reet
A 'T'
Van de kastIk wil er
uit, hoor
Hier knies ik me werk'lijk
dood
'k Zal wel uit mijn ogen kijken,
'k Ben toch immers bijna
groot
Joep het muisj' is in de kamer
Maar, o schrik Wat is plots dat
Trippel ziet nu van de wereld
Slechts de ogen van.... een
kat
Haastig springt 't terug, piept
bevend:
Veilig is het oude nest
Katten kunnen er niet komen.
Thjiis is 't eig'lijk toch het
best
OM OP TE LOSSEN.
VOOR GROTEREN
1. Mijn geheel wordt met 7 letters
geschreven en noemt een
roofdier.
7, 6, 2 wordt zowel rauw als ge
stoofd gegeten.
6. 5, 3 wordt soms gebruikt om
iets te sluiten.
Een 1, 5, 7 is een kledingstuk.
Een 4, 2, 5, 7 is een knaagdier.
Een 7, 6, 2, 3 is een weekdier.
3, 2, 5, 7 wordt bij verschillen
de maaltijden gegeten.
2. Verborgen dieren.
Tante Mathilde kwam u gouds
bloemen brengen.
Toen de onderwijzer den nieu
wen leerling ondervroeg,
noemde deze onmiddellijk een
hele reeks voorbeelden op.
Ik noemde hem arm, Otto, om
dat hij geen enkelen vriend
heeft.
Kun je haar een dubbeltje
leenen (2)
Wist je, dat Tante Rika me el
ke dag uit school komt halen
3. Maak van onderstaande 18 let
tergrepen 9 woorden, elk van
2 lettergrepen en plaats die
zó onder elkaar, dat de begin
letters van boven naar bene
den gelezen, een spreekwoord
vormen.
bak domp e kei oor
ren roer room sla
stui ta taart to
uur ver werk zaak
zei.
4. Welke kousen worden niet aan
de voeten gedragen
VOOR KLEINEREN.
1. Noem eens ezels zonder hoeven
En die toch heel stevig staan.
Maar die niet als ieder grauwtje
Aan de wandel kunnen gaan
2. Heel mooi kan ik soms wezen,
'k Sier huis, tuin, bos en wei.
Als Moeder iets gaat bakken,
Gebruikt ze meestal mij.
3. Vul deze 9 vakjes in met:
4 A 2D IP 2 S
maar doe het zó, dat je van bo
ven naar beneden en van links
naar rechts leest:
lo rij iets, wat om de hals ge
dragen wordt.
2o een meisjesnaam.
3o iets, wat de meeste
vruchten bevatten.
■4. Ik ben een rond voorwerp; ik
kan lekker smaken en jullie
hebt er allemaal één.
VOOR DE KLEINTJES.
Mijn jongste popje, Baby,
Die is wel wat verwend,
Ik zei het nog vanmiddag:
Als jij zo lastig bent,
Dan vind ik je niet lief, hoor
Kijk jij maar eens naar Beer I
Heb ik hem eens verboden,
Dan doet hij het niet
weer
Maar Baby bleef ondeugend
Ze zeurde al maar door,
Wat of 'k ook met haar speelde f
't Ging me vervelen hoor!....
Ik nam haar mee naar boven;
Ze was natuurlijk moe
En daarom bracht ik Baby
Vlug naar haar bedje toe
Annie O.
De eenzijdigheid der
moedeloozen.
Er is in ons tijdsgewricht veel
moedeloosheid, veel getob en som
ber gemijmer over ondergang; on
dergang van een beschaving, van
een geheele cultuur. Stoffelijke
nood, gedoemde lediggang spelen
daarbij een rol; maar zij bepalen
den aard van de geestelijke sche
mering niet. Buiten allen stoffe-
lijken nood om wordt het leven
van velen, die tevergeefs zoeken
naar een bovenverstandelijke, in
nerlijke weerbaarheid, naar een
hechte vitaliteit, verduisterd.
Hun tobberijen richten ze voort
durend op de wereld om hen heen;
op de maatschappelijke, de sociale
en politieke gebreken en onrecht
vaardigheden, de algemeene vrees
voor een nieuwen oorlog en vele
psychische verschijnselen bij hun
medemenschen, welke de sympto
men van een toenemende immo
raliteit schijnen te zijn. En ze ver
beelden zich dan, dat hun tobbe
rijen door deze waarnemingen
ontstaan; vereenzelvigen ze daar
mee, niet beseffend, dat hun ziel
reeds somber was en onder leed
gebukt ging, voordat ze waarna
men. Het is een veel voorkomen
de karakter-eigenschap van den
mensch, datgene wat hem drukt
louter en alleen aan invloeden
van buitenaf toe te schrijven. De
gedachte, dat hij weer levenslus
tig zou worden, als „de maat
schappij" zich maar eens wilde
beteren, schijnt hem aangeboren.
Wij zijn ervan overtuigd, dat het
meeste getob van onzen tijd voort
komt uit een zwaarmoedige gees
tesgesteldheid welke heel andere
oorzaken heeft dan waargenomen
maatschappelijke wantoestanden
en ondergangsverschijnselen, Het
is juist omgekeerd: die onder-
gangs„verschijnselen" vinden hun
oorsprong in de tobberijen. De
mensch, die zich moedeloos voelt,
interpreteert datgene wat hij ziet,
in dezen somberen zin. Hij verza
melt een aantal feiten, stalt ze
met een tragische scherpzinnig
heid uit en verkondigt: zie je,
daar gaat onze beschaving, redde
loos
De uiterlijke verschijnselen van
alle menschelijk leven zijn inder
daad als symptomen op te vatten;
als symptomen van de aan het oog
onttrokken krachten, welke het
lot van het menschdom bepalen.
Maar een objectieve interpretatie
er van moet onmogelijk heeten. Al
naar gelang van zijn gestemdheid
zal de mensch er uitleg aan geven.
En dat niet alleen: de mensch zal,
die verschijnselen als belangrijke
symtomen aanwijzen, welke met
zijn gestemdheid als 't ware in
samenklank zijn. Andere, met de
door hem aangewezene in tegen
spraak, ziet hij over 't hoofd, kan
hij eigenlijk niet waarnemen, ook
al zouden ze met objectieve maat
staven gemeten, van oneindig veel
grooter beteekenis blijken.
Aan de moedeloosheid, aan het
getob en het gemijmer over on
dergang moet daarom o.i. veel
minder waarde gehecht worden,
dan tegenwoordig veelal ge
schiedt. Het is nog nooit anders
geweest, of achter alle narigheid
van maatschappelijke ontwrichting
en cultureele schemering gaan
krachten schuil, welke de belofte
van een nieuwen opgang inhouden.
Wij zijn het volkomen eens met
wat Albert Verwey dezer dagen
in een artikel in „Het Kouter"
schreef (sindsdien ook als brochu
re verschenen):
„Men heeft het recht aan zich
zelf te wanhopen. Men heeft niet
het recht te wanhopen aan de an
deren. Zij zullen doen wat ons ont
zegd bleef. Zij zullen middelen en
wegen vinden om spelend op te
lossen, wat onze tijd verbroddeld
achterliet. Laten wij onszelf niet
belachelijk maken en hen niet hin
deren door onze kleinmoedigheid.
Achter elk voorbijgaand geslacht
van menschen schuilt nog altijd
de heele menschheid. Zij de boom,
wij de vallende bladeren. Er is
geen gezonder besef dan wat ieder
jaar ons leert: de wisseling van
seizoenen. Ik voor mij ben zeker
dat wij bij de Natuur, die ons dit
voorhoudt in goede handen zijn.
Onze wijsheid is tenslotte niets als
zij enkel gebouwd is op de erva
ring van den enkeling. Sterker dan
deze is de ervaring die in elk na
tuurlijk hart geschreven staat: het
leven, hoe verdeeld het zich ook
in tallooze enkelingen te kennen
geeft, is in zichzelf één eenige
leedlooze werkelijkheid en werk-
dadigheid. Bewijsbaar of niet, door
de gebeurtenissen weersproken of
niet, het geloof er aan is het ken
merk van den gezonden menschen-
geest en wie eraan gelooft, heeft
deel eraan".
S. van Mariëngaarden.
TUSSCHEN
Middelburg, November 1936
Goeie vriend Jan
Dagene, dat jie geschreven eit
naer anleidienge van 't bezoek
van de Koneginne an de be
droefde fermieljes in Schevenien-
gen, was uut ons arte gegrepe,
oor. 'k Za d'er verder dan ook
nie vee over schrieve. Nae mien
mêenienge is op die bieëenkomste
van toepassienge de leste regel
van eêl mooi gedicht, dat over
'n ernstig andoenelijk saemenzien
gemaekt is. En die regel is:
En Gods nabijheid drong door
[aller ziel.
Endrik zei naer anleidienge dae-
-van nog 't vaesje op:
Wat vorstenmagt ook prijs
[moest geven,
Den geest van vrijer tijd ten
[zoen,
De schoonste roos door 't loof
[geweven,
't Benijdbaarste is haar nog
[verbleven,
Het zoete voorregt goed te
[doen!
Da 's gemaekt naer anleidienge
van '!n groöte weldaed, ,die de
Koneginne d'er vaoder is bewezen
eit an ouwe soldaoten uut d'Oóst.
En kiek, ook dat vin 'k ier van
toepassienge. Ook de Koneginne
eit ier, g'liek as zó dikkels wi
van da voorrecht gebruuk ge
maekt en z' eit er ongetwufeld ook
den zegen zelf wi van ondervon-
de. En da doe mien zeie: och, wis
te de menschen mer is beter, oe
rieke dat 'n mensch kan öore van
't weldoen. Zoo a je weet, is dae-
vo noe ook nog volop gelegeneid.
Op één wi 'k noe in 't biezonder
wieze En dat is de gelegeneid
toet weldoen an de vervolgde
Prottestanten in Spanje, 'k Twu-
fele d'er nie an, of êel vee zul an
die erreme menschen d' Oud-Ne-
derlansche milddaedigeid bewieze,
daebie ook dienkende an de woor
den uut Matth. 25 40. Noe wist
dien Endrik net nog 'n aordig be
wies oe flienk dat de menschen
op Ooskappel in 1687 de Kriste-
lijke weldaedigeid getoond Die
aode in dat jaer mer effentjes
ruum 94 gulden opg'aeld vö de
Piemonteezen. En a je bedienkt,
dat dae toen zeker minder men
schen weunde en dat 't geld toen
vee meêr waerd was as noe, dan
zü je begriepe, dat die Ooskap-
pelaers flienke Kristenen van de
daed waere. Lae m' ope, dat daer
en deur eêl Nederland dat mooie
voobeeld gevolgd zal oóre.
'k E die klacht van die dirrek-
teurs van de Schelde vanself ook
geleze. En a bin 'k noe mer 'n
boer, vraeg 'k toch: bin ze wel
eêlemaele eêrelijk? 'k Vraege: oe
kun d'er noe werentig toch joenge
geschoolde errebeiskrachten vö
werf ten zien, as dae gin werk was,
waedeur da ze scholienge aode
kunne kriege? Kunne de joengers,
die in de leste jaeren as bank
werkers van d' ambachscholen
kwaeme, mi verstandige leidienge
gin geschoolde werkmenschen mir
óore? 'k Eb is öore zeie, dat dat
êelemaele nie meevalt vö die
joengers, deudat ze te vee kunne
en voraol te vee wete. Op 'n fe-
bj-iek gaet 't gemeenlienge zoo,
dat er 'n êeleboel mer één diengen
goed kenne en dat doen ze dan
eêle daegen. En noe begriep je
wè, dat 't vor 'n joen mi mooie
pappieren vrêed taoi is om 'n mas-
sien t' oóren, of 'n deêl van 'a
massien. Mè zoo a 'k zei: 'k praote
van öore zeien en daer om ao k
liever, dat er is 'n meneer van 'n
ambachschole uut z'n sloffen
schoot om is dudelijk te zeien, wat
er gedae moet oóre. Mè 'k ebbe
toch wè moed, dat er mit 'n bitje
goeie wil van weerskanten 't
werk an de werft wè gedae zal
oóre.
De Paus ei gezeid,.dat 't zaek is,
dat er 't een en and^r za moete
gebeure om te zurregén, dat er
orde en rust en vrede in 't open-
baere leven za bluve. As de Room-
sche noe allêenig willen anpakke,
omdat de Paus da zeit, dan is dat
abbuus. Ze moete wat doe, omda
ze zelf toet in 't diepste van ulder
eige ziele overtuugd bin, dat er
angepakt moet öore. En ze moete
de middels gebruke, as die naer
ulder eige meênienge goed bin en
voraol ier baet kunne gee. Mè 'k
vinde 't al even verkeêrd, dat er
ook andere bin, die 't afkeure, dat
de Paus in bewogeneid mit de
schaere z'n gedachten ei laete gae
over onze zieke saemenlevienge
en daevo medesienen bedocht eit.
Die zouwe uut artgrondigen afkeer
van de Paus nie graog doe, wat 'n
anraoit. Ze zouwe nog liever de
passent mè laeten uuzieke of....
doöd laete gae. An die menschen
zei 'k: dienkt er is goed over nae,
wat de Paus gezeid eit en keurt
z'n middels.
Nae mien meênienge zeit ide
Paus nog vee te weinig, 'k Zou noe
wè wille, dat 'n 't uutbazuunde,
dat 't 'n onwaerachtig zeien is, dat
't eêne mes 't andere in de scheê
oudt: gewaepende vrede is niks
anders as bedwoengen oörelog.
Daer ei noe al 'n domenie ge
zeid, dat er vor um en z'n kon-
fraoters vee werk mit de verkie-
ziengen za zien. Ie was van plan
om rond te gaen en de menschen
(voraol de vrouweliengen) an te
raoien om vö meneer Colijn te
stemmen. En ie vond 't ook eel
goed, dat er op de liesten do-
menies stoé'nge: dan zouwe zeker
de menschen de goeie liesten mak
kelijker kenne en te eêrder op
zoo 'n lieste stemme. Wat zou 't
vö zukke domenies makkelijk zien,
as de menschen de stembriefjes wi
tuuskrege, die dan deu zukke do
menies vanzelf prontjes ingevuld
konden oóre. Meschien vindt dien
domenie 't nog wè goed, dat de
kiezers dan ook nie konde leze of
schrieve net as meneer Lohman
da vond vö ruum fuuftig jaer, die
zukke kiezers Vee practischer
vond as die op d' oögeschole ge
weest waere.
De meneer van de Zeeuwsche
kreniek ei m'n d' eêre an gedae
om iet t'rug te schrieven. Op 't
ende aod 'n 'n paer Fransche
woorden. Volgens Endrik beteê-
kende die: da 's aoles. Jikkemien/
zei: „As 'n daemee bedoelt, da 's
aoles da 'k te schrieven dan is
't werentig nie vee". Noe dae
was 'k 't mee sêens, wan
op 't meeste van mien aod 'n
niks gezeid. Moete me dae
noe uut begriepe, dat 't werentig
z'n bedoelienge is geweest om de
Veêrenaers van 1795 as godde
loos in opspraeke te briengen. En
zou 'n, as 'n pursies geweten ao,