ZE*7JWSDH X ^-nDAGSBLAD EEN AARDIG DRIETAL KAM DE PROVINCIALE ZEEUVSCHE MIDDELBURGSCHE COUDAhTI I 17 Oct. 1936 RAADSELHOEKJE. X X X X xxxxxxxxx X X - X X EEN VREEMDE DROOM. re re re BRIEFGESCHRIEF JAN EN JEWANNES. ZUID AFRIKAANSE KINDEREN ZOEKEN CORRESPONDENTIE VRIENDJES IN NEDERLAND. De Vereeniging voor Internat! onaal Jeugdverkeer schrijft ons: Wij krijgen iedere dag heel veel brieven uit Zuid Afrika toegezon den, allemaal met het verzoek: „Gee mij asseblief een maatjie in Nederland om mee te korrespon deer". Onder die brieven zijn een groot aantal van jongens en meis jes van 8 tot 13 jaar en omdat on ze eigen leden eigenlijk allemaal wat ouder zijn, kunnen wij lang niet al die kinderen zelf helpen. Zijn er onder de kinderen die deze krant lezen misschien ook die graag 'n correspondentie-vriendje of vriendinnetje willen hebben in Zuid Afrika Dan kunnen zij schrijven aan: Internationaal Jeugdverkeer, Witte Rozenstraat 56a, Leiden. Zij moeten hun naam en adres en leeftijd duidelijk opge ven. Ook of zij een jongen of een meisje zijn, of zij postzegels ver zamelen of misschien andere bij zondere wensen hebben. Verder 17 ets. aan postzegels in de biief insluiten. Wij willen er dadelijk even bij zeggen, dat een brief naar Zuid Afrika een maand onderweg is, zodat er na twee maanden ant woord op een brief daarheen kan komen, (niet op de brief naar ons, want wij hebben de adressen al hier OPLOSSING DER RAADSELS UIT HET VORIGE NUMMER. VOOR GROTEREN 1. Mandarijn, Mijn, naam, nijd, Aar, Daan. 2. Vertel An dat leuke verhaal eens gauw (eland, kever, aal). Zou je het erg graag willen; met Loekie en Dora te fietsen (eend en rat). Is het lastig Em straks even te waarschuwen (gems). Hendrik at '--ongeveer een heel brood op. (hen, kat, tong, ree).. 3. jÉLslA Sterappel ets are zeer Ster ^irp^T ggjHsfeiflGPjM ftsslfs nsbnod ft&nP—f !riB6w 2U9i .njis Mei 4. MA,&£$J^fMjViflftLIfiS n;L 'VÖÖRsKLEiNERENib maaW 1. T<^ver3(3ftirêh.b5b .gbldnlsO ^róór ^fë^&iast zit, immers geen trek meer heeft 3. gUflR sldnabad tooqjsïT 1 raasipmL IBBH IBO öie^iaaf zléï£ n9 ^ahnsboog isS .oiqqfiT ibbH boek hoek, fitgCL-rqgjjj^I'd .sbliuw BtnO njiX tijiÊaü Jxeidtjd qsh ermillot n3 4. LampiteSïpO nfis n«v jirl ffibfoT •gas laacootxqsuldia rrasO OM OP TE LOSSEN. VOÖïfc GfeÓTËREN^w jljihnnffild 1. Mijif^ëhèêftvi'rdtriö^tsl©9lèWers .fdoB^gcbreven en noemt een asos|fla8tsnfiy IfJéd^födïii faö fdoBidsgssm bfiri IsavoS 1, 2, 5, 7 is een verkorte meisjes naam. Een 10, 5, 6, 10 is een gebouw. De 6, 9, 3 is een rivier, die ge deeltelijk ook door ons land stroomt. 4, 2, 5, 3 is een getal. Een 10, 5, 6, 7 is een vruchtje. 8, 9, 3 is een drank. 2. Verborgen rivieren in het bui tenland. De stof is rood en de rand zwart. Ik kocht dat mes om mee te ne men op reis. Tante Augusta had dadelijk thee gezet. Heeft Oom Jo u sedert Augustus piet gezien Wij zullen uw goede raad onge twijfeld opvolgen. 3. Mijn eerste is een insect, mijn tweede krijgen sommige die ren aan en mijn geheel heb je allen meermalen in de lucht gezien. 4. Kruisraadsel. Op de beide kruisjeslijnen komt de naam van een grote stad in Europa. lo rij een medeklinker. 2o een lichaamsdeel. 3o een meisjesnaam. 4o een grote aap. 5o 't gevraagde woord. 6o iets, wat niemand graag krijgt. 7o het tegenovergestelde van groot. 8o een boom. 9o een medeklinker. VOOR KLEINEREN. 1. Met h als beginletter ben ik een lichaamsdeel, met m kan iets in mij geborgen worden, met z ben ik een grondsoort, met t hebben zowel de mensen als sommige dieren mij, met 1 ben ik geen water en met w ben ik in alle kamers te vinden. 2. Vul deze 9 vakjes in met: 2A 10 2L 1M 2R 1 V maar doe het zó, dat je van links naar rechts en van boven naar beneden leest: ,m. lp rij een toespijs. iets, wat zo goed geen waarde heeft. 3o een lichaamsdeel. 3. Ik maak wel heel veel leven 1 als Schudt men mij door elkaar En doe je, wat ik nu ben, Dan zegt je Moes: Nee, maar Ze zal er niet om lachen. jocPat weet ik wel heel vast Maar ernstig zeggen: mfibnalfon. Voortaan ift)oWa*)lk£ter opgepast 4. Wat is het tegenovergestelde big^iljJI!a^g«zaödn&^ njil os ,29jf9Üo, Ik kreeg een bal van Vader, Een mooie, grote bal, Waarmee ik als 't goed weer is - Vaak buiten spelen zal. Nu ligt hij in mijn kastje. De regen plast maar neer, O, 'k kan toch zo verlangen Naar heerlijk, zonnig weer Juist gistermiddag had ik Mijn bal een eind verlegd, Ik moest mijn kast opruimen, Had Moeder mij gezegd. Wat denk je, dat die bal toen Deed midden in de nacht Hij .sprong, hup op mijn dekens En zei toen heel, heel zacht: Ga jij maar lekker slapen Ik blijf hier liggen, hoor Ik wil ook graag een pretje Heb 'k geen gelijk soms, Floor 'k Wou zeggen: In de kast maar, Daar kwam op eens een reus, Die schopte vlug de bal juist Op 't puntje van zijn neus En droeg hem naar de kast toe. Zei nu: Daar hoor je thuis Bij Floortje's prentenboeken En bij haar speelgoedmuis! Ik wou de reus bedanken, Maar die was eensklaps weg Zoals het gaat in dromen, Is dat niet jammer, zeg Annie O.. VOOR DE KLEINTJES Er waren eens drie poesjes, Die hadden zich verkleed. Je wilt wel heel graag weten, Hoe elke poes dat deed Minet: met hoed en mantel Aan elke kant een zak Liep deftig, hoor te wand'Ien, Ik zag haar op het dak. Naast Felix in pull-over, En met geruite broek, Een bril op; in zijn hand zelfs Droeg hij een heel dik boek. De derde poes, klein Witje, 'n Matrozen-pakje aan, Vond 't enig; met de and'ren Zo mooi op stap te gaan. Bekijk maar goed het plaatje, Is het geen leuk geheel Zo'n grappig drietal poesjes, Die zie je toch niet veel N Q* O g n 2 jj i nW i l» i re' ELB ■o sr. re o >-t <-t- i rt- o T3 g,3. p' O H*. O O) *1 CIO» rt» h— O c*- ■O 2 re Cr 2 •'l (5 O ft O i C* ifeï- 3 o ?r o- p o- P- (0 cu cr 2 re 3 P re re -i 2-0O. p re re i 3-0 -r £3 cu re o O 2 ro* 5-1 s- p cr a aetL 5" reBSreOjoorE^SnS 2 3 s- p cr m Ons Lichaam. We leerden en we weten, dat ons lichaam een wonderlijk en kunstig samengesteld bezit is. Dat het fijn werd opgebouwd. Hoe wonderlijk, kunstig en fijn bewijst wel het oog. Wij overzien er mee een mijlen-verte. We nemen er mee op alles, wat in onze naaste omgeving geschiedt. We kunnen er dikwijls onwillekeurig on ze gemoedsstemming mee uitdruk ken, lach en traan; liefde en haat. We zeiden opzettelijk, dat ons lichaam een bezit is. Iets, dat we mogen hebben. Maar dat daarom ons zijn verplichtingen oplegt. Het lichaam moet rein bewaard worden. Als onze naam. We zijn hetzelf Het lichaam moet onder houden worden. Een oude spreuk zegt: verzorgt uw lichamen, maar niet tot be geerlijkheid. En een andere ge waagt van het nut der lichamelijke oefening. Reeds van oude tijden af is het groot belang der lichaamsverzor ging ingezien. Veel van de antieke godsdienstige voorschriften sprui ten voort uit die gedachte. En van de oudste tijden af aan heeft de sport bij bijna alle volken een eereplaats bekleed. Wanneer wij na zooveel eeuwen den naam der Olympiades in eere hebben hersteld, dan grijpen we over zooveel eeuwen heen terug op de beste dagen der klassieke lichaamsoefeningen. En hoe hoog, die in eigen tijd aangeslagen ston den bewijst wel de eer, die den overwinnaars in ,de Olympische spelen te beurt viel. Inderdaad, de lichaamsoefening was zeer in tel. De Romeinen kop pelden een gezond lichaam vast aan een gezonden geest. Lichaam en geest vormen samen den mensch: hij zorge ervoor, dat het met beiden goed staat. Een tijd, die den hemel en de aarde en het water en de onder wereld bevolkt dacht met goden en godinnen en derhalve op deze aarde tal van tempels deed verrij zen, noemde het lichaam: een tem pel. Nu heeft de lichaamsoefening over onzen tijd niet te klagen. Sport staalt spieren. Sport is de a en de z in de gedachtenwerelc van heel veel jeugdigen in onze dagen en niet alieen van veel jeug digen. Het Amsterdamsche Sta dion ziet tienduizenden binnen zijn muren als er een wedstrijd van be- teekenis is. Welke vorm van sport ook wordt met geestdrift be oefend. Aan den eisch, dat iedere vorm van lichaamsoefening en lichaamsharding voor iedereen moet openstaan, wordt met liefde voldaan. Het wil ons voorkomen wanneer we zoo het gansche ge bied van de sport overzien, dat de kreet om bezuiniging daar nog niet zoo heel sterk werd aangehe- Ook de lichaamsverzorging eischt de aandacht. En een groot deel van onze sociale voorzienin gen betreffen die lichamelijke ver zorging. Wat al kennis werd in den loop der jaren daarover niet verbreid. Wat werd daarvoor al niet gedaan sedert vele jaren. Particulieren zorgden voor den inzet van een en ander, dat later met behulp der overheid werd uitgebouwd. Zoo werden tal van menschen- levens gered. Zoo werden velen geschikt gemaakt tot den strijd des levens. Dit alles is goed. Veel uitne mend werk werd gedaan, waar voor men niet anders als lof heb ben mag. Maar het groote leven kent meer eischen. En ligt het gevaar niet voor de hand, dat, waar meer eischen gesteld worden, aan de aangenaamste het liefst wordt vol daan Wordt uit de schoolwereld geen klacht vernomen over ver- waarloozing vain studie terwille van sportbeoefening En leert de geschiedenis, ook die uit de vroeg ste tijden niet, dat lichaamsverzor ging ten spits gedreven leidt tot allerlei dwaasheden Behoeven we daarvoor terug te gaan tot een ver verleden Wordt zoo niet het evenwicht tusschen het gezonde lichaam en den gezonden geest verbroken En zal die eisch niet steeds ge steld moeten worden En zal niet steeds, waar die eisch niet wordt beantwoord, al lerlei verdwazing optreden Het komt op dat evenwicht aan Maar voor heel wat menschen is het bewaren van evenwicht een buitengewoon moeilijk iets. J. Nagel, TUSSCHEN Poeldurp, October 1936. Vriend Jewannes Dus je bent 't mie m'n seens, dat de guus van d'n tegenwoore- gen tied nie uutblienke in eerbied voe d'r ouwers en meschien nóg a minder in eerbied voe 't gezag en je zeit 'r bie, dat Einderik je vertelden, da 't in de daegen van Olim a nie vee beter was. 'k E op schole bie de vaoderlansche ge- schiedenis se oo re vertelle over de daegen van de Prins van Oran je en van Alleva en zoo mè van Olim nog nooit. Die leefden zeker vóór dien tied. Mè dat doet 'r ok weineg of niks toe. 't Gaet 'r bie mien nie over, oe onstrant en pertaol dat de guus vroeger waz- ze, 't gae bie mien over d'n tegen- wooregen tied. Vroeger a je nie zoo vee velwachters en agenten van peliesie as noe en j'a minder scholen en de guus gienge nae schole liek as d' ouwers wouwe en nóe, noe strukel j' over de scholen van aolderleie kleure en over de sondagscholen en je kun je'n oogen nie opslae agauw of je ziet "n diender en dae: 't elp nóg niks. En da's bie mien d'n as dae a aolles om draoit en ik ouwe vol, dat me mie aolles en aolles mie de guus ard achteruut solfere en as ik van z'n leven tegen mien vao- der a durve zegge, wat owe de guus tegenwooreg durve tegen pappie of mammie, dan a 'k 'n flaer rond m'n ooren egad, da 'k voe goed geneze ewist a. En komt dae nóe mè is om. Pappie en mammie, dae zit de groote oor- zaeke van 't geestelikke verderf en as diè nie meer plichsbesef kriege, dan za 't nae mien meene- ge mie d'n dag erreger worre. Eigentlik gezeid begriep 'k van die vallewasie van de gullen nie zoo erg vee. De 'melk is nie dier der, de woste is nie dierder, 't brood nie en op die maniere merk je d'r nie zoo eel vee van. Weet je, wat of ik geloove Jewannes Dat dat voe 't groote deel te dan ken is an menister Colijn. Dienk je nie, dat dat niks voe z'n was om de waerde van de gullen los te Iaeten Voe um, die zoo'n felle tegenstander was van de vallewa sie Want dat leesden je toch iel- ke keer. En daerom mag ielke Nederlander z'n eigen gelokkeg rekene, dat 'r zoo'n man an 't roer zit. Ja, van d' èn essebee zulle ze 't netuerelik beter wete, Mè diè wete aolles beter. Ei je 't eleze oedat die twee d'r over óp schep ten, dat ze nóe d'r is op stienge, dat de veeren van de provinciale booten is goekooper zouwe wor re. Dat zouwe ulder noe is anpak- ke en bie slot van rekenienge bliekt, dat dae a jaeren en jaeren vrom op an-edronge is. Dae ersten in Goes, dae stae 'n bord „Mussert wint". Net liek as da je zoo ier en daer borren ziet „Bols ouwe klare" of „Van Houtens ca cao". 't Is 'n arege meniere van rikkelame te maeken voe 'n polle- tieke pertij. As aolle pertijen mie borren voe d'n dag gae komme, dan kunne me wat moois te zien kriege. D'n Affekaat zeiden, dat 'n ezien a oe dat 'r op da bord in stad bie ézet wfas. „nooit" of „niet", Dat a d'n een of d'n are grappemaeker d'r zeker stilletjes bie ezet. Wat ons gewest angaet, gloove 'k dat die grappemaeker varre geliek eit. In Spanje Ja, dae is 't dan a 'n butengewoon areg zootje en voe 'n eenvoudege smid, liek as ik bin, is t'r geen touwe an vast te knoopen. 'k Mo je dan ok eerelik vertelle, Jewan nes, da 'k 't gemeenlienge mè over slae. Eèn diengen begriep 'k goed en dat is, dat 'r op 'n verschrikke- likke meniere te keer egae wordt As je noe is ier in de buurte fiet- sten, dan zou je wat juunrennen zie stae. Da's vreed 't Lieken wè, of d'at iederendeen, die 'n klein lapje grond eit, d'r juun op zaai den. En de juun is bie wieze van spreken de grond uut-ere- gend. Juun, juun, juun 't Is mè jammer, dat 'r gin pries voe te maeken is. Nog 'n eel ende benee de gullen. Kweek jie dae mè is juun voe. Dan is 't mie d' appels en de peren beter. Dae worre reu ze priezen voe emaekt en die a noe wat goudrenetten eit of belle fleurs of zoo, die is 't eertje. Om nog nie te praoten van de goeie kwalleteit and-peren, want die bin voe 'n gewoon burgermensch nie om te betaelen. Mie de petaten za 't ier in de buurte nie mee vaolle. Weineg van schot en vast-achteg. Da's jammer genoegt, want dae gae toch mè niks boven 'n lekkere petate. En zoo komme d'r dan einde- lienge is nieuwe regels voe 't ver keer. Weet je nog, Jewannes, dat a 'r nog nie zoo eel lank elee over schreef oe 'n schandaal 't was, dat de autoos zoo vervaerlik toeterden Dae za dan, nae m'n ope, noe toch is 'n ende an kom me. En as dan dat misselikke ge klap van de motoren ok nog is op mag ouwe Mie die rooie achter- lichjes op de fietsen za 't nae mien gedachten nog a 'n bitje gezaonek geve. 'k Vreeze, dat 'r 'n eeleboel zulle rie mie 'n achterlicht, dat nie brandt. Nie uut moedwil mè uut onwetend-eid. 'k Dienke, dat 'r nog al is mankement an dat ach- ter-lantaerentje za weze zonder dat de gene die op de fiets zit weet, dat z'n lichje uut is. Mè m' d'r nog 'n jaer d'n tied mie en me schien vinde ze wè wat uut, dat sikuur werkt. As dan de fietse- plaetjes ok nog is mocht verdwie- ne. Want da's toch zeker waer, dat die belastege op de fietsen voe vee gezinnen 'n grooten druk is. En an d' are kant mo 'k wee zegge, da 'k nie begtriepe oe dat sommegte menschen, die a 't wer- kelik toch niet te breed an plae- tjes komme.... voe de guus. Want da's waer: gezinnen, dae da 'k van weet, da ze motte scharrele om rond te kommen, dae zie 'k 'n paer guus van mie de fiets rie. Noe zwieg 'k nog over de fiets.Die kunne ze ekregen mè ze kun ne d'r toch nie mie óp de wegt komme, of ze motte 'n plaetje En ielk plaetje kost toch 'n Heks- daelder. Begriep jie dan, wae dat aoltied de centen van daen kom me Ikke nie. Mè, daer ei je 't awee: de guus motte toch ök 'n fiets En prombeer jie mè is, om de guus ietwat te weigeren, 't Was in mien jongen tied anders 'Je was a blieë as je 'n nieuwe Son- dagsche pette kjreeg en as j'an je vaoder evrogen a om ies voe je plezier dat meer as 'n paer dub beltjes kostten, dan zou 'n an j' evrogen oev^e verstand dat.

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1936 | | pagina 9