ZEEUWSCH ZONDAGSBLAD Dl 19 Sept. 1936 DE FAMILIE POEZEKAT GING VERHUIZEN. JAAP EN NET. t t t t t RAADSELHOEKJE. Kan de ppovinciale zeeuvsche middelbudgsche coubanti BRIEFGESCHRIEF JAN EN JEWANNES. maar is gegaan. Het wil eenvoudig niet Telkens legt Hansje het te genover zijn bijdehande ka meraadjes maar weer af. Als Dolf, zijn oudere broer, een poosje later binnenkomt, staat de kleine man mistroostig voor het raam en Dolf, met een blik naar Hans' gezichtje, vraagt: wat is er, Hans Waarom kijk je zo sip Hans' lippen beginnen weer be denkelijk te trillen. Hij zwijgt evenwel, maar Moeder zegt ver drietig: Hij heeft het met de buurtjes weer te kwaad gehad, Dolf Vervelend is dat toch Dolf, die het in de grote stad eenvoudig „reuze" vindt, haalt even zijn schouders op. Hoor eens, Hans, zegt hij dan op be schermende toon, je pakt het ook helemaal verkeerd aan. Als je bij ieder plagerijtje maar dadelijk schreiend naar Moeder loopt, den ken ze natuurlijk, dat je bang voor ze bent en plagen je nog meer. Kom jo, wees verstandig en als ze weer beginnen, dan laat je maar eens even goed je tanden zien Let eens op, hoe gauw het dan af gelopen is Hansje kijkt Dolf verwonderd aan. Is dat nu zo, of.of maakt hij er maar een grapje van? Maar neen, daarvoor ziet Dolf er veel te trouwhartig uit. 't Is enkele dagen later, als Hansje hoogst verontwaardigd naar binnen komt lopen. Verwij tend kijkt hij naar Dolf, die rustig voor de tafel te lezen zit. 't Is niet waar, hoor Moeder roept hij driftig. Dolf heeft me maar wat wijs gemaakt. Zeze pla gen me nog even hard En Moeder èn Dolf wachten vol verbazing op wat er nog verder komen zal, omdat ze natuurlijk he lemaal niet begrijpen, waar Hansje het over heeft. Wat bedoel je toch, manne tje vraagt Moeder vriendelijk, ais Hans in plaats van door te Ispreken in tranen uitgebarsten is Wat heeft grote broer je maar wijs gemaakt „Hij heeft gezegd, snikt Hans, hij heeft gezegd, dat ik maar eens goed mijn tanden moest laten zien, als ze me weer begonnen te plagen cn.en dat heb ik gedaan, kijk ■zo! Hij toont twee rijen hagelwitte tandjes, die hij stijf op elkander ïoudt geklemd. Maar ze hebben ir niets om gegeven, hoor 1 ein- ligt hij dan met een bozen blik laar Dolf. Heus niet, Mams jeen zier R. Winkel. VOOR DE KLEINTJES. luiten in het zonnetje Doet vriend Hek een dut. üven verder staat de mand Met het poesengrut. irijs, de oudste van de drie, Is een kleine guit, 'elkens voert het stoute ding Kattekwaad weer uit Iet een strootje heel, heel zacht I Loopt hij nu naar Hek, riebelt boven op zijn kop, Zelfs langs neus en bek De familie Poezekat Ging onlangs verhuizen, Hoe de nieuwe woning heet In de Zeven Muizen 't Oude huis beviel niet meer, Sinds twee grote honden Overdag en soms zelfs 's nachts Steeds te blaffen stonden. Vader Poezekat heeft schik In zijn nieuwe woning Daar slaat Hek de ogen op Onraad in de lucht En het kleine Grijsje gaat Haastig op de vlucht Ziet de bak met water niet, Valt pardoes er in Lachend vraagt vriend Hector nu Had j' in drinken zin En hij voelt zich 't is heus waar Minstens wel een koning Moeder roemt haar daktuin steeds 't Is een paradijsje En ze neuriet onder 't werk 'n Vrolijk poezewijsje. O, wat wonen wij hier fijn Mauwen Poezekatjes: Kleine Miesje, Grijs en Tom, Bengels, maar toch-- schatjes! VOOR KLEINEREN: R E E E D E E E M Moeder wil uit blijdschap zelfs Een partijtje geven. Buren worden fluks gevraagd, Nichtjes en ook neven. 't Wordt een heerlijk daktuinfeest, Een echt poesepretje, Moeder zegt: Verhuizen geeft Nog eens een verzetje je uit, als je naar school gaat." Heeft Tante Greta koorts of is ze weer beter Hij maakte, dat hij wegkwam, toen er flinke klappen werden uitgedeeld. Dat staat vast: Amsterdam slaan wij niet over. VOOR KLEINEREN. 1. Welke bloemen bloeien niet Zijn soms gauw verdwenen Als het warm is, zijn z' er niet. Heeft de zon geschenen Op die bloemen, ja dan is 't Gauw met hen gedaan, Maar als 't koud is, kunnen ze Lang soms blijven staan 2. Welke muizen kunnen vliegen en zijn toch grijs 3. Op de zigzag-kruisjeslijn komt van boven naar beneden ge lezen, de naam van een dorp in de prov. Utrecht, X lo rij een dans. X 0 2o 11 een vaartuig. X 0 3o 11 iemand, die dicht X bij woont. 'x 4o 11 een kleur. X 0 5o 11 een lichaamsdeel X 6o 11 een meisjesnaam X 7o ff een boom. X 0 8o ff een voedzame X drank. 9o ff een voorwerp, waarmee gegeten wordt. lOo het tegenoverge stelde van lang zaam. 4. Welke jongensnaam verandert in een maat, als hij een andere bol krijgt OPLOSSING DER RAADSELS UIT HET VORIGE NUMMER. VOOR GROTEREN. 1. Oldenzaal. Zool, Londen, Zaan, zoel, aal, 2. Waarop staan Co, Nans en Bep eigenlijk te wachten (Ancona). Moeder zal To na vier uur zelf uit school halen. (Altona). Oma lag achter in de tuin op een ruststoel. (Malaga). Deze jurk is te mooi voor elke dag. (Orel). Behalve de gewone gaven kwam er dit jaar ook veel geld voor de armen. (Onega). 3. Doorn, Spijk; Doornspijk, 4. L Lijsterbes. pijn geste S i t t a r d L ij sterbes H a a r 1 em Tiber hek s 2. Kip, pik. 3. Hans, gans. 4. Braam. OM OP TE LOSSEN. VOOR GROTEREN. 1. Mijn eerste is een jongensnaam, mijn tweede een Franse vin ger en mijn geheel een iekker taartje. 2. Van een stad in België werden begin en einde verwisseld, waardoor een diepte ont stond. Hoe kan dat 3. Mijn geheel wordt met 12 let ters geschreven en noemt een deel van ons land. Een 6, 2, 3, 7 is timmergereed schap. 5, 2, 4, 8 is een meisjesnaam. Een 12, 8, 10, 4, 12 is een lekker nij. 2, 5, 2, 3, 7, 11 is een dorp in Drente. Een 5, 2, 3, 7, 1 kan lelijk steken. Een 9, 3, 2, 12 is een vaartuig. 4. Verborgen delen en onderdelen vain planten. Oma zei: „Ik kijk elke dag naar O O Üi 8 8 to r-* so Cn tü O CJt P da m I U1 -1 jr O Ifl ÊlféSi&A. Wil en Weg. Een uitknipseltje uit een cou rant ga voorop: „Ik weet van een jong ingenieur, die ijscoman werd, omdat hij het leegloopen niet ver dragen kon en die zijn klantjes, jongens van de H.B.S. zoo goed met hun sommen hielp, dat het de aandacht trok van den vader van een hunner. Hij ging op onderzoek uit en was zoo getroffen door de paeda- gogische hoedanigheden van den ijsco-man-ingenieur, dat hij he mei en aarde bewogen heeft om hem aan een leeraarsbaantje te helpen. Dit lijkt haast onwaarschijnlijk; een verhaaltje uit een boek; maar het leven is tegenwoordig zoo vol van verrassingen, goede en slech te, als geen boek het zou kunnen beschrijven." Het berichtje spreekt in het meervoud van verrassingen. En het is ook inderdaad zoo. Dit verhaal van een man, die aan het einde van zijn voorberei ding voor het werkelijke leven, de deur gesloten vond, maar toch een sleutel vond om die deur open te doen, staat heusch niet alleen. Wij weten van menschen, mannen en vrouwen, ouden en jongen, die voor de gesloten deur stonden en die niet berustend bleven staan of teruggingen, maar die net zoolang bleven peuteren tot het slot open sprong en ze als door een kiertje konden binnengaan. Het is in onze donkere dagen, maar heel» gelukkig, dat het zoo is, want het kan velen bewaren voor wanhoop, die de dood is en hem wat hoop in het harte blazen hoop, die doet leven. Het is heusch niet noodig het is zelfs ten eenenmale verkeerd om de ongunst der tijden nog meer uit te stallen dan reeds geschiedt, De een ondervindt meer dan de an der, dat de wereld verwrongen werd. Menschen (met hoogen bloed druk echter moeten niet met el kander gaan praten over de hoog te van dien druk. Beter is om te spreken over wat helpen kan. Die samen verdwaalden in een bosch, moeten daarover niet blij ven jammeren, totdat de avond hen overvalt; zij doen beter met poolshoogte te nemen om te trach ten den rechten weg weer te vin den. Dan komt het aan op den vasten wil: Nu eens niet over den last van de kwaal te spreken, maar over de middelen ter verlichting Nu eens niet elkaar te verwijten het verkeerde pad te hebben in geslagen, maar samen terug te gaan tot het punt, waar het ver dwalen begon. Maar het is gemakkelijker te zuchten, te verwijten dan om den vasten wil te grijpen, die leidt tot het goede doel. Zoo ook de gansche menschen- wereld en de enkeling op wien de zwaarte van den tijd drukt: ik moet den uitweg op; ik moet uit de duisternis; ik moet de gesloten deur zien open te krijgen. Zou die vaste wil niet inhouden de belofte van het slagen, zooals de bloesem van de lente inhoudt de vrucht van den herfst, Of schoon niet iedere bloesem wordt tot een vrucht. De oude dichter de Genestet, die van de plank afgeraakt is, heeft eens een vers gedicht, dat in onze dagen wel weer tot de menschen komen mocht 't Werd in 't jaar 1848, toen de wereld in haar voegen scheurde, geschreven. In dat vers geeft hij den goeden raad: „Maar handen uit de mouwen; courage en vertrouwen en wat ge zond verstand". Courage en vertrouwen is dat niet de wil; de handen uit de mouwen is dat niet al mee de eer ste stap om eruit en vooruit te ko men. „Dat hebt ge meer vernomen, maar hebt ge 't ook verstaan?" Die ijsco-man-ingenieur heeft het verstaan en zooveel anderen ook. Zal het slagen? „Er is meer tusschen hemel en aarde dan uw philosophic kan doorgronden", heeft Shakespeare eens gezegd. Zou de vaste, onbewogen wil niet door de omstandigheden als 't ware heenbreken tot het einde, dat ligt aan den weg van de hoop. De weg is er. Natuurlijk is de weg er. En de weg is er om be reikt en begaan te worden. Maar de wil zal noodig wezen om op dien weg te komen. J. Nagel,. TUSSCHEN Poeldurp, September 1936. Vriend Jewannes Op dien Diesendagvoemirreg, dae vlieg Jaonetje deur de binnen- deure ineens de smisse binnen en ze schreeuwt 't zoo mè uut: „Jan, ouw is óp De Prinsesse is ver loofd Ik gooiden m'n aemer uut m'n anden en 'k wist agauw ■nie wat da 'k oorden, 'k Stieng glad verbouwereeerd en 'k zegge: „wat zei je dae 'k Wou 't nóg is oore en Jaonetje zei: „Julia na.... Z' is verloofd. Wat bin 'k dae noe toch blie om. Jie nie Jewannes. 'k stieng effenof versteld; ik kust 't zoo gauw nie begriepe en 't eenigste, wat da 'k zegge kust, was: „Gelokkig En mie wien „Dat 'k nie goed verstae"', zei ze, „mè 'k zat 'n rooie koole te snien en 'k a zoo mè de radio is an-ezet en dae oor 'k ineens 'n stemme, die zei: „belangrijk bericht I" en toen kwam 't 't Eenegste, da 'k vad- der omtouwen is, dat 't 'n Prins uut Duisland is en dat 'n Bernard eet". Jewannes, ik kus nie mi werke. 'k Gieng mie d'r in d'n uzen en dae me d'r over epraot, oe gelokkig of dat de Koneginne zou weze en oe blie Juliana, 's Aevens oorden me, dat de Ko neginne d'n aren mirreg deur de radio zou praote en je begriept, da' me prezent waere. 't Gieng deur je ziele éne, toen da me D'r stemme oorden: „Ik kan u niet zeggen, hoe dankbaar Ik ben, dat deze verlo ving eene is, die uitsluitend berust op beiderzijdsche genegenheid; de beste waarborg voor een geluk kige toekomst Da's waer Jaonetje kreeg t'r de traenen bie in d'r oogen. En toen kwam 't lie ve stemmetje van de Prinsesse. Je kust oore, oe gelokkig dat Ze d'r eigen voelden en 't kwam d'r zoo neturelik uut: „Geleidelijk aan zijn we het samen eens geworden en wel zéér eens." Kan 't eenvou diger 1 Dat lieve, goeie Misje En Ze zei, dat Ze zoovee meugelik gelok wouwe verspreie, overaol, wae dat Ze d'r de gelegendeid voe kuste vinde. Dat g'loov 'k, want dae is gin liever kind op eel de waereld as onze Prinsesse. En toen Ze zeiden, dat noe d'r ver loofde wat wou zegge, toen docht 'k toch bie m'n eigen: „dae ver stae me tóch niks van" en nèt oor: in eel dudelik Nederlansch begust 'n en dae oorden je: „ik be grijp natuurlijk volkomen, dat die hartelijkheid in de allereerste plaats de Prinses geldt en niet mij, die voor U een onbekende ben." Ik kust mip ooren nie geloove 1 'n Vremde Prins, die ons a zóó goed in onze eigen taele toe kus spreke. Nee, nee Prins, 'n onbe kenden was j'n dag te voren, mè van dat oogenblik of was je zóó eigen, of as j' a jaeren bie ons weunden. M' je petret ezie mie je vriendelikke oogen en je open gezicht en.oe za 'k 't zegge! Ik kan d r gin woorden voe vinde. 'k Zegge mè nèt as Jaonetje: „wat ziet dat 'r 'n beste kaerel uut. 't Is van gin wonder, dat Juliana groosch op z'n is, want ik bin d'r zélf groosch op Zoo is 't, Prins, me bin groosch op je en uut de diepte van ons arte roepe me: „Welkom in ons landje Nooit a d'r een zóó welkom kunne weze as Jie, de anstaende man van onze geliefde Prinsesse. Me ope, dat d'n goeien God Julder 'n eel lank en 'n eel gelokkig leven geve za". In je lesten brief a je 't over 'n rechter, die zelf is 'n stuitje in de gevangenisse gieng zitte om dae- deur 'n begrip te kriegen van de straffe, die d'n mee óp zou elpe legge. 'k E 't nie eleze, mè 'k vin de 't erg bespottelik. 'n Rechter straft 'r toch mè nie nae eigen wil lekeur op los En ie straf toch nie uut lust om te straffen Ze- ker, gevangenisstraffe is erg, mè wien geeft 'r wat beters voe in de plekke 't Is eel braaf om te be weren, da je kompassie voelt mie dezen of genen boosdoender, mè mie zukke zoete koekachtege praotjes kom je nie vee vadder. As 't bliekt, dat iemed 'n gevaer is voe z'n medemenschen, dan is t'r bie mien mè één middel om die medemenschen te beschermen en dat is: bergt dien boosdoender voe korteren of langeren tied óp. En da 's 't werk voe de rechter, 'n Rechter is in zekere zin ok 'n soortement van dokter, mè wien za 't noe in z'n verstand kriege onj 'n dokter is 'n aolve kanne won derolie uut te laete drienken, zoo dat 'n is gewaer kan worre oe lek ker dat da smaekt. 'n Dokter geef je gin bittere drankjes om je te plaegen en 'n rechter vel gin von nissen om zien „klanten" is „goed waer te nemen". Straffe van de rechter kan ommers bedoeld weze en is dikkels bedoeld as medesien! Die straffe kan de menschen, die a kwaed deeë maeke tot betere schepsels, a worre sommegte d'r meschien nog 'n bitje arder deur. Mè dat lei nie an de rechter, nie an de straffe, dat lei an die mèn- schen. En zeker, 't is broerd voe degene, die, liek as jie zeit, vroe ger eer en anzien genote en die d'r eigen te buten gienge, die mis- bruuk van vertrouwen mieke en die meer of minder andere men schen in 't ongelok stortten. Mè wat wou je mie zukke misbruuk- maekers anders doe as z' in 't kot steke Je kan zukke lui toch moeilik voe maenden of voe jae ren nae 't butenland stiere en geve ze dae kost en inwonege Dae bin zoo vee weekartege menschen, die in d' eeste plekke zonde mae ke van degene die kwaed doét, mè 'k zei 't al is meer de slachtoffers van dat kwaed, bin die ok nie te beklaegen 'k E 'n voor- naemen eer ekend, die de centen achteroverdrukten van 'n eelen- boel kleine burgertjes, ók van 'n burgerjuffertje, die 'n wienkeltje dreef. Dien meneer trok t'r van deur en gieng ersten anders weu- ne. Glad nie in erremoe. En dat Juffertje En die andere slachtof fers Eel verkeerd vinde 'k 't om iemed, die vol berouw, vol goeie voornemens om 't bedreve kwaed goed te maeken, uut de ge vangenisse komt, d'r op an te blu- ve zien, dat 'n kwaed dee; om zoo iemed te beschouwen as een, dae je schoef voe weze mot. Nee, mie zukke berouwvolle zondaers, daer 'k kompassie mee en zükke zou 'k zoo vee meugelik willen elpe om wee 'n passende plekke in 't leven in te kunne nemen. Daer- om vinde 'k 't zoo 'n butengewoon lillik spreekwoord: „die eens steelt bluuf aoltied 'n dief". As t'r ies is, dat nie aoltied op gaet, dan za dat 't toch wè weze". Zoo zie je, da 't waer is, wa me op schol§

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1936 | | pagina 9