ZFOJWSCH ZONDAGSBLAD 11! 29 Aug. 1936 31 AUGUSTUS. DE KONINGIN IS JARIG. DIE SLIMME MIEREN. RAADSELHOEKJE. X X x x - x X \AN DE PROVIMCIALE ZEEUV5CHE MIDDELBUPGSChE COUPATiT gtóDEMIIlSEÏÏ BRIEFGESCHRIEF - JAN EN JEWANNES. 't Is feest nu in heel Holland. Steekt alle vlaggen uit Uit volle borst ..gezongen Ons feestlied klinke luid Getooid met veel oranje, Ook wel met rood-wit-blauw, Wil ieder onzer tonen: Aanhank'lijkheid en trouw. We staan op 't grote schoolplein In rijen straks geschaard En zingen: Koningin blijf Nog lang voor ons gespaard We zijn toch ook Uw kind'ren En Gij Ge zijt zó goed, Dat ieder van ons immers Wel van U houden moet Vier vaak nog Uw verjaardag, Want de Prinses en wij Zijn op geen and're feestdag Van 't hele jaar zo blij Wil je eens vlijtig werken zien, Ga dan maar naar de mieren, Die zitten nooit een tijdje stil En 't zijn ook slimme dieren. Een landman had het land aan hen, Omdat z' aan d'appels knagen, En was nu blij, dat hij iets wist Om z' allen te verjagen. Hij legde netjes in de tuin Een lijmband om de bomen, Opdat de mieren niet meer aan De vruchten konden komen. Ze zouden, dacht hij onderweg, Wel aan die lijm vastplakken, Zo had hij hun dus goed bedacht Een kwade poets gebakken. Maar, o, die mieren zijn zo wijs Ze kwamen bij elkander, Belegden een vergadering, Bespraken 't een en ander. En 's morgens, toen de zon opkwam, Toen namen ze verstandig Elk eerst een kleine korrel zand En legden die heel handig. Vlak bij elkaar op al die lijm. Dat bleef gemak'lijk kleven En kon zo op de lange duur Een mooie zandweg geven. Nu trippelden ze allemaal, Zo gauw 't maar kon, naar boven En snoepten heerlijk van 't fruit. Dat kun je wel geloven Dit had de tuinman niet verwacht, Hij kon maar niet verklaren, Dat deze kleine diertjes hem Nog te verstandig waren. Pauline. OPLOSSING DER RAADSELS UIT HET VORIGE NUMMER. VOOR GROTEREN. 1. Vader heeft Bob, Evert en Frits samen gekiekt. (bever.) Moeder zei al, dat het wel an ders gebeurd zou zijn. (eland). Ik hoop, dat we in de vacantie naar Amsterdam zullen gaan. (ram,) Herman zei, dat zijn zusje Tini ook al fietste. (kalf). Haast je maar niet Het is lang niet zo laat, als ik dacht, (slang en sik). 2. Boston. Boot, Toos, ton, noot, bot. 3. Geel, zucht; geelzucht. 4. Eerbeek Eind goed, al goed. Inktvis. Nooddeur Doornroos Goudvink Oorlog Ella Delta Armband Lente Gieter Open Ezel Dokter De Koningin is jarig Het wordt een blijde dag. Fier wappert van ons huisje De vaderlandse vlag. Goudsbloemen staan op tafel, De vensterbank, 't buffet, We hebben gisteravond Ze daar al neergezet. Want 't is Oranje boven En feest in 't hele land, Straks houden wij een optocht, Een vlaggetj' in de hand. We krijgen limonade, Oranje Of die smaakt Moes heeft juist voor de feestdag Een grote fles gemaakt. Wij hebben in een glaasje Dat snap je toch zo'n zin, Je keel wordt droog van 't roepen: Lang leev' de Koningin VOOR KLEINEREN: 1. S ach schip Schaden koper pen n 2. Een rivier. 3. Muil, luim. 4. Een echo. o Schapen. OM OP TE LOSSEN. VOOR GROTEREN. 1. Verborgen plaatsen in het bui tenland. Dat heeft Hans u geleverd; u noemde hem nog wel op recht Toen wij daar verleden jaar wa ren, nestelden de meesjes in een brievenbus. Heeft Bob elf asters uit zijn eigen tuintje geplukt (2) Het is te vroeg, Cor kan onmo gelijk al terug zijn. Ik doe u pennen cadeau, maar geen penhouder, 2, Kruisraadsel. Op de beide kruisjeslijnen komt de naam van een plaats in Zeeland, 7o iets, dat elk uurwerk tweemaal heeft. X XXXXXXXXX X lo rij een medeklinker. 2o 3o 4o 5o 6o een rivier in ons land. een zangvogel, een dag der week. 't gevraagde woord, de naam van een maand. 8o rij een lichaamsdeel van een dier. 9o een medeklinker. 3. Mijn geheel wordt met 9 letters geschreven en noemt een vis. Een 9, 7, 1 kan heel gevaarlijk zijn. De toren van 3, 7, 3, 4, 5 was zeer bekend en leeft nog in de geschiedenis voort. Een 1, 7, 3, 4, 5 is een heel dik touw. 3, 5, 7, 8, 9 is een kleur. 4. 'k Hoor thuis in 't bloemenrijk, Maar soms ontlokt men mij Al ben ik dan geen bloem Een toon, bedroefd of blij. VOOR KLEINEREN. 1. Maak een feestdag van: Dover karig jas Gina n n 2. Welke boer moet slaan, steeds slaan maar Ook al doet hij niemand pijn Zeven letters zeggen duid'lijk, Wat het antwoord wel moet zijn. 3. Op de kruisjeslijn kom, van bo ven naar beneden gelezen, de naam van een bloem. X lo rij een edel metaal. X 2o rij een vaartuig. X 3o rij het tegenoverge- X stelde vian warm. X 4o rij een metaal. X 5o rij een meubel. X 6o rij laag water. X 7o rij een wapen. X 8o rij een bloem. X 90 rij een lichaamsdeel lOo rij het tegenoverge stelde van recht. 4. Mijn eerste is altijd warm, mijn tweede is iets, wat zowel met het hoofd als de handen ge daan wordt en mijn geheel wordt meestal bij feeste lijke gelegeheden afgesto ken: ITO, '3 P S--1 De noodzakelijkheid aller dingen. Goethe betoogt in een zijner brieven aan Eckermann, dat revo luties onbestaanbaar zouden zijn, als de regeeringen maar voortdu rend een open oog toonden te be zitten voor de rechtvaardige be- hoeftenvan het volk; en de ver beteringen, welke een bepaald tijdsgewricht eischt, zouden weten aan te brengen. Revoluties ont staan daar, waar de regeeringen zich te lang tegen noodzake 1 ij k e verbeteringen ver?etten, zoodat ze van beneden af met ge weld moeten worden buit ge maakt. Er zit veel waarheid in deze op merking voor onze aera met haar heftig revolutionnair tempe rament meer dan genoeg om er al lerhande politieke verschijnselen mee te onderzoeken maar als elke wijsgeerig-politieke uit spraak lijdt ze aan de kwaal der eenzijdigheid. Men onderkent dat het best, als men haar op haar phi- lósophisch gehalte toetst. De vraag, die gesteld moet wor den, is deze: kunnen de regeerin gen bij voortduring een open oog hebben voor de gerechtvaardigde behoeften van 't volk? Wij geloo- ven, dat hierop slechts een ont kennend antwoord past. De men- schen-maatschappij, de geheele menschelijke samenleving is van zulk een ingewikkelde structuur, dat de volkomen beheersching er van door een bepaalde groep van individuen uitgesloten moet wor den geacht. Allerhande geeste lijke, psychische, ethnologische, religieuze en economische krach ten roepen gezamenlijk datgene, wat wij politiek noemen, in het le ven. Overal en in alle tijden zullen die krachten voor een belangrijk deel tegen elkaar indruischen. En het is niet zoo, dat ze b.v. langs wetenschappelijken weg, naar haar werkelijke beteekenis en naar haar vollen omvang gedefi nieerd en vervolgens in nauwkeu rig bepaalde banen geleid zouden kunnen worden. De regeeringen hebben veel minder in de hand, zien en onderkennen veel minder dan men over 't algemeen wel aanneemt. Daar komt dan nog bij, dat zijzelf uit menschen zijn sa mengesteld, die als alle menschen aan hun individueele karakter eigenschappen, aan hun geestelijk reservoir gebonden zijn: slechts subjectief vermogen zij waar te ne men, niet als een soort van op- permenschen universeel. Aan alles wat er op deze we reld gebeurt ligt daarom een soort van noodlot ten grondslag. Ach teraf valt soms uit te maken zoodanig, dat een groote groep van menschen het er mee eens is hoe bepaalde verschijnselen ontstonden en moesten ontstaan. Vooraf kan men echter nimmer, tenzij dan bij wijze van toeval lig vervulde profetie, aangeven wat de gevolgen van de waar neembare tijdelijke „werkelijk heid" zullen zijn. Wie zich in deze problematiek verdiept, zal dan tenslotte, misschien wel even in a'rren moede, bij de overtuiging te recht komen, dat geen enkel feit en geen enkele gebeurtenis in de ze wereld plaats grijpt, of ze wa ren in den vollen zin des woords onafwendbaar en dus volstrekt noodzakelijk. Deze overtuiging, mits diep be leden, is wellicht de hoogste wijs heid, waartoe een mensch kan ge raken. Ze brengt hem in contact met de bovenzinnelijke krachten van dit leven. Immers als hij be grijpt, d.w.z. levendig voelt, dat alles zich volgens een wonder baarlijke noodzakelijkheid vol trekt, dat er inderdaad niets ge schiedt of „het heeft zoo moeten zijn", dan beteekent zulks, dat hij zich veroptmoedigt voor een hoo- gere macht, dat hij zijn leven als 't ware uit de hand geeft. Hij er kent dan zijn geringen staat in het aangezicht van 's levens ondoor grondelijkheid; hij bevroedt, dat het voornaamste, wat een mensch moet leeren, wel eens zou kun nen zijn, het hoofd te buigen voor het ongeziene, dat met zoo vele namen wordt aangeduid en be schreven. Geenszins beteekent dit echter een verzwakking van zijn wil; zijn wil om te leven en te streven naar een hooger heil. Integendeel: hij zal met veel grooter innerlijke kracht dan voorheen zijn weg po gen te vinden in de gecompliceer de menschen-maatschappij. Hij zal, beseffend de ondoorgrondelijkheid des levens, zich er toe zetten, zijn individualiteit als 't ware in harmo nie met die ondoorgrondelijkheid brengen; en in de overtuiging, dat er gestreden moet worden den strijd aanbinden; energiek, maar beheerscht. S. van Mariëngaarde. TUSSCHEN Middelburg, September '36 Goeie vriend Jan Je dienkt, da 'k m'n eige erre- gere an de loteriën. Nee, Jan, 't gieng d'er nie over, of die goed of kwaed bin. Neê, 'k maekte an- merrekienge op die loteriën, (of wat er op liekent) op de kerre- messe, die an de Middelburgers verboóje bin buten kerremistied, vanself omdat dae kwaed in ge zien oórt. En noe vraeg 'k aweer mi m'n boereverstand: Oört da kwaed mit de kerremesse deu de viengers gezie? Je dienkt, dat da kraem op 't oekje van de mart an de gelante- riewienkels gin schae gedaen eit. 'k Ope vö die menschen, da je g'liek eit, g'liek a 'k ook ope, dat aol de wienkeliers in Middelburg voördeêl g'aod van de kerre messe. Jae, 'k ope, dat diegene, die op afbetaelienge verkoöpe, de weke nae de kerremesse prontjes ulder centen gekregen Mer om- da me 't in dezen toch wè nie seens zullen öore, za 'k er verder over zwiege. Watte dieng'en bin dat toch bie julder in Poeldurp geweest mit da boönereêpen van wie 't êeste klaer is. 't Za zeker mè 't beste zien vö Jannetje, da je de kranten mit da gevaerelijke nieuws mè stilletjes buten de deur oudt. In ielk geval is die benauwde droom van Jannetje toch wè goed vö d'er geweest. Z' eit daedeu kunne leêre, oe slecht dat 't vor 'n mensch z'n zenuwen is as 'n aoles mè gauwer en gauwer wil doe. 'k Bin eêl blie, da j' ook van gedachten bin, dat aol da kampen om medaljes en priezen vö li!- chaem en geêst eêl gevaerelijk kan zien. Mè dat wil eêlemaele nie zeie, da m' er tegen zouwe zien, dat 'n mensch deu maetige inspannienge van z'n spieren z'n lichaem sterk en gezond probbeert te maeken, waedeu da z'n geêst inpursant dan juust toet onspan- nienge kan komme. En in di ver band wi 'k dan ook wè zeie, dat 't vö mien meer waerd is, dat iele- kendeên benee de fuuftig, die flienk van lief en leen is, zwemme kan, as dat daer mer ienkelde as 'n meraokel deu 't waeter kun ne schiete. Mè je za daebie ook nog wè wille g'loove, da 'k niks van da boksen moet Dat moete nae mien meênienge alleênig de polliesies mè flienk leêre. Joen Jan, wat gaet 't er in Spanje toch ieselijk nae toe. 'k Zien t'er nog van komme, dat 't één groot kerrekof zal öore, as t er nie van buten af pael en perk gesteld öor.t an dat onzinnig moor den en rinneweeren. Kristendom en beschaevienge eische, dat er in gegrepen oört. Me bin toch we- rentig ook verplicht om iemend te beletten, dat 'n z'n eige van kant maekt. Dan kü je toch nie zeie: „Gae je gank mè, je doet 't j'n eige an". Én kiek, noe riddeneêre de regêeriengen ten opzichte van Spanje zoö wè. Daer oort deur ul der niks gedae, vornaemelijk ook nie, omdat ze 't wi zö slecht seêns bin. Dae bin d'er, die de regeêrienge van Spanje willen el- lepe en dae bin d'er, die graog d' oproermaekers wille steune. En a je tusschen de regels van sommig- ste kranten leest, dan kü je be- griepe, dat er ier ook kranteschrie- vers bin, die 't mit de rivvelusie- maekers ouwe. Die, schrieve dan over t roöje en witte leger, of z' en 't over lienks en rechs. Da 's schandaolig: ze moete schrieve over de troepen van de regeêrien ge en de benden van de rivvelus- sie. De leste bin oproermaekers en moördenaers, d' eêste andaeve 't gezag en wreke de gerechtigeid. Daemee wi 'k eêlemaele nie zeie, oor, da Spanje 'n goeie regeêrien- ge eit. Neên 'k, neên 'k. 'k Bin zö blie as wat, da 'k er nie weune. 'k Za zelfs nie tegenspreke, dat 't best kan gebeure, dat die oproer maekers van noe mittertied Span je eêl goed zü regeêre, as z' is an 't roer komme. Mè 'k bluve toch zeie, dat de regeêrienge van noe wettig is. En dat oort toch eigentlijk ook erkend deur aol die landen, die gezanten in Spanje En as 't zö verre komt, dat d' op roermaekers overaol geslogen oöre, dan zü die gezanten de pris- zedent van Spanje gae fielesesteê- re, dat 'n de rivvelusie baos ge- kunnen eit. Mer as d' oproermae kers 't winne, dan zal op 'n goeien dag ulder gezag wettig zien, zö- drae as t'er, om mi meneer Kuy- per te spreken, d'er algemêene er- kennienge of vreêze vor is. As 't werentig is zö verre moch kom me, moe me toch vraege, of ze blie moete zien mit ulder overwinnien- ge. In d' eêste plaese za 't dan wel 'n eêle toer zien om die zwarte, dae ze dan zövee ullepe van g'aod wi t'rug te kriegen naer Aofri- kao. En as 't lukt, za 't de vraege zien, of ze dan wi goeie onder- daenen zü bluve, waedeur da Spanje dan vee kanse eit om z'n land in Aofrikao kwiet te raeken. Mè dan is t'er vanself ook nog wel 'n groote kanse, dat 't ééne of 't andere land in Europao die kolo niën inpikt om de menschen dae dan verder te „beschaeven". Aoles te saemen genome, Jan, dreigt er ook vee onweer an den polletie- ken emel. En noe wi wat anders. Dien En- drik ei m'n indertied is iet gezeid, dae 'k van de weke wir an docht. En dat was dit. Dae was is 'n mon nik, die tegen de Prins van Oranje zei: as de pot van de Kalvinisten zö lank op 't vier gestaen eit as die van de Roömsche, dan za d'n ook wè zwart zie. Da sloeg vor naemelijk op d' onderdrukkiengen en de vervollegiengen deu de Roömsche. De Prins öorde dat mit instemmienge an en werentig die monnik ei g'liek g'aod, wan nog gin onderd jaer laeter zag de pot van de Kalvinisten eêl lillijk zwart. Noe was dat vanself aol in 't kerrekelijke. M'è toen 'k van de weke zoö zat te miemeren, brocht 'k dat in 't polletieke over. En noe kunne de liberaolen en de Roömsche en d' anties en de so- ciaolen gerust is zeie tegen de vollegeliengen van meneer Mus- sert as ze vee an te merreken op ulder doen en laeten in 't re- gêeren: „As julder t' aevend of morrege ook nog is zö verre kom me, da je julder potje over 't vier meugen ange, rekent er dan toch mer op, dat 't dan ook nie lange za dure, of 't zie zwart. En as me neer Mussert deudienke wil, zad 'n wete, dat dat de waereid is, wan dan zad 'n begriepe, dat 'n z'n „goeie" plannen vor 'n nieu wen staet toet uutvoerienge za

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1936 | | pagina 9