ZEEUWICH ZONDAGSBLAD VAM DE PROVINCIALE ZEEUVSCHE MIDDELBUQGSChE COURAMT! OTMKIÏÏ6EH 1Aug;1936 NET MUSSEN. Jo Daemen, OPLOSSING VAN DEN REBUS UIT 'T VORIGE NUMMER, Beter één vogel in de hand dan tien in de lucht. EEN TAAK IN DE VACANTIE. Annie O. RAADSELHOEKJE. OPLOSSING DER RAADSELS UIT 'T VORIGE NUMMER- VOOR GROTEREN, dig en dus moest ik er iets an ders bij nepten. (Adige)- Heeft Tante Lena De uren la ten wachten, zeg je (Lena en Adeur). Van dit satinet heb je maar wei nig nodig. -(Nethe).. Op die manier ben je niet zui nig: er loopt veel te veel wa ter weg (Niger). VOOR KLEINEREN, Leverworst OM OP TE LOSSEN. VOOR GROTEREN. X - X x - x xxxxxxxxx x x - x VOOR KLEINEREN. to to S. van Mariëngaarde, BRIEFGESCHRIEF TUSSCHEN JAN EN JEWANNES. pen af.... gelukkig! op 't slot plein wachtte de auto Moppe rend zat het ijdele Krullekopje in de wagen.... altijd vond ieder een, dat ze lieve, aardige manier tjes had.... maar het prinsesje keek niet ééns op, toen ze weg liep.... En Krullekopje merkte helemaal niet, dat buiten het bos de donkere wolken plotseling plaats maakten voor heldere zon neschijn, wat toch wel een beetje wonderlijk was Anneke vond het niets prettig, dat zij nu gauw-gauw haar beste jurkje aantrekken en haar bolletje stevig borstelen moest, om in de hof-auto te kunnen stappen Maar Krullekopje zei, dat het prinsesje verdriet zou hebben, als Anneke niet kwam, en Anneke wou nie mand verdriet doen Zo reed dan Anneke het don kere bos in, waar zij nieuwsgierig rondkeek. Maar.... was het bos nog donker Zonnestraaltjes dansten door de bomen; bloemen blonken overal; er zongen vogels en er fladderden bonte vlinder tjes En het prinsesje Dat huilde nu niet neen, ze kwam Anneke te gemoet en riep met stralende ogen: „Ja, jij bent Zonnestraaltje Nu wordt alles goed: mijn straf is voorbij. O, ik ben zo ondeugend geweest Ik heb tegen de lieve zon gezegd: „Kruip achter de wol ken, zon, de prinses beveelt het je, want 't is te warm vandaag Dat was vreeselijk brutaal De zon werd boos en zei: „Nu schijn ik nóóit meer voor jou, prinsesje, tot jij zelf een Zonnestraal vindt. Toen werd alles grijs en grauw om me heen.Mijn vader en moe der dachten, dat ik een beetje ziek was en boslucht me goed zou doen, daarom werd ik hierheen gestuurd met m'n gouvernante. En hier kwam een lief, oud eier- vrouwtje, dat van freule ,yZoïy nestraaltje" vertelde. Toen dacht ik: „die zal me helpen „Helpen wil ik graagzei Anneke-Zonnestraaltje verlegen, „Dat heb je al gedaan juichte het prinsesje. „Kijk maar En daar scheurde de grauwe wolken; daar scheen de zon stra lend door 't venster 0, wat zag alles er nu anders uit In 't zijden behangsel zaten de prach tigste viooltjeskleuren; het jurkje van de prinses had zachtrose ro zenknopjes, en in zijn blinkend zilveren kooi rekte de vogel zich: het was een papegaai met roze kuif, die vrolijk riep: „Lorre kop- pie-krauw Daarop lachten de kinderen zó dat de gouvernante kwam aanhollen; dolblij, het prin sesje weer gelukkig te zien Toen Anneke eindelijk naar huis moest, fluisterde het prinses je haar in „Wat ben ik je toch dankbaar, Zonnestraaltje Nooit zal ik meer brutaal zijn Want als jij er niet geweest was Krullekopje keek verbaasd en jaloers, toen Aneke vertelde, hoe heerlijk ze met de prinses had ge speeld Daarom zei 't goedige Zonnestraaltje gauw: „morgen laat de prinses ons allebei halen, hoor En ja, toen zag Krullekopje zelf, hoe lief en vrolijk de prinses was „Anneke heeft me weer geluk kig gemaakt, omdat zij een echt Zonnestraaltje is", zei het prin sesje. Krullekopje ging begrijpen, dat het beter is, een goed warm hartje te hebben, dan aardige ma niertjes en mooie krullen.. Zij had de prinses niet blij en vrolijk kunnen maken Toen papa en mama terugkeer den, vonden zij, dat de omgang met het prinsesje Krullekopje had goedgedaan: ze was nu lang zo kattig en zo ijdel niet meer. Ook Anneke dacht er zo over, want Zonnestraaltje was véél te een voudig, om zichzelf als het goede voorbeeld voor haar zusje te be schouwen. Alleen de oude eiervrouw, die wist het betefè! Ze kibbelden om 't zelfde boek; En toen de klas mocht spelen, Deed Jo niet mee, deed Jet niet mee Dat ging de Juf vervelen Zij sloop het pruilend tweetal na, Nam allebei gevangen Nu had die Juf aan elke arm Zo'n knorrig meiske hangen Zij danste heel de speelplaats rond, Hup, hup met vrolijk zwenken! En keek het brommig stel eens aan Maar lachen Kun je denken „Nog altoos kwaad om 't zelfde boek Zien jullie daar die mussen Twee zitten woedend bij elkaar. Een stukje brood er tussen Die dommerds 't Ligt met korstjes vol, Ze willen net dat éne Toen schoot het span toch in de lacht En was de bui verdwenen Hoera het is vacantie De schooldeur is goed dicht En blijft zes week gesloten Wij gaan met blij gezicht Naar buiten: naar de bossen Of naar de grote hei. Aan zee kun j'ons ook vinden En in de groene wei We kreeen heus een „taak" mee. Maar één, die prettig is. Waarvan we allen houden. Dat heb ik vast niet mis Waarvoor wij moeten zorgen Voor wangen, dik en rood, Dat is de „taak" der schooljeugd, Van kind'ren, klein en groot Graag willen wij ons best doen. Ons helpt de trouwe zon, Die ieder vast wil houden, Als hij 't maar even kon Maar. heeft de zon vacantie En regent het, dat 't giet, Dan willen wij niet mopp'ren. Vervelen doen w'ons niet We t.eek'nen, spelen, lezen Konft plots de zon terug. Dan gaan w'opnieuw naar buiten En doen w'ons best weer vlug. Ik hoop, dat in September Het „Hoofd" een prijsje geeft Aan wie de allerdikste, Verbrande wangen heeft 1. Korfoe, Roek, koor, kerf, korf, roer. 2. Malaga, Toledo, Astrakan, Avignon. 3. Ham, hak, dak. 4. De stof was niet meer voorra 1, 2. lelie arend v ij v e r speld Ap ril g e w e i b 1 o e m varen Assen water en hop en een 3. Een vloot (op tafel: voor boter op zee: schepen). 4. Paddenstoelen, kuifleeuwerik. 1. Mijn geheel wordt met 8 letters geschreven en noemt een stad in Spanje. Een 1, 8, 3 is een voorwerp, waarin sommige dieren ge vangen worden. 3, 4, 5, 2 is een verkorte meis jesnaam. Een 6, 4, 3 is een nauwe ver blijfplaats. Een 1, 7, 5 is een lichaamsdeel van een dier. 1, 8, 2, 3 is een ander woord voor grauw, grijs. 2. Kruisraadsel. Op de beide kruisjeslijnen komt de naam van iets, wat door de meeste mensen dagelijks ge geten wordt. .x lo rij een klinker. 2o een kledingstuk. 3o een rivier in Pruisen, 4o een vrucht. 5o 't gevraagde woord. 6o zoetwatervissen. 7o een specerij1. 8o een lichaamsdeel van een dier. 9o een medeklinker. 3. Schrijf 5 woorden elk van 4 let ters onder elkaar, zó dat de beginletters, van boven naar beneden gelezen, een rivier in Rusland en de eindletters in dezelfde richting een ander woord voor gebaar, poemen. lo een deel van je gezicht. 2o een vette vloeistof. 3o een ander woord voor zin spreuk. 4o iets, wat langs het dak loopt. 5o een ander woord voor be wijsstuk. 4. Mijn eerste kan heel mooi zijn, mijn tweede- kan warmte ge ven en mijn geheel gegeten worden. 1. Een meisje zonder hoofdje Wordt toch een meisje weer, Dat altijd blijft hetzelfde, Hoe dikwijls 'k haar ook keer 2. Verborgen jongens- en meisjes namen. Weet je ook, waar de kinderen zijn Neen, ik zag hen ko men, maar weet niet, waar ze gebleven zijn. Je kunt toch niet met alle ouders gaan spreken (3) Je weet niet, hoe somber 't daar is Ik kon niet langer daar blijven wachten. Moeder zal vanavond liever thuis blijven. 3. Welke honden blaffen niet En welk haantje kraait niet Welke appels kan men niet eten En welke peren smaken niet 4. Vervang de stippels door let ters, zodat je spreekwoorden krijgt. M.n.o.th.t.z.rs.e- d.n, .l..e.h.e..s .e.l.k d.u.t .e 1 n z a w m kt n g g n 1 n e M k n e n z r et h n en b e n s* 2 w, •~t Li D- V Pf 2 CD *1 E 3 (5 O 7 - te~ U) P Y Z i" to 4 te *1 to 5- to O O I to g:o 13 5a y o >o es p g ^5- <A -■ 2 r> P ar* u JTiTs 2 28 £3 o k, r r H - - ^•<+3 p to n eLo-£.^-srS P to i i c*. i r4- i te to r Moed. Moed is een hefboom, die groote lasten kan dragen en opheffen en verplaatsen, maar onder voor waarde van een vast, sterk en welgeplaatst steunpunt, heeft Ni- colaas Beets ergens gezegd. Moed zonder een dergelijk steunpunt, bestaat niet, kan niet bestaan, evenmin als een stoffelijke hef boom denkbaar zou zijn zonder een vast punt, dat hem draagt en laat draaien. Het steunpunt van den moed is het innige geloof; het geloof in een hoogere macht dan van menschen kan komen, en in de van die macht afgeleide abso lute waarheid. Geloof impliceert beleven: slechts die mensch, die zijn overtuigingen als een levend substraat in zich werkzaam weet, die voelt, dat ze dagelijks als een geestelijke stroom door hem heen vloeien, heeft het ware geloof. En alleen die mensch zal ook den moed kennen. Althans den moed, welken wij hier op het oog hébben en welken wij den waarachtigen en den per manenten zouden willen noemen. Want er bestaan allerhande vor men van moed; bewuste en onbe wuste. En al die vormen worden door onderscheiden steunpunten gedragen. Zoo kunnen angst, hartstocht, woede, liefde en haat soms uitermate sterke en onwrik bare steunpunten blijken; en de hefboom van den moed, welken ze laten bewegen, vermag miet zelden wonderbaarlijk zware las ten te torsen. Maar deze uitzon derlijke onwrikbaarheid en dit uit zonderlijk vermogen, zullen zonder twijfel steeds van tijdelijken aard zijn. De genoemde gemoeds toestanden of geestesgesteldheden worden immers door een prikkel van buitenaf in het leven geroe pen, een prikkel, die noodwendig e*èn incidenteel karakter moet hebben. Bovendien is een zekere mate van afwijking van het nor male aan die gemoedstoestanden of geestesgesteldheden inhaerent. Een mensch, die voortdurend door een bepaalden angst, een bepaal den hartstocht etc. bezeten wordt, kunnen we niet meer „normaal" vinden, en zal meestentijds een op vallende verschijning zijn, maar dan niet in gunstigen zin. De waarachtige moed verleent het uiterlijk en het gedrag van den mensch daarentegen teen opval lendheid, welke hem gunstig bij zijn omgeving doet afsteken. In de geringste zijner bewegingen onder kent men een rustig innerlijk en een weldadige bezinning. Men ziet het hem aan: hij weet, wat hij wil, hij geeft zich rekenschap van zijn doen en zijn laten met een eigenaardige sympathieke zelf verzekerdheid, Waar anderen hun kalmte verliezen, zal hij, zoo noo- dig doelbewust en zonder aarze ling optreden. Leed slaat hem niet terneer, en angst jaagt zijn zelfbeheersching niet weg. Hij draagt in zich om het besef, dat dit leven uiterst breekbaar en la biel is, dat voor den mensch geen aardsche verzekeringen zijn weg gelegd en dat hij er zich dus op in moet stellen, dat het ongeluk hem van alle kanten kan treffen. Wie zich dit alles goed voor oogen stelt, zal spoedig inzien, hoe waar het woord van Nicolaas Beets was en is. Zelfverzekerd heid, innerlijke rust, beheersching kan geen mensch aan aardsche zekerheden ontleenen. Zij vooron derstellen een geestelijk substraat, dat van bovenzinnelijken oor sprong moet zijn. De menschelijke ratio zal ten deze steeds te kort schieten. Slechts het innige geloof vermag een geestesgesteldheid in het leven te roepen, welke zeker heid biedt voor het bestaan van waarachtigen en permanenten moed. Middelburg, Augustus 1936 Goeie vriend Jan Zoo bliekt dan vö de zoóveeste maele, dat de smaeken verschille. Jie ei niks op mi dichters en je drieft er de spot mee, mer ik leze juust graog in 'n boek mi vaesjes en 'k wi je wè zeie, as dien En- drik dae zoo is ies uut vooleest, dan bin 'k er soms kompleit van ontroerd. En wat noe vaoder Kas angaet: die eit in z'n gedichten vee levenswieseid bie mekaore gebrocht en dat was êel verstan dig, wan juust deudat 'n die waer- eden op riem gebrocht eit, kü je ze beter ontouwe. Je was t er ook a nie over te spreken, da 'k over den anstaen- den öorelog schreef. Je schien zóón 'n bitje van gedachten te zien, da me mer over vrede moe- te praote en dat er dan gin oöre- log za komme. Kiek, Jan, zukke menschen waore d'er ook in de daegen van Jeremia. Die proffeteerde mé: Vrede, vre de en geên gevaer. Mé 't waere valsche proffeten, Nêe, Jan, die vrede wil, moet de gronslaegen daevo leie. En die lees je prontjes in Jesaja 11, da kappittel over den vredevorst. En daerin stae van dien vorst ge- schreve dat gerechtigeid en waer- eid de gordel van z'n lenden zulle zien. En kiek, Jan, as noe de vorsten ulder eige is aolemaele daer ook mee wilde omgorde, dan aode me vrede vor aoltied. En noe ao je 't over aol die duzende, die daer in Frankriek 'n dieren êed gezworen om aol 't meugelijke vö den vrede te doen. Da's goed, da's mooi, da's ontroerend. En naer anleidienge van 't gene, da j' over meneer Viruly schrieft, wi 'k je wè zeie, da 'k vee eerbied vö de man, g'liek a 'k eerbied vor ielekendeên, die wil lie vö z'n overtugienge. ZEn 'k fielesestêere de man dat 'n d' inspraeke van z'n konsensie gevollegd èit, wan ie za dae noe d'n zegen op smaeke. Mer êel nuchter vraeg 'k toch: öort deu de dienstweigerienge van meneer Viruly of deu den êed van die duzende den vrede ook mer iet vaster? En 't liekt ook êel mooi, dat binnenkort de machtebbers vö de zoöveelste keer is bie mekaore zulle komme om vaste stekken te steken vö den vrede om daedeur d' algemeêne veiligeid te verze keren. Mer as dat noe alleênig ge beurt uut eigebelang, kan dat toch gin bluvende waerde wan over ienkelde jaeren vraegt dan 't eige belang die bezwore bepaeliengen te breken. Nêe zulle die afspraeken beteêkenisse dan moete de re- gêeriengen aolemaele 't volle ver trouwen in mekaores liefde vö gerechtigeid en waerachtigeid. En da vertrouwen za blieke, as in plekke van dat overaeste bewae- penen van den lesten tied op staende voet nae afloop van de bieeenkomsten 'n eêrelijke ont- waepenienge begint. A 'k da zie, 'k vertrouwen in den vrede, mer anders nie, oor. En noe mer is over êel iet an ders. Je za gelezen dat er in Middelburg 'n beeld opgericht zal oöre vö de Koneginne-Moeder, Daemee zü de Zeeuwen getuge van ulder liefde vö d'er persoon en van eêrbiedige dankbaereid vor aol 't gene, da z' uut innerlijken drang des arten gedaen eit in 't belang van Vorstenuus en Vao- derland, Lae m'n ope, dat da beeld deu d' eeuwen ene daevan getu- genisse za gee an ingezetenen en vreemdeliengen, vanself toet êere van de Koneginne mer eigent- lijk toch ook toet eere van de Zeeuwen. 'k Bin wel is 'n bitje ongerust geweest, dat 't bie planïnemae- ken zou bluve. En 'k dienke ook noe nog, dat d' êeren gedwoenge waere om ulder tevree te stellen mit 'n monnement minder groöt en gröosch as z' êest wè gewild aode, Mè 'k ope, dat 't daerom toch nie minder 'n sieraed za zien vö Mid delburg in 't allegemeen en vö den Dam in 't biezonder. Mè noe moe 'k toch zeie, dat daer in d' omge- vienge vee veranderd za moeten oöre om die waerdig te doe zien vö 't gedenkteeken. En noe za je wè begriepe, da 'k 't 't afge dankte Drögedok eêlemaele nie passend vinde bie 't monnement. Wi 'k daemee zeie, dat dat erre- gensten anders moe komme? Nêe, öor, êelemaele nie. me 't dok moe weg, wan ,Jat leit dae lillijk en. wannut om ons daegelijks êel on- angenaem t' erinneren ah' ver- dwene welvaert van Middelburg. En noe weet 'k wè, dat dfè4wel vaert nie t'rug za komme mit 't dok dicht te gooien, mè nae mien imêenienge is 't toch ook eêle maele nie goed om tegenover de vreemdeliengen zoo mit j'n erre- moe te koöp te loöpen. 'k Zou zeie, da m'n in dat opzicht an den Langedelft a genoegt Vö 't dok za 't as vö zö vee andere diengen weze: Daer is 'n tied van kommen en daer is 'n tied van gaen. 't Was t' er 'n 60 jaer gelee ard nöodig, toen d' er in Middelburg 3 werften waere. 't Moch gemaekt öore, a was die meneer Cloedt op den Dam nog zö kwaed. Wist je wè, dat er toen nog 'n vaesje op die man gemaekt is? 't Was: Cloedt mi z'n oed en z'n [wandelstok Wou nie ebbe dat drögedok. Mè noe moet 't weg. En noe spreekt 't vanself, dat dat vee geld za koste. En da kan Middel burg nie betaele, wan 't is op 't standuus op en te kort. Mè noe zou 'k zeie, da z' in goe' fassoen bie de regêerienge an kunne klop- pe om vee geld, wan dae zit noe is 'n eêle boel werkverschaffiënge in voo de schippers. En joen Jan, SS je daer in 't kanaol weken an we ken dezelfde schepen zie leie, dan oef je werentig nie te vraegen, of 't vö zukke schippers 'n zegen zou zien, as z' is 'n stuitje van toemè joengers zand zouwe kunne aele. Nog eêst de regêerienge moet over de brugge komme mi vee geld en vö de rest moe Middelburg 'n ren teloos vooschot kriege vor 'n fuuf- tig jaer. En 't is niks erg, öor, da me 't verre naegeslacht ook nog op laete draoie vö de kosten, wan die zouwe dan toch ook kunne genie te van dat mooie park, dat deu de werrekeloöze op 't dichtgegooide dok angeleid zou kunnen öore. En 'k zou zeie, dat dat park de nae- me zou moeten van die Middel burger, die uut liefde vö 't goeie doel ienkelde duzende wou gee. Watte droevige diengen bin d'er toch in den lesten tied in Vlissien- ge en op nog zövee andere plek ken gebeurd, ee. 'k Za de men schen nie oördêele, die daerover ulder eige kwaed gemaekt mè 'k durreve toch ook vraege: moete me gin kompassie mi zukke menschen en ulder uusouwen. In ielk geval maek 'k m'n eige vreêd kwaed op diegene, die ulder aor- digeid d'er in as ulder mede- menschen komme te vallen en die blie bin, as z' is lekker kunne vroetele in d' ongerechtigeid van 'n ander. En êel lillijk vin 'k 't van de vollegeliengen van meneer Mus- sert, dat die om ulder eige in d' oögte te steken zö aetelijk over die Vlissiengsche ongerechtigeid geschreve En da ze daeran dan ook nog verwieten vasknöope te genover d' anties in 't allegemeen, vin 'k dinne. 'k Ope, dat meneer Mussert, die d'er nie tegen op ziet om sommigste van z'n vollegelien gen glienk op ulder viengers te tikt

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1936 | | pagina 9