OAMMEN EN SCHAKEN, VOOR DE JEUGD. Onder redactie e ZEEUWSCHE KRONIEK. GRAPHOLOGIE. van Mevrouw G. E. DE LILLE HOOGERWAARD. DE SPEELSE ZON. ALS HET ZOMER IS. l - - DE SAET-FOOIJE. Neen, de Saet-fooije bestaat niet meer in Zeeland. Als dat zoo was zou in de kroniek er niet over geschreven worden. Alleen per sonen, die minstens de zeven kruisjes achter den rug hebben, kunnen er getuige van geweest zijn. De saet-fooije was een uiting van het rijke volksleven in vroe ger dagen. Het saet is het koolzaad, dat eertijds veel op Walcheren werd geteeld. Om de 7 jaar kwam een partij bouwland braak te liggen en de eerste vrucht daarna was door gaans koolzaad. In de laatste jaren wordt het niet veel uitgezaaid. De iooije is feitelijk het drinkgeld, doch wij zullen straks zien, dat de boer zelf op een royale wijze het werkvolk ook op drank trakteer de. Als het gesneden koolzaad door zon en wind voldoende droog was om te dorschen, werd eerst de zaadvloer in orde gemaakt. In het midden van het gesneden veld koolzaad werd een groote ruimte gemaakt, waar twee greppels wer den gegraven ongev. 5 m. van el kaar. Hierover werd een groot zeil gelegd en de dorschvloer was gereed. Het werk kon beginnen. Er waren dorschers, schudders, harkers, opbinders, bandlegsteirs en draagsters. Deze namen zeggen voldoende wat hun of haar werk was. Als het een groote partij zaad was, dan hadden ongeveer 30 personen hun werk. Al was het leggen van banden meer kinder werk, de draagsters waren vaak nog ongetrouwde vrouwen, zoodat ondei het werk en vooral in de rusttijden de vroolijke toon niet ontbrak. Nu en dan kwam de baas met de flesch rond om te tractee- ren. Maar de groote tractatie, de eigenlijke saet-fooije, zou komen op den avond, als het dorschen was afgeloopen en de laatste zak met zaad op den wagen was gela den om huiswaarts te worden ge bracht. Was het werk zoover ge vorderd, dan kwamen twee vrou wen met de ,,meie", die reeds op vorige avonden door de zaad draagsters was gereed gemaakt1). Deze meie bestond uit een wil gen loovertak of liever uit een soort gaffel, waarvan de topein- den aan elkaar waren gebonden. De zijtakjes waren met geel ge kleurd papier omwonden en hier en daar met rood papier en kroontjes bezet, terwijl in het tnid- den van de boog een fraaie papie- J) De ,,meie" doet bij de Wal- chersche bevolking nog dienst. Op het iaatste voer tarwe, dat van 't land naar de schuur wordt gere den, wordt een wilgentak, de „meie", op het voer gezet om la ter aan het hek vastgespijkerd te worden, ten teeken, dat de oogst binnen is. De boeren onder Bigge- kerke en Koudekerke, dicht onder de duinen wonende, planten de meie op een nabij zijnden hoogen duintop. Als bi) den molenaar van 't dorp de eerste zak nieuwe tarwe is ge bracht om gemalen te worden, zet de molenaar een „meie" op de galerij. Deze eerste zak nieuwe tarwe wordt door hem gratis ge malen. ren kroon hing. In elk geval moch ten een paar gevulde zaadstruikjes ter weerszijden van de meie niet ontbreken. Nadat door een paar meisjes, die zich voor deze gelegenheid op „haar Zondags" hadden gekleed, bij al de mannen en de vrouwen een kroontje of papieren roosje op de borst was gehecht, werd de meie door de twee genoemde vrouwen driemaal rondom de zaadvloer gedragen, gevolgd door de andere vrouwen, daarna door de mannen met hun gereedschap op den schouder, allen twee aan twee. Vervolgens bleven de vrou wen met de meie voor den baas staan en dreunden het volgende kreupeldicht op: „Baas hier heb je 't laatste [van je zaad, (op de twee gevulde struikjes aan de meie wijzende) ,,'t Is te hopen, dat het 't [volgend jaar weêr zoo gaat. „Hier heb je een meie niet [hoog van waarde. „Zij is gesproten uit de aarde. ,,'t Is een meie zeer vigilant „Afgesneden uit den kant, ,,'t Is een meie van veel zakken, „Alle zakken vol en rond, „Iedere zak van prijs twee [pond. 12) ,,'t Is een meie van geel en [groen „Ons is het om de fooi te doen. „Niet alleen van bier en wijn „Maar ook gesuikerde [brandewijn." Een algemeen hoera is het ant woord op dezen wensch. Eén der mannen wil niet achter blijven met zijn wensch en zegt ook een dergelijk versje op, waar in hij vraagt om een tractatie van brood met ham en drooge visch en een fooitje nog in den zak. Hierop volgt ook een luid hoera. De twee vrouwen met de meie nemen plaats op den met koolzaad geladen wagen. Deze rijdt naar de hofstede gevolgd door de geheele stoet. Op 't hof aangekomen gaan de vrouwen naar de deur van 't woonhuis. De boerin verschijnt in 't „deurgat" en zij wordt, op de zelfde wijze als haar man, geluk- gewenscht. „Vrouwe, hier heb je 't laatste van het zaad, enz." waarop de boerin een groote kom met bran dewijn met suiker presenteert. In de zoogen. suikerkom drijven eenige zoute bolletjes. Eerst drinken de vrouwen uit de kom, daarna de mannen, waarna men zich tot een gemeen- schappelijken maaltijd vereenigd. Hiertoe is een tafel, samengesteld uit een paar planken op schragen onder de boomen op 't erf aange richt. Het maal is eenvoudig en be staat meestal uit koffie en brood met ham, krenten- en wittebrood met kaas. Na den maaltijd wordt nog een glaasje brandewijn gedronken, waarbij de mannen, als groote heeren, uit lange steenen pijpen tabak rooken. Menig oud Wal- chersch hoerenliedje klinkt in de avondlucht. Nadat allen van den baas nog een kleine gift in geld hebben ont vangen, keert een ieder huis waarts. R. B. J, d. M, (Nadruk verboden.) KOEIOöGEN, (dialect van Kortgene). Koeioögen bloeië langs dieken [en wegen en kleure de weien en duiven [wit. ze stae tusschen 't rood van [de kankers2) en tusschen rose trossen van [de wilde zurink. Zo bloeië de koeioogen mee ['arten van goud en blomblaedjes eêl smetteloos [wit op groene stelen, sierlijk en [lank. die knikke, deu 't zeumer- [windje bewoge. Och, 'k wou da 'k 'n koeioöge [was dan was m'n 'art' van [klienkklaer goud en m'n daeden zö wit as de [snêeuw dan was 'k 'n blomme die [groeide an de kant van 'n dulve, an [de rand van 'n weië; noe bin 'k 'n [mensch Zó donker en zwart as de [nacht K. de V, 1)Koeioögen zijn in 't wild groei ende Margrieten. 2) Kankers zijn roode klaprozen. De volgende problemen zijn 14 dagen geleden geplaatst: Probleem I S. LOYD. Wit: Kd2, Dh5, Pe3, pi. b3f4 Zwart: Kd4, Td8 en e8, Lc8 en f8, pi. a6, b4, d4 Oplossing is: Dh5a5 Probleem II W° A. SHINKMAN Wit: Kh2, Df3, Tb7, Lc7, P.gl, p.: a2, b6, c2, có, g2 Oplossing is: 1 Khl 1 h4 2 Dh5 enz. 1 1 Taó 2 De2 1 1 Ta4 2 De4 1 1 Ta2: 2 Df 7 1 Tc8 2 Df 5 1 Tg8 2 Dd5 1 Th8 2 Dc3 o Alle oplossers zonden voor het eerste probleem het juiste ant woord in. Echter één der oplos sers gaf te kennen dat op g3 een Witte en op g4 een Zwarte pion aanwezig had moeten zijn. Daarna, zegt hij, is de oplossing als volgt, Dh5a5. Dat is onjuist Immers deze pionnen zouden overbodig zijn en het probleem ontsieren. Het tweede probleem scheen wel erg moeilijk te zijn. Daarvoor kwam niet één goed antwoord bin nen. Na 1. Lc7dó, speelt Zwart Te8g8! en het probleem is niet op te lossen in drie zetten. Ook Tb7b8f als eerste zet is fout. Het kenmerk van de moderne pro blemen is dat de eerste zet nim mer schaak geeft: de schaakjacht heeft afgedaan. De eerste zet moet, indien het probleem goed genoemd kan worden, een stille zet zijn. De ingezonden oplossing 1. Tb7b8f Te8Xb8 2. Lc7Xb8 Ta5—a4! (niet Ta5a4?) „Lezer" Schrijver neigt er voornamelijk toe scherpe kanten, contrasten en conflicten zooveel mogelijk te vermijden, terwijl hij de geschikheid bezit met de omge ving mee te leven; zich gemakke lijk weet aan te passen maar daardoor dan ook veelal niet in staat is, wanneer dat noodig blijkt, botweg „neen" te zeggen. Voor al les gemeenschapsmensch. Niet te min zijn zijn voorzichtigheid en twijfelzucht, teekenen die er op wijzen, dat de toenadering tot zijn omgeving of beter gezegd tot de buitenwereld, toch altijd gecon troleerd wordt. Er is in het karakter een strijd tusschen willen en durven. (Ik stip dit even aan alhoewel het niet in sterke mate aanwezig is.) Schrijver bezit het verlangen naar een on gezonde krachts-ontplooing, is spontaan, natuurlijk, ijverig, een voudig nauwgezet en rechtscha pen in zijn handelingen. Al praat hij gaarne, zal hij toch steeds zijn intiemste geheimen voor anderen verborgen houden, (niet loslippig) zakelijken aanleg, maar tegelijker tijd belangstelling toonend voor de ethische waarden. In het schrift, als geheel beschouwd, weerspie gelt de warmaanvoelende en zin- nenbekorende aanleg van den jongen schrijver. Critiek ont vangen is hem onaangenaam, geeft geen mat in drie zetten Na 3. cóc7f Ta4e4! o Gaarne voldoe ik aan de vraag om meerdere problemen te plaat sen. Probleem no. 3 Dr. O. DOTTERWEICH. Wit: Kaó, Da3, Pd3 en Peó pi: b5, e3 en e4 Zwart: Kc4, Dh2, pi: bó en c5 Mat in twee zetten. a b cdefg h Probleem no. 4. E. BRUNNER. Wit: Ka8, Td5 en Tf 4, Ld8, Pb5, pi c4, d2 en e4 Zwart: Kcó, Dal, Thl, Pg8 pi: a7, gó en h2 Mat in drie zetten. a b c d e t g h Oplossingen worden gaarne in gewacht, in te zenden aan de ra dactie. deze te geven, daartoe is hij dik wijls geneigd. De juistheid van deze Iaatste opmerking zal hij vermoedelijk wel in twijfel trekken en toch is zij absoluut juist. Grapholoog.. mm m Zij, die prijs stellen op een be- oordeeling van hun handschrift door den aan ons blad verbonden grapholoog, zenden ons tenminste tien regels van hun gewone, na tuurlijke handschrift, liefst op on- geliniëerd papier. De afzender be hoeft ons niet bekend te zijn; ini tialen, schuilnaam, motto is vol doende, wel dienen opgegeven te worden geboortedatum, leeftijd en geslacht. Men zende ons tegelijk een postwissel ad 1.10, waarop als afzender hetzelfde staat als onder de schriftproeve, dus of de ware naam, of de schuilnaam. De beoordeeling volgt dan later in hel Zondagsblad. Alles was de schuld van de zon. Als het een gewoon voor jaar was geweest, zou de hele opstand in huis nooit ontstaan zijn. Maar, terwijl de kalender be weerde, dat het zomer was, zei de haard met volle overtuiging, dat het beslist nog winter moest zijn, omdat hij anders al lang zou sla pen en niet meer elke dag zou hoeven te werken, zoals dit nu het geval was. En toch had de kalender gelijk. Het was zomer; ten minste, het \yaren de maanden, die anders „zomer" genoemd worden, maar het weer was zó koud en guur, dat niemand er iets van merkte, en daardoor waren alle dingen in huis uit hun gewone doen. - De haard begreep er niets van. Anders stond hij om deze tijd koud en leeg te slapen, en nu was hij niet alleen wakker, maar boven dien gevuld en brandend.... De wollen dekens geeuwden van ver moeidheid. Hun taak was al lang afgelopen en nog werden ze niet ingepakt en weggeborgen.... De dunne zotmerdekens daarentegen waren woedend, dat ze maar steeds in een donkere kast moes ten liggen, terwijl het toch hun tijd was om op het bed gelegd te worden.... De grote tuinparasol stond boos in een hoekje van het tuinhuis en de paraplu's klaagden steen en been. Niemand was te vreden. „Wat is dat voor onzin zei de haard boos, „ik hoor al lang uitge brand te zijn en nog steeds gooien ze me vol met anthraciet. De men sen lijken wel gek „En wij dan", zuchtten de wol len dekens op het grote lidikant, „we kunnen haast niet meer zien van moeheid en toch worden we elke dag weer zorgvuldig inge stopt. We hebben van de winter hard gewerkt, nej als jij, en nu hebben we allemaal rust nodig". De tuinparasol mopperde ook al en zei kribbig tegen de witgelakte stoelen, die om hem heen stonden: „Ik krijg nog rheumatiek in die vochtige hoek hier; als ze me niet gauw weghalen, ben ik helemaal beschimmeld". De tuinstoelen knikten meewa rig. ,,'t Is ellendig voor je", zei een armstoel, „wij kunnen er ten minste nog tegen en ik vind 't al zo erg om hier te moeten staan, dus ik kan me begrijpen, dat jij 't nog veel verschrikkelijker vindt In de gang, boven de paraplu- bak hing de barometer. Eigenlijk was hij nog zieliger dan alle an- J deren samen, want iedereen gaf hém de schuld van de toestand, „Als jij nou maar 's een beetje vooruitging", zei een grote para plu kribbig, „dan konden wij ten minste eens uitrusten en dan kwa men de parasolletjes aan de beurt. Die staan al wekenlang te treuren in de kast." De barometer zuchtte. „Ik kan 't heus niet helpen", zei hij onge lukkig, „maar al 't zulk weer is, trekt m'n ene been altijd naar achteren, terwijl ik van plezier vooruit spring, als de zon schijnt. Geloof me, ik kan er werkelijk niets aan doen. Bovendien is het niet alleen met slecht weer, dat de mensen boos op me zijn, maar ik kan nooit iets goeds doen. Als ik een flinke sprong vooruit neem en de zon prachtig schijnt, klagen de mensen, dat het veel te warm is, en als ik dan gauw weer m'n been achteruit trek, zeggen ze: „Hè, nu was 't net zulk mooi weer en nou loopt die vervelende barometejr weer achteruit Nee hoor, ik heb het treurigste bestaan van jullie allemaal". „Zou er nu werkelijk geen uit weg gevonden kunnen worden vroeg een klein kinderparapluutje vriendelijk. „Als we de zon nu eens heel beleefd vroegen, of ze alsjeblieft wat meer wilde schij nen, zou ze dan niet naar ons luis teren ,,'t Is in elk geval te proberen", zei de barometer aarzelend. „Mis schien als jij 't vriendelijk vraagt, dat ze dan weer gaat schijnen". „Ik zal 't proberen", zei het kleintje moedig, „maar dan moet ik haar toch eerst zien, al is t maar één ogenblik, anders kan ik het niet vragen. „Natuurlijk", antwoordde de ba rometer, „we zullen goed oplet ten, of we haar soms te voorschijn zien komen". Dagen lang keken ze samen uit naar een zonnestraal, maar tever geefs. Eindelijk, toen zowel de barometer als het parapluutje alle hoop verloren hadden, liet de zon even haar gezicht zien, tussen twee donkere wolken door. Maar voor het kleine ding was het lang genoeg. Vliegensvlug keek het rond, of er geen mens in de buurt was, rende toen de gang door en boeg zijn knop uit het raam, ter wijl het riep: „Mevrouw Zon Me vrouw Zon Stomverbaasd keek de zon op nieuw tussen de wolken door om te horen, wat dat fijne stemmetje van haar wilde. „Ik ben een paraplu", zei het kleintje, „en ik heb een vriende lijk verzoek aan U. Ik hoop, dat U het niet brutaal van me vindt, maar ik spreek namens alle din gen hier in huis, die iets te maken hebben met warmte en kou. Ieder een is in de war, omdat het nu toch eigenlijk de tijd is, waarop U moet schijnen; en omdat U bijna nooit te zien bent, moet de haard nog branden, en de wollen dekens moeten nog voor de mensen wer ken en de tuinparasol wordt maar niet gebruikt, en wij paraplu's zijn doodmoe van de lange winter en kunnen nu niet uitrusten, omdat de mensen ons nog nodig hebben en zó is er nog veel meer. Als U nu zo goed zoudt willen zijn, om net als andere jaren weer veel te schijnen, dan kwam alles weer in orde en dan werd de arme baro meter ook niet zo uitgescholden". Buiten adem en zelf verbaasd over zijn brutaliteit, wachtte het parapluutje af, wat de zon zou antwoorden „Wat merkwaardig", zei deze eindelijk verbaasd, „ik heb er he lemaal niet aan gedacht, dat mijn grapje zulke onaangename gevol gen zou kunnen hebben. Ik zal je vertellen, wat het geval is. Maar ga eerst weer op je plaats in de paraplubak staan, want als iemand ziet, dat je hier staat, be grijpen ze er niets van, en dat kon wel eens minder prettig voor jou ff zijn. Gauw holde het parapluutje weer terug naar zijn plaats en zei buiten adem tegen de barometer: „Ik heb met de zon gesproken en nu gaat ze me iets vertellen. Luis ter jij ook maar." Meteen vielen er een paar hel dere zonnestralen in de donkere gang en tot zijn grote vreugde hoorde de barometer een stem, die vriendelijk zei: „Zo, daar hebben we de baro meter ook. Ik geloof, dat ik je nog al wat minder prettige uurtjes be zorgd heb, hè Maar 't is heus mijn bedoeling niet geweest, hoor! Zoals jullie je wel zult herinneren, heb ik in Mei verschillende dagen geschenen, en vaak zelfs een hele poos achter elkaar. „Ik zal de mensen eens verwennen", dacht ik toen. Maar na een week merk te ik, dat ze het helemaal niet prettig vonden, als ik zoveel scheen. Ik hoorde Verschillende mensen klagen over de warmte, en toen ik er eens goed op lette, dacht ik: „Ze hebben, geloof ik, veel liever, dat ik wegga. Ik zal het nog één dag probeeren en dan goed luisteren, wat ik ze hoor zeg gen. Ik begon 's morgens met bo ven het terras van een café te staan. „Pfff zei een dame, ter wijl ze met haar zakdoekje wuifde, „warmte is goed, maar die zon is me toch een beetje te fel. Wat mij betreft, mag het gerust wat koeler zijn." Daarna zag ik een straatenma ker zitten. „Ik zal hem eens lek ker stoven", dach ik. Nèt had ik hem goed warm gekregen, toen hij opstond en puffend zei: „Ik wou, dat die zon maar wegging, dat is niet om uit te houden „Weet je wat", dacht ik toen, „ik zal weggaan en eens een flink poosje wegblijven ook. 's Kijken, of de mensen dat prettiger vinden." Maar dat schijnt ook weer niet goed te zijn, want nu hoor ik ze weer om me roepen. Ik heb het al leen gedaan, om de mensen te pla gen, en het spijt me, dat jullie er zo n last van hebben gehad. Maar nu heb ik ze lang genoeg laten voelen, hoe akelig het is zonder zon. Zeg dus maar tegen iedereen hier in huis, dat het een grapje van me was, om de mensen te straffen, die altijd op me schelden, als ik er ben en om me roepen, als ik wegblijf. Voorlopig zal ik jullie gezelschap houden." „O, dank u vriendelijk", zei het parapluutje opgelucht, „ik zal het gauw rondvértellen." „En nu zul je eens zien, hoe vrolijk de mensen kijken", lachte de barometer. „Tot het ze weer verveel", lach te de zon, „maar daar zullen we maar niet op letten. Zeg maar te gen de tuinparasol, dat hij niet lang meer hoeft te wachten, en dat de haard en de dekens rustig kun nen gaan slapen. Nu is het zomer, en dat zal iedereen merken ook Niet alleen op de kalender, maar ook in werkelijkheid Binnen een uur was het para pluutje dat nog vochtig was van de vele regens kurkdroog, en de barometer sprong van vreugde een stuk vooruit. En iedereen was dankbaar en tevredentot het ze weer verveelde ten minste. Rie Beyer,

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1936 | | pagina 10