ZEEUW iCH ZONDAGSBLAD JU Hï- 3J*E- P°« s x x x IVAM DE PROVINCIALE ZEEUVSCHE MIDDELBUPGSCHE COUPAhTI 4 Juli 1936 ONS TUINTJE. HOOGMOED KOMT VOOR DE VAL. RAADSELHOEKJE. OPLOSSING DER RAADSELS UIT 'T VORIGE NUMMER- X X X X X X X x X X BRIEFGESCHRIEF JAN EN JEWANNES. er ►1 a (7 o C2 Ho ui C W H* C'O P cr H-». ï'j-Ta ~3 Op." w S"S •<a •-» 5Ö cT r/{ O 5" n B oe. ^§13= Q. P> ST2.ET ff j* a*« 5' 2 C O P l-t A r1 ie I>~ Wc (O uifTi; o s° v_ Z° s. •■t p 3 Q O O oi^y ysiui 3 C 90, CL. ff 2 ®.S P 3 ?r-0-R ET» p R. 3 o 5 >p 8.® 0»g S: r «c i Jacob op z'n schouder en hield een druk verhaal tegen hem, Hein verstond er niets van dan enige malen: „Tjaakp, Tjaakp „Heb jij 't gedaan, Jacob zei Hein uit de grap en meteen zag hij, hoe de vogel door het openstaan de raam de slaapkamer invloog. Maar onmiddellijk schoot Hein iets door het hoofd, dat hem met grote haast naar de zolder van het washok deed hollen. Telkens als Hein Jacobs hok van vers stroo voorzag, vond hij tussen de halmen glimmende stukjes blik of spiegelglas. Zou Struikelend van zenuwachtig heid klom Hein het smalle lad dertje op, hees zich op aan een bint en begon het stroo en hooi van Jacobs nest uit elkaar te ha len. Daar zag hij wat glinsteren Hé, dat was een sleutel Waar had Jacob die vandaan gehaald? En toen duurde het niet lang, of de ijverige zoeker vond eerst de ene, later de andere oorbel. In 'n wip was hij met zijn vondst weer op de begane grond en holde naar zijn moeder. „Ikik.... heb ze!" hijgde hij en liet moeder het gevondene zien. „Hé," deed de boerin verwon derd, „waar waren ze Hein vertelde het. En de boerin stond beschaamd. Wat had ze een spijt, dat ze Stiena verdacht had Hein ging het meisje dadelijk het goede nieuws meedelen en de vrouw betuigde oprecht haar spijt. De boerin wou het goed maken en Stiena kreeg van haar een paar mooie, gouden knopjes om 's Zon dags in de oren te dragen. En nooit meer werd er één van de huisgenoten verdacht. Waren ze iets kwijt, dan werd er direct in Jacobs liest gezocht. Maar Ja cobs zucht naar glinsterende voor werpen maakte, dat iedereen goed op zijn zaken paste. J. H. Brinkgreve Entrop. We kregen elk een tuintje. Daar zaaiden we toen in, Eerst viel er niets te zien nog, Maar dat was het begin Toen ging de grond plots barsten: Er kwamen puntjes uit, We keken alle dagen Steeds kwam een nieuwe spruit! Het werden groene blaadjes. We goten 't tuintje trouw. En o je moet eens zien, hoe Het tuintj' er uitziet nou Er groeien mooie bloemen. Het* zijn er toch zoveel Meest blauwe, rose, witte En ook een enk'le geel. Zal 'k j' een geheim vertellen Verklap je ons heus niet Ons Moesje is gauw jarig En krijgt van Mies en Piet En mij natuurlijk ook nog Een heel, heel groot bouquet. Dat hebben w' aan 't ontbijt dein Al bij Moes' bord gezet. Je snapt: het zijn de bloemen In d' eigen tuin gekweekt, Er is van al die soorten Niet eentje, die ontbreekt Wat zal ons Moesje blij zijn Zeg zelf: Is het geen bof, Dat Moeder in de zomer Juist jarig is En óf Annie O. Sprookje op rijm door Jo Daemen, Een theeroos, langs de muur geleid, Vond wél haar tuin heel uitgebreid, Maar o Wat zou 't haar prettig lijken, Om ook eens op de weg te kijken Hoog is de roos toen opgeschoten; Ze maakte sterke, lange loten, Totdat één knop (nieuwsgierig ding Al schomm lend over 't muurtje hing. De bloemen bloeiend langs de weg, In 't kreupelhout en bij de heg, Die rekten hoog haar bloemenkopje En tuurden naar het rozenknopje Zó mooi zag geen van haar er uit De hondsdraf, 't hoge fluitekruid,^ De madeliefjes, koekoeksbloemen, Zij deden niets dan 't roosje roemen De kleine bloemenkoningin Keek gauw verwaand de wereld in, Vond al die hulde heel gewoon En praatte steeds op hoge tooni Eens zag ze, dat daar in het gras Een kleine bloem ontloken was, En het verwaande roosje zei: „Alweer zo'n boterbloem er bij f" Het bloempje sprak op zachten toon: „Mijn naam is, nichtje: „zilverschoon"," „Wat, nichtje riep het roosje boos. „Je ként me niet Ik ben een roos De duinroos en de eglantier Erken ik als familie hier, Maar jij, geel onkruid van de grond, Mal boterbloempje, hou je mond Stil zweeg het kleine zilverschoon, 't Was diep beledigd door die hoon En zachtjes werden roosjes woorden Gelaakt door allen, die ze hoorden Een nieuwe dag was aangebroken Er had geen bloempje nog gesproken. Daar zette plotseling een heer In 't gras zich aan de wegkant neer. Die heer zei tot zijn kleinen zoon: „Kijk, Jan, daar groeit nu „zilverschoon' Haar blaadjes zijn, hoe vindt je dit Van boven groen, van onder wit Haar achternaam, (ze heeft er twee Onthou maar goed, is „Rosacee"," De kleine theeroos dacht vol schrik: „Wat „Rosacee zo heet ook ik Papa zei verder: „Onze braam Draagt ook die zelfde achternaam". Dat vond heel aardig kleine Jan, Maar huiv'ren deed ons roosj' ervan Dat „kleine, gele onkruid" daar, Was werkelijk een nicht van haar En dan die heel gewone braam Droeg óók haar familienaam De woede deed haar blaadjes beven, „Neen," dacht ze, ,,'k wil niet langer leven En met een heel zacht ruischgeluid Viel stil de kleine theeroos uit. *)De onderkant van de blaadjes lijkt op zilver. Het bloempje is zachtgeel. VOOR GROTEREN. 1. Z Zandvoort. aak linde aardbei Zandvoort schotel brood arm t 2. Neem liever bruin behang; ik vind rood ongeschikt. (Don), In negen van de tien gevallen komt hij te laat. (Inn). Het is nu droog, maar Nol, het schijnt geregend te hebben. (Arno, Etsch en Regen). Ik ben moe; is Arnhem nog ver? Hoeveel Kilometer (Isar). Zij gaat goed vooruit: gelukkig is haar keel beter. (Elbe)< 3. Duitschland. Schuit, tuit, schat, dal, tand, tuin. 4. Kwikstaart, zeearend, secre taris. VOOR KLEINEREN. 1. Een kachel. 2. Kei, ei. 3. Het gedeelte van de hand, dat muis wordt genoemd. 4. Een blad. OM OP TE LOSSEN. VOOR GROTEREN. 1. Verborgen plaatsen in het bui tenland. Drie kwartier wacht ik op Jaap al Er moet een misverstand in het spel zijn Ik geloof, dat Bob er genoeg van heeft, anders had hij te gen U alle nadelen niet zo breed uitgemeten. (2) Door de regen kwam hij vroeg terug en 't weer bleef somber na zijn thuiskomst. (2) Wij maakten een fietstocht met Victor, An, Gerard en Mies. (2) 2. Welke dieren kun je maken van Arles maand hei dag s cel Han Taag 3. Mijn eerste wordt gegeten, mijn tweede kun je soms aan het uitspansel zien en mijn geheel is een viervoetig dier. 4. Noem eens kammen, Die wel groeien, In het bos staan, Maar niet bloeien VOOR KLEINEREN. 1. Op de zigzag-kruisjeslijnen komt de naam van een stad in Gel derland. lo rij een medeklinker. 2o een drank. 3o timmergereedschap. 4o 't gevraagde woord. 5o een landbouwproduct. 6o schrijfgereedschap. 7o een medeklinker. 2. Wat staat hier: 3. Zet in de plaats van elk streepje een dierengeluid, zodat je een goede zin krijgt. De begonin dit k is mooi geteekend. 4. Vul deze 9 vakjes in met: 5E 1D 2M IS maar doe het zó, dat jè van links naar rechts en van bo ven naar beneden leest: lo een riviertje. 2o een plaats in Gelderland. 3o een gewoonlijk scherp voor werp. Maat. Het is niet alleen de onmatig heid in spijs en drank, welke der jeugd welhaast immer kenmerkt en soms ontsiert. Het gebrek aan besef van de juiste maat der din gen in het algemeen is een ken merkende jeugd-eigenschap. Met deze stelling is zij ver klaard noch veroordeeld. Wel wil hiermede gezegd we zen, dat de overgang van de on matigheid, van het leven zonder maat-besef en zonder bewustzijn van de wenschelijkheid, nut tigheid of noodzakelijkheid van maat-houden, naar een matiger leven, zich vrijwel altijd, naar mate hij ouder wordt, vol trekt aan den levenden en den kenden mensch. Ik zei: Ouder niet oud. Vanwaar het gebrek aan maat- bewustzijn en matigheids-nood zaak bij de jeugd Zou het ook kunnen wezen, dat dit betrekke lijke gebrek zijjn oorzaak hierin vindt: dat de maatstaven, waar naar gemeten moet worden, ten slotte enkel in 's menschen eigen ziel gevormd kunnen worden Dat men in de ziel slechts met eigen zielsche maatstaven kan meten, en dat die eigen maatsta ven tot hun doel pas bruikbaar zijn, wanneer ze zelf-gemaakt, in eigen ziel geworteld en stevig geworden zijn Ik bedoel het zoo: men kan jon ge menschen uren lange boetpre- dicaties houden. Men kan ze sta pels boeken vol met de hoogste levenswijsheid schenken, ja ze dwingen die nog te lezen ook. Men kan ze ernstig en liefderijk toe spreken. Men kan nog veel meer doen. Maar wat men niet kan doen, is: maatstaven voor het ge bruik gereed in de ziel leggen. Al wat zoo van buiten af komt is volstrekt niet waardjeloos, o neen Het een en het ander kan van voortreffelijken invloed zijn, kan b ij dragen tot vorming van maatstaven. Maar: het kan niet méér dan dit. Slechts door ervaring, door be wust leven, kunnen wij zelf in ons diepste wezen den maatstaf smeden waarnaar wij meten kun nen. Vandaar de logisch noodzake lijke mateloosheid der jeugd: wie kan zonder ellemaat meten En toch de ouden wisten het reeds hoe nuttig, ja onontbeerlijk de maat is Zeiden Hesiodus en Euripides al niet, dat we steeds maat moeten houden En is er niet die voortreffelijke uitspraak van Horatius: Er is maat in alle dingen, er zijn alom scherpe grenzen waarvóór noch waaróver het rechte bestaan kan. Wat is die maat dan toch wel Veel, heel veel liet zich daar over filosofeeren en misschien, neen zeker, ook wel polemiseeren tot in 't onmatige toe. Maar daaraan heeft de mensch weinig of niets voor zijn dage- lijksche leven. Er is een ander middel om tot de juiste mate te geraken. Een hulpmiddel, een ezelsbruggetje als ge 't zoo verkiest te noemen. Het is dit: bezint éven, voor ge iets begint. Voor alles belangrijke of ingrijpende, wat ge beginnen wilt eigenlijk. En zijt ge dan van plan, een boozen brief te schrij ven of een mensch „de waarheid eens te zeggen", kortom, iets te doen waarbij het misschien moge lijk of denkbaar zou wezen dat ge over-matig zoudt kunnen wor den.... overweeg dan nog eens even Slaap er een nacht over. Praat er met een vertrouwd vriend over. Bezin u op de ab stracte deugd die in de maat ge legen is. En waarlijk: het zal U nimmer berouwen. Want Jezus Sirach zeide het reeds: .„houdt in alle dingen maat Philonous, TUSSCHEN Middelburg, Juli 1936. Goeie vriend Jan Al ao je dan abbuus, 'k bin toch blie, da je j'n afkeurienge geschre ven eit over dat draoien en keê- ren mi zóo'n vliegmassien, omda me noe wete van den riddekteur van de krante, dat die vliegers ul- der eige moeten oefene om in tied van oörelog zó schielijk meugelijk an ulder anvallers te kunnen on- snappe 'k Moet eêrelijk zeie, da 'k 't ook aoltied as ieselijke kunste- maekerie beschouwd En eigentlijk kan gin mensch ons da kwaelijk neme, paedem/xele dat er werentig aoltied menschen ge weest bin, die wat wilde liekene in d' oógen van andere deu le- vensgevaerelijke kunsten. Dien Endrik wist werentig te vertellen, dat er in Frankriek ruum 80 jaer gelee onder 'n luchballon êelemael onnódig gevaerelijke en eigentlijk sch;anidaolige diengen uug'aeld wiere. Dae wier onder 'n ballon 'n rietuug mi paeren en aol g'ange en in 't rietuug zaete menschen. En 'n andere keer ieng d'er nog al erreger 'n uus onder mi menschen d'er in en onder 't uus ieng d'er één kunsten te maeken. En de priz- zedent van de rippebliek was t'er werentig mit êel oog' êeren ook nae gae kieke. En die noe over zukke diengen z'n verontwaerde- gienge uuspreekt, za toch oop 'k ook nie weze kieken nae die Russen, die mit ulder paeren deu de vlammen reje. 't Eêtte beklem mend mooi. Mè 'k zou zeie, dan is 't juust nie mooi. En noe kunne ze van mien part zeie, da 'k 'n ouwerwesschen Jewannes bin, mè nae mien meênienge is zukke gevaerelijke kunstemaekerie om te doen en d'er nae te kieken 'n mensch onwaerdig. En a 'k be- dienke, dat 'n beest in z'n aerd bange is voo vier, za d'er ook nog a wat noódig geweest zien om zukke paeren goesmoes deu de vlammen te laete renne. 'k G'loove dan ook nie, da z' aoltied zach- zinnig geleerd bin, wae da 'k dan anpursant ook mee zeie wil, dat 'n lid van de dierebescherremien- ge bie zoo 'n spiktaokel nie op z'n plaes is. M'n d'er om moete lache, toen jie 't ao over die gemeênteraed, die nie vergaedere kunne, as z' op 'n droogje zitte. Jie eit de ver- wachtienge, dat 't op die vergae- deriengen aoltied eendrachtig en gezellig toe za gae. Kiek, Jan, dat oop 'k ook, mè daevoo zou 't toch wè goed zien, dat ielk goed weet, wat 'n verdraege kan, eer dat 'n raor gae doe en da z' ulder tel nie kwiet raeke. Jie noemde dat 'n medel gemeenteraed. Endrik zei, dat 't er eên was volgens 't ouwe medel, wan da vroeger bie- nae gin vergaederiengen g'ouwe konden oöre, of 't nóodige van nat en dróge kwam op taefel. En in Middelburg vergaederde de ge meenteraed ook wel is alleenig om mer is leutig bie mekaore te zien, bievoobeeld op Ouwejaers- aevend, en wat er dan gedroenke wier op kosten van de stad stae noe nog aoltied prontjes opge- schreve. En da gieng toet in 't schandaolige toe, wan Endrik zei, dat, as t'er in den ouwen tied in Middelburg op 't schavot één doódgemaekt was, dan zaete dien zelfden dag de rechters en ienkel- de andere vornaeme eêren smae- kelijk t' eten in 'n erreberrege op de Mart. En je begriep wè, as t'er waere, die nog 'n brok in ulder kele aode deu 't kieken nae de terechtstellienge, dan spoelde ze die wè deur, oór. En noe wi wat anders. Jan, m' ebbe 80 jaer vor onze vrieëid ge vochte en me bin verlost „uut der tirannen band en slot", mè dat neem nie weg, dat er toch nog één tiran 'n zwaer juk opleit en die tiran is de mode. En uut je brief begriep 'k, dat de gróoze vrouweliengen bie julder ook deu dien tiran gedwoengen óore om op zukke óoge akken te strompe len. En dan is die mode-duvel zó gemêen, dat 'n die vrouweliengen inblaest, da ze moete zeie, da zuk ke oóge akken makkelijk loópe. Da za dan zeker komme, deudat ulder schoenen gemeênlienge ook nog wat te kort en te smal bin. 'k Zou vor 'n aordigheidje wel is wille, dat er is beslote wier, dat aol de gevangene êele daegen op oóge akken moste loópe. 'k Dien- ke, dat de menister van de ge rechtigheid wat t' oóren zou krie- ge in de Kaemer over die marte- lienge. Dienk noe vóraol toch nie, dat de vrouweliengen ooit wiesder zullen óore. Neê, as ze deze piene- gienge te boven bin, oórt er wir 'n anderen verzonne. En da kun me mi zekerheid zeie omdat in den ouwen tied de vrouweliengen ook eêl dwaes waere mit ulder kleê- derdracht. En noe is 't wè raor, dat de menschen in ieleken tied dochte, dat 't vroeger nie zó erg was mit de kleêdienge. Dien En drik ao daer 'n vaesje van uut de 17de eeuw en dat was: „Wat gaet de wereld manck, [ja manck aan alle zijden „Wat was het aer gestelt in de [oude goede tijden, Wat pronckzucht overal in 't [vrouwelyck geslacht, En bij de maagden zelfs veel [meerder als het placht". Je schreef nie, dat de vrouwe liengen in Poeldurp uld.er gezicht al opschildere. Mè 't zal ook wè, komme, oor, a weer, omdat 't noe a zó druk gedaen óort en.om dat 't vroeger ook gebeurde. Al in 1300 zoóvee schreef 'n dichter: „Dat wijf boven al scoenheyt [begheert, dat moghedi merken, want si [smeert haer aenschyn ende hare gedane anders dan God naecte daer [ane." En noe nog is wat anders, 'k Bin eigentlijk blie, dat er 'n êeleboel errebeiers in België 't werk neer gegooid om meer te kunne ver- diene. D' ongerechtigheid, die daemee ier en daer gepaerd gieng, keur 'k vanself af. En waerom bin 'k blie? Omda 'k noe ope, dat de lillijke konkerensie, die m'n in zö- vee opzichten van onze buren noe geminnezeerd zal oóre, Deu dat de Belgen toet noe toe vó minder wilde werreke as de Ne derlanders, konde ze bie boeren en fabrikanten dicht bie de grens an de slag komme, waedeur vee menschen an deze kant van de schreef werrekeloós waere, wae- van vanself 'n êeleboel steun mochte trekke. Dae za dan ook 'n ende kunne komme an dat rip pereeren van 't kappotte geree- schap van sommigste boeren bie de Bellegische smis. En as de loónen bie onze buren flienk nae boven gae, zouwe vanself .da-e- deur 'n eêleboel diengen dierder oóre, wa 'k 'n zegen vinde vö de Nederlandsche wienkeliers en fabrikanten, die in zukke diengen doe. En vanself zouwe dan vee meer Belgen gin bezwaer meer om nae dat diere Nederland te reizen, omdat 't dan bie ulder nie mi zó goekoöp zou zien, wat an pursant ook wl Nederlanders zou kunne doe beslute om mer in ulder eige land is te reizen. Nog eest, Jan, 'k zien aolderlei vóordeêlen -van die staekiengen vó de Neder landers. Mè dat neem nie weg, da' 'k 't 'n lillijk verschiensel vinde vö de Bellegen, dat de verbetê-

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1936 | | pagina 9