ZEEUWSCH
ZONDAGSBLAD
VAM DE PROVINCIALE ZEEUVSCHE MIDDELBUDGSChE COUPAMT1
RAADSELHOEKJE.
OPLOSSING DER RAADSELS
HET HEK VAN DE DAM.
BRIEFGESCHRIEF
JAN EN JEWANNES.
rand vjan de uitlaatpijp, verloor z'n
evenwicht en tuimelde omlaag. In
de val naar heneden probeerde 't
beestje in z'n angst met zijn
pootjes aan de pijp vast te grijpen.
Doch dat lukte natuurlijk niet.
Ruud hoorde de nageltjes langs 't
zink schuren en toen lag het
diertje op de stenen van de stoep
achter 't huis.
Ruud en Els liepen er dadelijk
naar toe, tilden het vogeltje, dat
al dik in de veren zat, op en ke
ken, of het zich niet bezeerd had,
Neen, 't scheen niets te mankeren
gelukkig
Ruud zette het beestje neer op
de plek, waar geregeld 't brood
gestrooid werd.
„Dan kan hij eten", zei hij.
Maar daar kwam niets van.
„Misschien kan hij al vliegen",
opperde het zusje, „hij heeft al
vleugels".
Op eens begon het diertje op
een luidruchtige manier om z'n
moeder te roepen. Weldra ver
scheen ook één van de oude mus
sen, nam een klein stukje brood in
de bek, dat nog tussen de kiezels
lag en ging naar 't jong toe, dat
het bekje zo wijd mogelijk open
sperde. Maar.... het vogeltje
kreeg niets. De moeder deed 't al
leen om haar kind te lokken. Want
ze ging met t brood nog in haar
snavel bovenop de openstaande
keukendeur zitten, opdat het jong
haar na zou vliegen naar 't nest.
Dit bewoog de vleugels wel, maar
volbracht 't niet. Weer kwam de
moeder met de lekkernij terug,
deed of ze het voer geven wou en
trachtte het gevallen beestje zo
mee te tronen.
Ruud zette het jong op zijn
hand, misschien ging 't zo beter
om weg te vliegen. De jongen gaf
de jonge vogel zelfs een duwtje.
Even fladderde 't dier, kwam toen
weer op de grond terecht, waar
het al roepend bleef zitten.
Hans kwam ook kijken en
fluisterd vertelde Ruud, wat er te
doen was.
Nu zijn ze toch niet dom", merk
te Ruud op; „ze willen het jong
al z'n krachten laten inspannen en
■vinden waarschijnlijk, dat 't er al
toe in staat is".
„Maar hij kan 't niet zuchtte
zus, „En toch moet hij in 't nest
teiug."
„Ais jij dan maar eens zegt,
hóe beet Ruud haar toe.
„De glazenwasser is vóór be
zig", zei ze.
Dat was een goede inval. De
man bleek een dierenvriend te zijn
en wou graag met zijn ladder even
achter komen om de kleine waag
hals in 't nest te zetten. De kin
deren bedankten hem hartelijk.
Een paar dagen later konden de
jongen wél vliegen, maar ze lie
ten zich op de grond nog graag
voeren door de ouden.
En nu mocht 't gerust gaan re
genen. Want de jonge vogels kon
den zich redden.
J. H. Brinkgreve
Entrop.
UIT 'T VORIGE NUMMER.
VOOR GROTEREN.
1. Dromedaris. Rood, moer, droom,
maïs, Edam.
2. G Gibraltar,
u i 1
Tiber
schroom
Gibral tar
he 1 1 i n g
water
dak
r
3. Het werd laat, he? Neef Aele-
xander liet zo lang op zich
wachten. (Athene).
Kijk eens, hoe vlug An over dat
hek geklauterd is
(Lugano).
Het werk zal in zijn opschrijf
boekje wel staan. (Linz).
Ben je klaar om een eindje te
gaan fietsen (Rome),
Ik sta pal, er moet heel wat ge
beuren om mij over te halen.
(Palermo)»
4. Sterappel, abrikoos, sinaasap
pel.
VOOR KLEINEREN.
1.
S c H i e
vlier
lelie
haver
arend
sprot
Assen
snuit
zomer
Hilversum.
De vosjes uit het Roodstaarthol
Geen dier was ooit hun
makker
Die gingen naar een bruiloft eens.
Hun neef Reinaert de Rakker
Zou trouwen met Vossientje Sluw.
Het werd een heel groot feest,
Nog nooit was in die hele streek
Er zó'n partij geweest
Want alle vossen gingen toch
De bruiloft helpen vieren.
Dat was al op zichzelf een feest
Voor alle and're dieren
Geen vosje was meer in de buurt
En 't was dus heel, heel
rustig.
De dieren dansten poot aan poot
En zongen daarbij lustig:
Piep-piep Kwèk-kwèk
Kwak-kwaak Kwak-Kwaak!
Wat klonk het mooi, dat koor
Aan liedjes was er geen gebrek:
Ze zongen dapper door.
Het leek wel, of aan hun refrein
Maar steeds geen einde kwam,
MURW
I,
Want telkens klonk het weer
opnieuw:
Het hek is van de dam
Tot eind'lijk 't was al vrees'lijk
laat
Ze gingen moe naar bed.
Daar dachten ze nog aan het
feest
En droomden van de pret
De vosjes uit het Roodstaarthol,
Die hebben nooit geweten,
Dat alle dieren op die dag
Hen zó konden vergeten
2. Een goud- en zilversmid
3. Mat, roos; matroos.
4
B
A
L
A
D
A
L
A
M
OM OP TE LOSSEN.
VOOR GROTEREN.
1. Verborgen vissen.
Weet je, dat Bernard en Bob
leien gekocht hebben
Hou Caro goed vast Anders
gaat hij er vandoor.
Ik vind, dat je wel wat onge
duldig bent, Hermance.
Het was juist half elf, toen de
trein binnenkwam.
Wat een verrassing, dat U zo
onverwacht kwam en wat zal
Moeder blij zijn
2. Mijn geheel wordt met 7 letters
geschreven en noemt een
stad in Afrika.
Een 6, 5, 4, 7 zul je wel graag
maken.
Een 3, 4, 5, 6 is een roofvogel.
Een 7, 2, 1, 3 krijgt niemand
graag.
Een 3, 4, 2 is een ander woord
voor kreet.
2, 1, 1, 3 is nooit hoog.
3. Maak een vogel van:
last rob a
4. Mijn eerste wordt zowel door
den meubelmaker als de huis
vrouw gebruikt, mijn tweede
door den schoenmaker en mijn
geheel is in Noord-Brabant te
vinden.
VOOR KLEINEREN.
1. 'k Sta midden in een land of
tuin
En draag heel oude kleren.
Ik zie er uit, of 'k zeggen wil:
Pas op! ik zal je leren
Soms zwaai ik heftig met een
arm
En wappert fier mijn jasje,
Vaak draag 'k een hoed,
een enk'le keer
Een luchtig zwierend dasje.
Je weet nu toch wel, wie ik ben
En hoe of ik mag heten
Wie éénmaal mij maar heeft
gezien
Die zal mijn naam wel weten.
2. Mijn beide eerste deelen vor
men samen iets, dat op de bo
terham gegeten wordt, mijn
tweede kan heel mooi zijn en
mijn geheel is een bloempje,
dat in het wild groeit.
3. Kies uit elke zin een woord,
maar doe het zo, dat ze in
dezelfde volgorde genomen
een bekend spreekwoord vor
men.
Hoe laat denk je, dat het is?
Het is precies drie uur.
Dat is nog niet laat.
We zijn met alles klaar.
Daar ligt iets; het lijkt wel goud.
Wat zou het zijn
Ik kijk er ook al naar.
Wat blinkt het mooi
4- Welk dier kan heel gemakke
lijk op iets zitten, dat hij zelf
is, als men het achterstevoren
leest
Examens en Vacantie,
In ons opschrift ligt een for-
sche tegenstelling.
Voor de meesten, die zich aan
een examen moeten onderwerpen,
ligt in de gedachte alleen een ver
schrikking. Maar voor ieder, die
aan zijn vacantie denkt, opent zich
een blij verschiet
Wie in deze dagen de lange
lijsten der examenuitslagen ziet,
die merkt, dat wij weer volop in
den examentijd zitten. En vele le
zers zullen in hun eigen omgeving
jonge menschen hebben, die iede-
ren dag het uur dichterbij zien ko
men, waarop zij aan den tand ge
voeld zullen worden wat hun pa
rate kennis betreft.
Wij weten wel, dat het niet noo-
dig is in het leven om te slagen,
veel en goede examens gedaan te
hebben. Sommigen met niet één
diploma in den zak hebben het
ver gebracht. Anderen, voor wie
de zwaarste examens een peule-
schil waren, bleven in de maat
schappelijke loopbaan steken. De
oude waarheid, dat wij niet voor
de school, maar voor het leven
leeren werd aan hen blijkbaar niet
vervuld.
Er is bij de velerlei wending, die
in de laatste jaren in het onder
wijs gekomen is, ook veel over
examens geschreven en gespro
ken. Geleerde mannen en bekwa
me paedagogen hebben er hun
licht over laten schijnen. Of er
heel veel veranderd is weten wij
niet dit weten wij wel: een
examen bleef een examen. En zoo
als wij ouderen in onze jeugd tegen
zulk een onderzoek opzagen, zoo
zien nu onze kinderen er tegen op.
Niemand denkt daaraan tevoren
met vreugde.
Toch is het goed, dat er examens
zijn. Niet omdat wij zulk een diplo
ma-enthousiast zouden zijn, zeg
gen wij dat. Wij weten heel goed,
dat de praktijk van het leven een
en ander eischt, waarvoor de pun-
tenlijst geen hokje heeft. Het di
ploma is tenslotte niet anders als
het openen van een toegang.
Wat vraagt het veeleischende
leven telkens weer
Een concentratie en een inspan
ning van kracht.
Zonder die twee zal het vaak
niet gaan. En die twee zijn het, die
ieder serieus examen vragen. In
den tijd der voorbereiding moet
afgezien worden van zooveel an
dere dingen, die anders hoofd en
hart vervullen, opdat wat het
zwaarste is inderdaad ook het
zwaarste zal wegen.
Dat wordt, wie weet hoe vaak,
in het leven gevraagd en het is
heel goed, dat men daarin ook
geoefend wordt. Geoefend ook in
de inspanning zonder dat men
weet of die inspanning ook inder
daad beloond zal worden. Ook dat
zal het leven later o zoo vaak
vragen
En daarom behoeft men geen
medelijden te hebben met ^ie vele
aspirantjes, die zich in dezen tijd
des jaars zoo hebben in te span
nen. Het leven zal hen voor nog
heel wat heetere vuren zetten.
Na den examentijd komt die van
de vacantie.
Wat is nu het aroom der va-
cantieheerlijkheid Het is de vrij
heid. ja: de mensch heeft op zijn
wijze de vrijheid lief. Ja, welk
schepsel niet
En hoe meer nu het leven den
menschen wordt gebonden, ge
reglementeerd, hoe meer de vrij
heid in waarde zal stijgen.
En in onze dagen, die door hun
grootere eischen aan den arbeid
gesteld de vrijheid telkens meer
inperken; die in de arbeidswijze
steeds meer van den mensch vra-
en nu wordt die vrijheid op
nog hooger prijs gesteld. En met
de vrijheid de vacantie
Het zijn heusch niet alleen de
jonge menschen, die de dagen tel
len, welke hen nog van de vacan
tie scheiden. Want zij verlangen
naar de vrijheid, die des drijvers
geweldige roede een korte span
ne tijds zal doen rusten, zoodat zij
zullen kunnen doen niet wat werd
opgelegd, maar wat eigen keuze
begeert te doen of te laten.
De boog kan niet altijd gespan
nen wezen, dan verliest hij dé
spankracht. Niet anders de
mensch.
Wanneer de wijze Prediker uit
de Oudheid het heeft over het
feit, dat alle ding op dit onder-
maansche zijn tijd heeft om te doen
en niet te doen, dan zondert hij
daarvan den arbeid niet uit. En
terecht.
Arbeid wij weten dat te
meer in onze dagen is een zegen
en velen zijn er, die dezen zegen
moeten derven, maar ook de vrije
tijd, de vacantie is een gave. Iede
re gave kan ten goede en ten kwa
de gebruikt worden. Wanneer de
vacantie den mensch niet brengt
nieuwe kracht, nieuwen lust en
nieuwe liefde tot den arbeid, dan
heeft zij ten eenen male haar doel
gemist.
En het is goed, dat ouden en
jongen die waarheid bedenken,
want niet om vacantie te houden,
maar om te arbeiden werden wij
in het leven gezet.
J. Nagel.
Kop omhoog, man Het is
weldra de eerste.
Dat is juist, waar ik zoo te
gen op zie. Met dat afbetalings
systeem van tegenwoordig is dat
de ergste dag van de maand.
o
Ik heb Frits in geen tien jaar
gezien. Draagt hij nog altijd z'n
scheiding in 't midden
Ja, maar het midden is nu 10
c.m. breed.
TUSSCHEN
Middelburg, Juni 1936.
Goeie vriend Jan
Zoo ei je 'n brief g'aod naer
anleidienge van den joewen over
de koperaosies. Noe dae staen 'k
eêlemaele nie van te kieken, oor,
wan 't is wè regel, dat, as j'
iemend op z'n têenen trapt, dat 'n
schreeuwt. Noe, da vin 'k goed;
daer eit 'n recht op. Mè 'k oóre
aoltied kwaed, as zoo 'n tegeri-
schriever zoo 'n bitje om d' oóf-
zaeken enedraoit en d'er wat an
ders bieaelt. Noe dienkt die
Schouwsche brieveschriever we-
rentig, dat 'n 't padje van die boe
ren schoon kan maeke, deur 't te
laete vookomme, dat jie 'n tegen
stander* bin van vakverêenegien-
gen vö de boeren, terwiele da je
toch mè geschreven eit tegen 't
gene, dat die vereênegiengcn uut
winzucht verkeerds doe. G'loof
mè, as zoo iemend in n krootje
over joe praot, da j'er dan één bin,
die 100 jaer te laete geboren is. 'k
Zou zeie: j'ao meschien beter ge-
dae mit 'n mè stilletjes te laete
klessen. J'ao mè moete dienke an
da vaesje van Vaoder Kas over
dien aop mit 'n kaese en 'n bril.
Mè noe dat er dan anpursant wï
gezeid is, dat de kleine wienke-
liers 't mer ard te verduren wi
'k ook wè zeie, da z' ook vee
schae deu dikkels vast t' ouwen
an vee t' oóge priezen. En daer
'k juust van de weke bewies van
gekrege deur 'n pampier, da 'k
van 'n goeie kennisse uut Am
sterdam gestierd bin. Dat was 'n
prieslieste over aolderande dien
gen, die je meest bie droggisten
kan koópe. In drie wienkels kü j'
aoles vee goedkoóper kriege as in
andere,1 dae pursies vö de spullen
gevrogen oort, wat er op de doos
jes en de fleschjes staet. De bao-
zen van die drie wienkels zeie, da
ze dat doe in "t belang van de
klanten. Noe, dat laete me ze zeie,
mè 't is toch waer, da je bie ulder
vee centen in je zak kunt ouwe
Daer ei je bievoobeeld dat nieuwe
soort zout, dat bienae overaol
goed vor is, voraol om maeger
t'ooren. In die drie wienkels koat
'n fleschje daevan 89 cent, mè bie
aol d' andere 1 gulden 60. En 'n
medecien tegen den oest kost bie
ulder nog nie den eit van de pries
bie d' andere. Dat wiest er toch op,
dat op zoo 'n artikel meer as 100
pursent verdiend oórt. Nae mien
meênienge zou 'n fassoendelijke
winst op 'n eêleboel diengen wel
is toet voordeel kunne zien, deu-
dat er dan wel is meer verkocht
wier. Noe was t'er één in 't
krootje, die zei, dat die wienke-
liers vule onderkrupers waere.
Da spreek 'k noe wè nie eêlemae
le tegen, mè mien zeien bluuft
toch waere, wa jie, Jan. 't Zou
vanself oneerelijk zien, as die
wienkeliers ulder waeren gekocht
aode van leveranciers, die op de
doosjes en fleschjes vaste priezen
gezet aode, mè dat was nie waere,
wan ulder krege aoles uut bute-
lande en ze waere eêlemaele vrie
in 't bepaelen van ulder winst.
'k Kieke wel is in de de krante
nae de rêesjes naemen van dege
ne, die boete moete betaele. Nae
mien mêenienge zou d'er gin
mensch op achteruut gae, as die
naemen mè stilletjes weggelaete
wiere: diegene, die d'er mee te
maeken zü 't toch wè te weten
komme en 't gaet 'n ander toch
eigentlijk niks an, wat jie. A 'k
dan die lange rêeste naemen zó
zie, 'k wel is gedocht: 't recht
kan in Nederland vee geld koste,
't kan z'n eige toch wè bedrupe,
óor. Mè dae bin 'k lillijk van t'rug-
gekomme, wan 'k g'oóre, dat 't
meerendeel van die veróordêelde
moete gae zitte, omda ze gin cen
ten en ze vanself ook moeilijk
kunne leêne en wat nog erreger
is, dae bin d'er, die de centen wel
mè die zeie: 'k ouwe ze lie
ver in m'n zak en 'k gaen stilletjes
zitte, 'k de kost vö 't eten en 'k
verdiene zoo meer, as da 'k buten
de gevangenisse was. Da's van
self 'n eêl lillijk zeien. Zoo is 't
te begriepen, da ze bienae gin
raed mi wete om aol de gevan
gene 'n plekje te geen. G'liek a 'k
a deu lie schemere en zöoas toch
ook te begriepen is, kostte die ge
vangene vee geld an 't land, mè
daebie is nog 't grootere naedeêl,
dat er onderde menschen a mit
de gevangenisse kennis gemaekt
waedeur dat de angst vö schan
de ulder nie mi zö sterk vor 'n
misdrief doet afschrikke. 't Raekt
daerom oog tied, dat er is 'n ver-
anderienge komt in da straffen vor
overtrediengen en kleine misdrie-
ven. 'k Zou zeie: de veróordêelde
moete, as ze noe de keuze tus-
schen boete betaele of zitte, in 't
vervolg eenvoudig betaele. Mè 't
zou dan oneerelijk zien, as vor on
geveer dezelfde overtrediengen
zowat g'lieke boeten opgeleid wie-
re. 't Zou dan kunne gebeure, dat
bievoobeeld 10 gulden boete vö
den éénen 'n êel weekgeld en vö
den anderen zou 't nog gin knoppe
van z'n rok zien. Neê, op d' over
trediengen en kleine misdrieven
zouwe zoövee of zoövee daggel
den moete stae, zodat de rechter,
as 't noödig was, de pappieren van
d' inkomstebelastienge moch in
zie.
Jan, daer is lank gelee deur 'n
vreêd geleerde meneer is gezeid,
dat in 't brood van de bedeêlienge
n mensch z'n eige zedelijk dood
eet. Kiek, dae mag zoo op z'n zei
leven wel ies waers zien in da
zeien, 't is toch nae mien meênien
ge vee te kras gezeid, wan 't zou
toch werentig nè zien, asof
iemend, die bedeelt, 'n zedelijke
moord pleegt. Mè laet er dan ies
kwaeds in kunne zitte, noe moet
't gebeure om erreger kwaed te
gen te gaen. Mer om noe op m'n