DAMMEN EN SCHAKEN,
VOOR DE JEUGD, o-d» factie va„
ZEEUWSCHE KRONIEK.
ging-
Mevrouw G. E. DE LILLE HOOGERWAARD.
TE VEEL VAN HET GOEDE.
DE WERELD IN.
men. En voe 't land is de regen
erg noodig. Bloeiend Zuud Beve-
land is verbie. Welke zot zou toch
verzonnen om ier te praoten van
bongerds Die eete bie ons aol-
tied nog boogers.
Mie de groetenisse van Jaonne-
je vriend.
Jan de Smid.
19 MEI 1792.
Rilland en Bath tot een
kerkelijke gemeente ver-
eenigd.
Rilland en Bath waren afzonder
lijke heerlijkheden, die met de ge
lijknamige dorpen meer dan twee
en een halve eeuw overstroomd
zijn geweest.
Toen onze Republiek van den
Oostenrijkschen keizer Jozef II de
forten Lillo en Liefkenshoek, ge
legen aan de Schelde ten N. van
Antwerpen, Imoest ontruimen,
werd in 1786 een fort gebouwd
aan den Z. O. punt van den in
1773 bedijkten Reigersbergschen
polder. De bezetting van Lillo en
Liefkenshoek vormden met de
meegekomen burgerlijke bevolking
een kerkelijke gemeente op het
fort Bath.
Het dorp Rilland, dat weer op
nieuw was opgebouwd, werd in
1792 kerkelijk bij Bath gevoegd.
Toen na 1795 de ambachtsheer
lijkheden als zoodanig werden
opgeheven vormden Rilland en
Bath twee afzonderlijke burger
lijke gemeenten, die op 't eind der
vorige eeuw zijn vereenigd, In het
tegenwoordige ^gemeentewapen
ziet men daarom de oude wapens
van Rilland, van Bath en van
Maire. Dit laatste was ook een
dorp, in de 16de eeuw door de
zee verzwolgen, maar nooit opge
bouwd. In den loop der jaren was
Rilland haar zuster Bath over het
hoofd gegroeid. Het is nog maar
enkele jaren geleden, dat de Her
vormde kerk te Bath is afgebro
ken en te Rilland 'n nieuwe werd
gebouwd.
20 MEI 1540.
Karei V vergunt aan Mid
delburg de haven te mo
gen verlengen en kade-
gewijs in de stad te bren
gen.
Daar de Arne, het eerste vaar
water van Middelburg naar zee,
mede door de vele krommingen,
ondiep was geworden, werd in de
jaren 1532 tot 1535 een nieuwe
haven gegraven naar de Welzinge,
thans de havenpolder langs den
Nieuwlandschen weg.
Door de zich steeds meer uit-
breidenden handel kwam er vaak
in de stad in den mond der nieuwe
haven een opstopping van sche
pen, 't geen niet alleen veel onge
rief veroorzaakte, maar ook dik
wijls aanleiding gaf tot menigvul
dige vechtpartijen onder de schip
pers.
Daarom werd van uit de haven,
ongeveer 24 roeden van de Zuid
dampoort af, een nieuwe haven
om de stad gegraven tot aan de
toenmalige Gortstraatpoort bij de
stadsvest, Aan de eéne zijde,
waar de schepen kwamen te lig
gen, werd een opslag of kade ge
maakt, de tegenwoordige Rou-
aansche kade, Londensche kade,
Hout- en Turfkade. Aan de ande
re zijde, landwaarts werd een dijk
gelegd. Bij een latere uitbreiding
der stad is de dijk afgegraven,
doch de namen Kinderdijk en Ko
rendijk herinneren nog aan den
vroegeren toestand.
De straten, zooals de St. Jan
straat, enz. mochten tot aan de
nieuw'e haven veijlengd worden.
De St. Janskerk, die in den weg
stond, werd in 1544 afgebroken.
Om de groote kosten te kunnen
dekken kreeg de stad van Karei
V toestemming erfelijke losrenten
te mogen verkoopen tot een be
drag van 100 ponden Vlaamsch te
gen den penning 16. Verder mocht
de stad een nieuwe inpost of be
lasting op Franschen en Rijnschen
wijn en op tarwe heffen.
25 MEI 1773..
Oproer onder de meer
dan 3000 polderwerkers
in den Reigersbergschen
polder in Zuid-Beveland.
Een van de rampzaligste over
stroomingen in Zeeland was die
van 5 Nov. 1530, waarbij ook het
oostelijk deel van Zuid-Beveland
met een 17 tal dorpen verloren
Eerst in 1773 werd begonnen
met een groot deel in te polderen,
den zoogen. Reigersbergschen pol
der, groot 2175 gemeten.
In Maart van dat jaar werd be
gonnen en het .droge voorjaars
weer begunstigde het werk zeer.
Onder de meer dan 3000 polder
werkers brak een staking uit, om
dat het loon door hen te laag werd
geacht. Bovendien was in dien
tijd alles duur.
Nadat eerst een 12 tal afgezon
den soldaten door de polderwer
kers waren ontwapend en bespot,
brak er een formeel oproer uit.
De overheid meende terecht nu
streng te moeten optreden en zond
150 soldaten er heen. De voor
naamste oproermaker werd op
een daartoe expres opgericht
schavot gegeeseld en met 300 an
deren, die tot de voornaamste
belhamels behoorden, naar Oost-
Friesland teruggezonden. De ove
rigen hervatten den arbeid, doch
de militairen bleven op het werk
aanwezig, totdat dit voltooid was
25 MEI 1270.
Margaretha, gravin van
Vlaanderen, stelt Hulst
vrij van tol door geheel
haar graafschap.
Hulst is de oudste stad van het
tegenwoordige Zeeland. Zij kreeg
reeds in 1180 stadsrechten. Mid
delburg eerst 37 jaar later.
Daar haar ligging aan een diep
vaarwater namen de handel en
de scheepvaart toe. Niet weinig
heeft daartoe bijgedragen het bo
vengenoemde privilege van haar
gravin Margaretha, bijgenaamd de
Zwarte. In den volksmond heette
zij Zwarte Griet.
Daar destijds alle vaarwaters
door de graven als domeingebiea
werden beschouwd, hieven zij, om
hun inkomsten te vermeerderen,
op die plaatsen, waar veel sche
pen passeerden tol, de zoogen.
grafelijke tol. Dit gaf wel eens
oorzaak tot twist of oorlog. Voor
hen, die tolvrijheid genotenj was
het een groot voordeel. Zoo ook
voor de poorters van Hulst.
29 MEI 1785.
De Hervormde kerk te
Hoofdplaat ingewijd.
Een schor, in de Schelde gele
gen en de Hooge Plaat genoemd,
begon in 't midden der 18de eeuw
rijp te worden. In 1775 werd eerst
het drie-vijfde deel en in 1778 het
overige deel ingedijkt. De nieuwe
polder, Hoofdplaatpolder gehee-
ten, was toen ongev. 1700 ha.
groot.
In het eerste deel werd bij het
kruispunt van twee hoofdwegen
een dorp gebouwd, het tegenwoor
dige Hoofdplaat. Wel kwamen er
in den nieuwen polder zich veel
Roomsch-Katholieken vestigen,
doch deze mochten volgens de
toenmalige wetten, er geen kerk
bouwen. Voor de Hervormden zou
een kerk met pastorie en school
gesticht worden.
In de vergadering der Staten
van Zeeland van 25 Sept. 1780
werd het besluit hiertoe genomen.
De eerste steen der nieuwe kerk
werd op 28 Mei 1783 gelegd door
Maria Pieternella Schorer te Mid
delburg. Op 29 Mei 1785 werd de
kerk ingewijd. De totale kosten
bedroegen 22.200.
Het kerkgebouw is van een
eigenaardige stijl, n.l. vierkant.
Midden op het dak verheft zich
een kleine toren met uurwerk.
Aan de zijkanten heeft de kerk
een drietal boogvensters.
De eerste predikant was Jaco
bus Wiersen, die zich op 12 Nov.
1786 aan de gemeente verbond.
Toen door de omwenteling van
1795 meer scheiding kwam tus-
schen kerk en staat en bovendien
Staatsch-Vlaanderen bij Frankrijk
werd ingelijfd, kregen de
Roomsch-Katholieken ook het
recht een eigen kerk te bouwen.
Die te Hoofdplaat maakten daar
van dadelijk gebruik en stichtten
nog in 1795 een nieuwe kerk, ge
wijd aan den H. Eligius, een be
kend evangelieprediker in Vlaan
deren.
R. B. J. d. M.
(Nadruk verboden).
Kun je me niet even een
tientje leenen Ik merk daarnet,
dat ze mijn portefeuille hebben
gerold of dat ik ze heb verloren.
Wel, natuurlijk, daar heb je
een tientje. Ik zou het maar gauw
gaan aangeven bij de politie.
Och neen, dat is de moeite
niet waard. Er zat toch niets an
ders in dan een paar oude brieven
en een verloopen twintigje van de
loterij.
o
In een café at een grondwer
ker, om een weddenschap, twaalf
krentenbroodjes, twaalf harde
eieren en twaalf haringen achter
elkaar op. Toen veegde hij zijn
mond af en stond op om weg te
gaan,
Waarom heb je zoon haast
om weg te komen Voel je je
soms niet lekker grinnikte de
man die de weddenschap verlo
ren had.
Heelemaal niet, zei de an
der. Maar ik ga gauw naar huis,
voordat iemand aan mijn vrouw
kan vertellen wat ik hier heb ge
had, want anders geeft ze me
geen middageten.
o
Staat u er voor in, dat die
papagaai praat vroeg de dame.
Praten, mevrouw, zei de
koopman. Praten Ik heb hem
van een damesclub gekocht en die
deden hem weg, omdat al de leden
jaloersch op het beest waren.
Partij, gespeeld winterwedstrijd
19351936, Schaakvereeniging
Middelburg'
Wit: H. VOORHANS.
Zwart: P. DE ZEEUW.
Fransche verdediging.
1. e2e4 e7e6
2. d2—d4 d7d5
3. e4Xd5 e6Xd5
4. Pgl—f3 Lf 8d6
5. Lf 1—e2
Sterker is: 5, Lf 1d3, Lc8g4-;
6. 09, Pb8c6; 7. c2c3, Dd8
d7; 8. Pbld2 enz.
5Pg8f 6
6. 0—0 0—0
7. Tf 1—el
Eerst moet de looper op g5
worden ontwikkeld gevolgd door
Pc3 of Pbd2.
7c7c6
8. Pbl—d2 Dd8c7
9. c2c3 Lc8f 5
10. Pd2—f 1 Pb8d7
11. Le2—d3 Lf 5g4
12. h2h3 Lg4Xf3
13. DdlXf 3 Pf 6e4
Dit kost onnoodig een, pion. 13.
Ta8e8 is beter.
14. Ld3Xe4 d5Xe4
15. Df3Xe4?
Nu 15. TelXe4.
15 Ta8e8
16. De4Xe8 Tf8Xe8
17. TelXe8f Ld6—f 8
18. Lel—d2
Was hier 18, Lg5 niet sterker?
18Pd7f 6
19. Te8—e2 g7—g6
20. Tal—el' Kg8—g7
21. g2—g3
Dit verzwakt de Koningsvleugel.
Immers goed was toch 21. Ph2 of
Pg3.
21Dc7—dó
22. Kglh2 a7a6
Tempoverlies. 22Lf 8
dó kon toch.
23. Pf 1—e3 Pg5e4!
24. Ld2—cl
Hier moest nu 24. Pg4 geschie
den.
24Pe4g5
8
7
6
5
4
3
2
1
25. Pe3—g4 Pg5—f3f
26. Kh2—hl g6g5
Ook mogelijk was 26
Pel:, 27. Tel:, h5!
27. Tel—dl
28. LdlXg5
29. Pg4 h2
30. Te2—e3
31. Tdl—el
32. Khlgl
33. f 2Xg3
34 Tel—e2
35. Te2Xh2
Wit geeft op.
a b cdefg h
h7—h5!
Pf 3Xg5
Dd7Xh3
Lf 8—dó
h5—h4
h4Xg3
Ld6Xg3
Lg3Xh2f
Dh3Xe3f
Lang, heel lang geleden woonde
in een der Oosterse rijken prins
Ramis, de wat verwende, enige
zoon van een reeds ouden vorst.
Op de dag, toen de vader het
regeren moede werd, sprak hij tot
Ramis: „Vóórdat ge als vorst de
troon bestijgt, moet ge een gema
lin zoeken. Ik gaf reeds mijn be
velen aan den Groot-Vizier;1) hij
zal een prinses...." Nauwelijks
hoorde prins Ramis, dat de Groot-
Vizier, en niet hij zelf, een gema
lin zou mogen zoeken, of hij ver
liet boos het vertrek, holde naar
het verblijf van den Groot-Vizier
en sprak tot hem: „Denk er wèl
aan, dat ik geen domme gemalin
op de troon duld 'k Wil een die
handig en verstandig is, en vooral
een, die mijn lievelings-gerecht,
rijsttaartjes, kan bakken...."
^Rijsttaartjes bakken kan uw
kok toch ook', sprak de Groot-
Vizier lachende.
„Dat weet ik", was 't antwoord,
„maar mijn kok kan het in zijn
hoofd krijgen, heen te gaan. En,
of een nieuwe kok ze naar mijn
smaak bakt, weet gij nóch ik. Zoek
dus verstandig, Groot-Vizier
Zo vertrok toen reeds de vol
gende dag de Groot-Vizier naar
een rijk; waarover een vorst re
geerde, die drie lieve, mooie doch
ters bezat. Doch de oudste van het
drietal kon alleen prachtig weven;
de tweede maakte fijne handwer
ken; en de jongste, Zita, kon wel
heerlijk koken en bakken, dóch
van rijsttaartjes had zij zelfs nooit
gehoord.
„Maar dat kunt u toch wel le
ren, Hoogheid", sprak de Groot-
Vizier.
„Dat is wel zo", zei Zita. „Maar
ik wil alleen een prins trouwen,
die prachtig kan trommelen, want
op tromgeroffel ben ik dol. Zeg
dit maar aan Uw Heer.
De» Groot-Vizier, hoewel hij
wist, dat de jonge vorst in 't ge
heel niet kon trommelen, keerde
zonder verder naar een gemalin te
zoeken naar zijn gebieder terug.
Hij vond prinses Zita zó lief en zó
verstandig, dat hij haar een goede
gemalin voor den jongen vorst
oordeelde. Dit vertelde hij dan
ook bij zijn terugkomst.
„Wel, als zij zó handig kan bak
ken en braden, dan leert ze óók
wel gauw rijsttaartjes bakken",
sprak Ramis,
„Ja, maar de prinses wil al
léén trouwen met een gemaal, die
prachtig een roffel op de trommel
kan slaan", zei de Groot-Vizier.
„O, dat is spoedig te leren",
lachte de jonge vorst. „En wil zij
mij trouwen, dan wil ik reeds mor
gen les in 't trommelen nemen, als
zij dan maar de rijsttaartjes leert
bakken.'1'
Toen de Groot-Vizier Ramis'
woorden aan prinses Zita over
bracht, stemde het prinsesje er in
toe, de gemalin van den jongen
vorst te worden. En zo werd toen
weldra het vorstelijk huwelijk ge
sloten.
Maar door de vele feesten, die
J) Staatsraad (ook wel gezant,
zoals in dit verhaal.)
door den ouden Vorst ter ere van
dit huwelijk weken lang werden
gegeven, had de jonge vorst geen
gelegenheid het trommelen te le
ren. En vorstin Zita had het zó
druk met haar vele vorstelijke
gasten, dat aan rijsttaartjes leren
bakken niet te denken viel
Doch toen eindelijk, met het
eindigen der feesten, alle gasten
waren vertrokken, vroeg op een
dag de jonge vorstin haar gemaal:
„Lieve Ramis, laat een onzer die
naren toch eens je trommel halen
en sla dan eens een prachtige rof
fel. Op het voorplein zal het trom-
melgeroffel 't allermooist klinken.
„Lieve Zita, het spijt me waar
lijk, niet aan je verzoek te kun
nen voldoen", was het antwoord.
„Want door al die feesten, was 't
mij onmogelijk, om les in 't trom
melen te nemen. Maar toon jij nu
eerst eens, hoe handig je bent. Bak
vandaag eens wat rijsvttaartjes
voor me, wil je
„Dat zou ik graag doen, als ook
mij door het bezighouden onzer
gasten ae tijd niet had ontbroken
om je lievelingsgerecht te leren
bakken", zei Zita.
,,'k Dacht niet, dat je zó dom
was", sprak Ramis, die juist héél
veel trek in het gebak had. „Zelfs
een kok leert ze spoedig bakken.
En jij kunt 't nog niet.
„Zelfs een tamboer kan een
roffel slaan, en jij kunt het nog
niet zei Zita, terwijl ze met een
boos gebaar zich omkeerde en het
vertrek verliet.
„Ach, nu heb ik haar boos ge
maakt jriep vorst Ramis ver
schrikt uit. „Ik ga maar vlug les
in 't trommelen nemen".
Nog diezelfde dag ontbood hij
den besten tamboer van het regi
ment en beloofde hem honderd
goudstukken, als hij zorgde, dat
hij, vorst Ramis, in korte tijd een
prachtige roffel op de trommel
kon slaan.
Vorstin Zita, die óók reeds
dacht, dat haar gemaal boos was,
omdat zij zijn lievelingsgerecht
nog niet kon bakken, begaf zich
naar de keuken en ook zij be
loofde den kok honderd goudstuk
ken, als deze haar in korten tijd
rijsttaartjes leerde bakken. Op de
uren, dat haar gemaal trommel-
les nam, sloop zij naar de keuken,
en niemand herkende in „het
meisje met de koksmuts" zoals zij,
die haar bij toeval zagen, haar
noemden, de jonge vorstin. Doch
handig, als zij was, leerde zij ook
zó vlug het gerecht bakken, dat ze
reeds na een week vorst Ramis 'n
schotel zelfgebakken rijsttaartjes
kon voorzetten, die hem zó fijn
smaakten, dat hij uitriep: „Wat'
heb jij die taartjes heerlijk gebak
ken, lieve Zita En nu zal ik jou
eens laten horen, wat ik in die tijd
heb geleerd I'1' Hij gaf toen een
zijner dienaren bevel, een trommel
te halen en deze naar het voor
plein te brengen. Nauwelijks wa
ren zijn bevelen opgevolgd, of
hij begon te trommelen liet
daarna de roffel over 't voorplein
ratelen, zó hard, dat vorstin Zita
haar vingers in de oren stopte.
Maar toch zei ze: ,,'t Is heerlijk,
je prachtig getrommel te horen,
lieve Ramis
Zo ging het toen voortaan elke
dag, want als hij de schotel met
de door Zita gebakken rijsttaartjes
geheel leeggeten had, nam hij haar
mee naar het voorplein, waar' hij
er lustig op los trommelde.
Maar op een dag, juist toen de
rijsttaartjes er zo bijzonder lekker
uitzagen, liet vorst Ramis zijn
lievelingsgerecht onaangeroerd.
„Wat is er, lieve Ramis vroeg
toen vorstin Zita verschrikt. „Ben
je ziek
„Neen, lieve Zita", zuchtte de
jonge vorst. „Maar ach, geef me
toch geen rijsttaartjes meer. Ja, ze
smaken fijn Maar men kan van 't
goede ook wel eens al te veel
krijgen. Wil ik weer eens rijst
taartjes eten, dan vraag ik je dit
wel. Maar tóch blijf ik elke dag
voor je trommelen, lieve Zita.
„Ach, doe dat liever niet, lieve
Rafnis'r, sprak de vorstin. „J'e
tromgeroffel klinkt prachtig, maar
't is zoals je zelf zegt: „Ook van
't goede kan men wel eens te veel
krijgen." Laat dus het trommelen,
totdat ik zelf je zal vragen een
prachtige roffel voor me te slaan".
Toen vorstin Zita dit had ge
zegd, keek ze haar gemaal la
chende aan. En ook vorst Ramis
lachte hartelijk!- Ze hadden elkan
der best begrepen. Maar, of vorst
Ramis nog eens om rijsttaartjes
vroeg Neen, dat vertelt dit ver
haaltje niet, ook niet, of vorstin
Zita om tromgeroffel vroeg.
Tante Joh.
Ik ga op reis, zoals je ziet,
Met Fik, m'n trouwen vrind,
Die zo een reisje met den baas
Beslist erg prettig vindt.
We trekken ver de wereld in.
Naar Zuid en Oost en West;
Ook 't Noorden doen we stellig'
aan,
Daar lijkt het ons ook best.
M'n hond gaat ov'ral met me mee,
Dat spraken we zo af.
En als 'k me soms wat eenzaam
voel,
Hoor ik z'n trouwen blaf
Die zegt me: „houdt maar
goeden moed
Ik ben nog bij je, hoor
Dat jou niets overkomen kan,
Heus, daar zorg ik wel voor
Ik zei m'n Moesje goedendag;
„Toe, Moesje, huil maar niet
Het duurt toch werk'lijk niet zo
lang,
Voordat U mij weer ziet
Ze groette me zo vriendelijk,
Ze kuste me zo zacht
En heeft me juist tot aan de hoek
Een eindje weggebracht.
Wanneer ik dan terug zal zijn
Wel, vast nog in geen jaar
Misschien is wel m'n wereldreis
Dan op zijn vlugst pas klaar
Een jaar, wat lang Zeg je
dat niet
Nu, maak je maar niet bang.
Want weet je, in Verbeeldings-
land
Is dat niet eens zo lang
Je hebt het al begrepen, hè
Ik ga niet echt op reis
Ik speel het zo maar, voor de grap,
Ik maakte je wat wijs
Een jaar van lieve Moesje weg
Wat dacht je, dat 't bestond,
Dat ik op heel de wereld soms
Zo'n lief, goed Moesje vond
Neen, ik ga strakjes weer naar
huis
En pak m'n lieve Moe,
Ik zeg: „Dag Moes, U ziet, ik kom
Heel vlug weer naar U toe
En Moesje Of ze blij zal zijn
Dat weet ik pu al, zeg
Ze roept beslist: „M'n jongenlief,
Blijf nooit zo lang meer weg
Ro Frankfort
Werkendam.