Nederlandsch-Indië en de Marine KRONIEK van den OAG. De belangen tdieBNederland en Ned.-lndië verbinden. W-at is die rueiuite HONIG'5 KALFSSOEP TWEEDE BLAD VAN DE PROVINCIALE ZEEUWSCHE MIDDELBURGSCHE COURANT (W.O. DE GOESCHE CRT.) VAN ZATERDAG 29 FEBRUARI 1936. No. 51. door Gep. vice-admiraal G. L. Schorer. Gezondheid en ziekte aan boord der Gorapagnie's Oesf-lndië vaarders. mow leren, llaats reekt leven |d. ssw ïdo- Irraad Ziet liano-, Tiddel- 125.50, ameu- i, 48, 11, 16, ele K boek Kor- |elasse, een kist- lartjes 50. |em bril [dkoop ^ostk., leusch, ig ons J. A. Vak- >'s, Or- Ji ruil en. loie ge- ch goe- bij G. elikaan. 2.50 Auto- nstraat, r, v.g.h., uitbrei- (oprich- restau- idplaats dezes. iedere G-Tax. en door en. Tel. Middel- BOND. >perkin# chtingen juRrouv» O 278 JUïg. MMtoaan»wiMrtrr-V. 4 - - EE'-l Het Fransch-Russisch verdrag van wederzijdschen bijstand De beteekenis er van Cpl- lectieve veiligheid alias om- singelings-politiek Alfred Rosenberg laat zijn licht op de overeenkomst schijnen. De Fransche Kamer heeft nu dan eindelijk het Fransch-Russisch verdrag van wederzijdschen bijstand geratifi- ceerd. Het is hiermee eenigszins een lijdensgeschiedenis geweest. L°en_ Fa- val het ontwerp verleden zomer bij zijn bezoek aan Moskou hielp ontwerpen en er zijn naam onder zette, verwachtte men algemeen, dat hij het spoedig aan het parlement voor definitieve goedkeuring zou aanbieden. Het werd echter een getreuzel, Laval bleek heelemaal geen haast te hebben met de ratificatie. Week na week, maand na maand ver streek, maar wat er aan de orde kwam, het pact niet. Intusschen stak er in Duitschland een stormpje van veront waardiging tegen de overeenkomst op. Hitier -zelf liet er zich een paar maal venijnig over uit en de Duitsche pers volgde dapper dit hooge voorbeeld. Deze critiek heeft ons steeds ietwat kunst matig geschenen. Indien Duitschland geen offensieve bedoelingen (tegen Rus land) heeft, hoeft het zich van het ver drag niets aan te trekken. Het gaat zeer vermoedelijk trouwens minder ver dan de Duitschens het voorstellen. Frankrijk en Rusland beloven mekaar wel hulp voor 't geval een van deze landen onverhoeds door een derde wordt aangevallen, doch niet onvoor waardelijk. Het verdrag is als het ware vastgekoppeld aan het Volkenbonds pact; Genève zal, alvorens het toege past kan worden, moeten uitmaken, welke mogendheid in een bepaald ge val aanvaller is. ,althans in eerste in stantie. Alleen wanneer men 't hierover te Genève niet eens zou kunnen wor den (een aanvaller dient met algemeene stemmen als zoodanig gedoodverfd) krij gen de betrokkenen vrijheid van han delen. Er is in de Fransche Kamer dagen lang over de zaak gedelibereerd. De rechtsche afgevaardigden voelen prin cipieel niets voor een overeenkomst met een communistische re- geering. En zij vreezen, dat men met zoo'n verdrag de Fransche deuren wijd open zal zetten voor bolsjewieksche propaganda. Hun verzet mocht echter niet baten. Het zg. „Volksfront" (de radicalen, socialisten en communisten) was unaniem voor, terwijl ook een deel van het Centrum zich met de zaak kon vereenigen. Zoo kreeg het verdrag een flinke meerderheid (354465 stemmen) De overeenkomst past in het systeem van de Fransche „collectieve veilig heid", een systeem, waaraan echter een luchtje zit. Het loopt meer en meer uit op een politieke omsingeling van Duitschland en uit dien hoofde kan men er inkomen, dat de Duitschers het ver drag verafschuwen. Ongevaarlijk is de omsingelingspdlitiek allesbehalve. Ze leidt tot de vorming van de befaamde bondgenootschappen, waarvan men in 1914 de wrange vruchten heeft ge plukt. Het kan niet anders, of de mo gendheid, welke een aantal staten te gen haar al of niet vermeende kwade bedoelingen te hoop ziet loopen, zoekt ook bondgenooten. Het hoeft daarom geenszins te verbazen, dat op het oogen- blik Duitschland met Italië is gaan aan pappen. Het lijkt voorshands misschien niet bijster waarschijbljijk, dat hieruit een hecht bondgenootschap zal te voorschijn komen, doch het feit zelf geeft te denken. Trouwens als Mussolini door zijn dwaas avontuur in Oost-Afrika eens leelijk in de knel mocht ïaken, weet men nooit wat er kan gebeuren. Een kat in het nauw maakt rare spron gen. De Duitsche critiek op het verdrag is niet altijd v,an zakelijken aard. Dat schijnt Duitsche critiek over het alge meen trouwens niet meer te kunnen zijn. Heel bont maakt Alfred Rosen berg het in de „Völkische Beohachter". „Collectieve bedreiging van den vrede", schrijft deze filosoof onder de nazi's bo ven zijn opstel. „Het bolsjewisme is de groote wereldstrijd van het Joodsche ras tegen de Europeesche cultuur" be- weert hij vervolgens. „Een verbouwing van Eurcpa zal niet mogelijk zijn zon der voorafgaande vernietiging van het communisme, welke evenwel onbereik baar is, als niet eerst de Joden worden uitgeschakeld." „Wij weten zeer goed, vervolgt Rosenberg, dat zonder over winning op de Joodsche wereldophit- sirig een volkomen afrekening met het bolsjewisme niet mogelijk is, maar dat alleen door uitschakeling van deze in ternationale en siiperinternationale macht, welke aan alle Europeanen vij andig is, eerst de voorwaarde wordt geschapen om voor de nationale belan gen der volken op te komen." De conclusie v,an dit fraais kan niet veel anders zijn, dan dat „de Joden" het Fransch-Russisch verdrag in mekaar hebben getimmerd." Men hale zijn schou ders op. Het is een hopeloos geval met den heer Rosenberg. - I. i De gemiddelde Nederlander geeft er zich niet dikwijls rekenschap van, dat hij deel uitmaakt van een rijk van on geveer 70 millioen inwoners. Wie niet rechtstreeks zijn persoonlijke of zake lijke belangen in Oost of West heeft, beperkt zijn belangstelling bij voorkeur tot 't geen zich binnen de stads- of landsgrenzen afspeelt. Ongetwijfeld, hij weet wel van hoe groote beteekenis de overzeesche gewesten voor het moeder land en indirect ook voor hem zelf zijn, maar hij is er niet werkelijk van door drongen; in zijn dagelijksche bestaan, zijn dagelijkschen gedachtengang vervult het zeiden een rol van beteekenis. Bij deze geestesgesteldheid is ook de belangstelling niet groot voor de mid delen, die noodig zijn om aan de hoe langer hoe meer voor Nederlandsch-In- dië van buiten af opkomende gevaren het hoofd te kunnen bieden en waarvan een van de belangrijkste de marine is of althans dit zou moeten zijn. In dit en eenige volgende artikelen zal, na nog eens gewezen te hebben op de belangen, die Nederland en Neder- Iandsch-Indië verbinden, getracht wor den 'n kort overzicht te geven van en kele van de ernstige gevaren," die zi-Mi Oost-Azië ontwikkelen en in verband daarmee de eischen te noemen, waar aan de weermacht en meer in het bijzon- de de marine, moet voldoen, om haar taak bij 't keeren van die gevaren te kunnen volvoeren en in hoever aan die eischen ook werkelijk wordt voldaan. De belangen, die Nederland en Ne- derlandsch-Indië samenbinden zijn va*1 velerlei aard, materieele en cultureel en het is niet mogelijk er in een couran tenartikel uitvoerig op in te gaan. Zij zijn trouwens bij het ontwikkelde deel van ons volk bekend genoeg; wanneer in hét volg'ende dienaangaande enkele feiten en cijfers genoemd worden, ge schiedt dit alleen als middel om wat bij menigeen wellicht op: den achtergrond der gedachten was geraakt, thans weer op den voorgrond te brengen. Moesten de materieele belangen, die het Nederlandsche volk bij Neder landsch-Indië heeft gemeten worden met de maat van het oögenblik, nu zoowel Nederland als Indië zich diep in de put der economische inzinking bevinden, dan zouden zij geen overweldigenden in druk maken. Maar het spreekt vanzelf, dat de maat van Het ongunstige oogen- blik van thans al even onzuiver zou zijn als die van den abnormaal gunstigen tijd kort na den oorlog van 1914'18 en dat men moet trachten te werken met een maat, die over langeren tijd gemiddeld aan redelijke eischen voldoet. Het is uiterst moeilijk zich een goed denkbeeld te vormen van de grootte der kapitaalsbeleggingen in de verschillen de cultures en groote bedrijven in Ne- derlandsch-Indië. In 1926, een gunstig, maar geen buitengewoon gunstig jaar, werden deze beleggingen door het daar toe meest bevoegde orgaan geschat on een werkelijke waarde van meer dan 3 milliard gulden d.w z. belangrijk meer dan de geheele Nederlandsche staats schuld van nu. Een andere becijfering geeft aan, dat het bedrag der werkelijk in die cultures en bedrijven belegde ka- üitalen 2.65 milliard gulden is. Van die bedragen is drie vierde gedeelte Ne- derlandsoh kapitaal, Menkan hier aan nog bijvoegen, om na te gaan, hoe groot het geheele bedrag is, dat het Neder landsche volk aan kapitaal in Ned. in dië gestoken heeft, de sommen, die. het in de Ned, Indische staatsleeningen heeft opgenomen en die minstens op drie vierde van anderhalf milliard ge schat kunnen worden, Voor normale jaren kan aangenomen worden, dat door de in Ned. Indië wer kende vennootschappen aan dividenden wordt uitgekeerd een bedrag van 250 millioen gulden per jaar; in de periode van 1918'29 was het belangrijk meer. Daar komen dan nog bij circa 60 mil lioen aan staatsschuldrente. Samen dus ruim 300 millioen, waaryan minstens drie vierde gedeelte in Nederland in circulatie komt en waarvan dus tenslot te het geheele Nederlandsche volk pro fiteert. De in Ned. Indië geïnvesteerde ka pitalen hebben niet alleen in sterke ma te bijgedragen tot de welvaart der Ne derlanders, zij hebben evenzoo direct en indirect, die van de inlandsche bevol king verhoogd. En dit in niet geringe mate. Als afzetgebied der Nederlandsche industrie heeft Ned. Indië sinds langen tijd een belangrijke plaats ingenomen. In 1910 bedroeg de import uil Neder land bijna 31 van den totalen import van 315 millioen gulden. Dit percentage is evenwel geleidelijk gedaald en was in 1924 nog 19 Jé van den totalen im port van 678 millioen; in 1929 was het percentage eveneens 1914 maar van 1150 millioen. Daarna daalde het ver der, tot het in 1934, midden in de eco nomische put, op 13 van 300 mil lioen was gekomen. Gedurende de periode van 1929 loL 1934 nam de invoer uit Japan toe van 1014 tot 32 van de totale import bedragen van die jaren. Uit deze cijfers blijkt duidelijk in hoe sterke mate het zeer groote belang, dat de Nederlandsche industrie had op de Ned. Indische markt, geleden heeft on der de scherpe concurrentie van Japan, waar de levenstandaard zoo buitenge woon veel lager is dan die in Neder land. Een concurrentie, waar alleen a^.n tegemoet te komen zal zijn door de noodzakelijke aanpassing van ons volk aan den gewijzigien economisch en tce stand of door een sterke bevoorrechting door Ned. Indië van de Nederlandsche industrie, welke bevoorrechting, even wel in de praktijk gevaarlijk en veelal onuitvoerbaar zou blijken te zijn. Als gevolg van een nog in wording zijnd stelsel van contigenteeringen is de Japansche invoer thans niet meer toe nemende. De export van Ned. Indië naar Neder land is percentsgewijs eveneens in de latere jaren terug.geloopen. In 1910 gin* van den totalen uitvoer van 400 mil lioen 22.3 naar Nederland, in 1923 van 1368 millioen 15 in 1928 van 1577 millioen 1614 in 1934 van 490 millioen 21 De export naar Nederland is thans weer oploopend, ten voordeele van den Nederlandschen tus- srhenhandel. De Nederlandsche scheepvaaH is voor flngez. Med.l een belangrijk deel bp Ned. Indië ge oriënteerd De stoomvaartmaatschappij en Nederland, de Rotterdamsche Lloyd, de Koninklijke Pake4vaartmaatschappij en ce Java-China-Japanlijn, alle met hun geheele vloot bij de vaart ia en op Ned. Indië betrokken, vormen samen bijna de helft der Nederlandsche koop vaardijvloot; het in die ondernemingen- belegde kapitaal is meer dan 100 mil lioen gulden, de boekwaarde hunner vloten circa f 170 millioen. Hier komt dan nog bij het Nederlandsche kapitaal, dat in de op Ned Indië varende petro- leumtankschepen, gerekend kan worden gestoken te zijn. Nauw verband hiermede houden de Nederlandsche scheepswerven met al. him uitgebreiden aanhang van onder aannemers en onderleveranciers, de ha veninrichtingen, de veemen enz, enz. De belangen, die de Nederlanders in Ned. Indië hebben, kunnen ook van an deren kant bezien worden dan van dien van geïnvesteerde kapitalen, dividenden en in- en uitvoer. Men kan de vraag stellen, hoeveel Nederlanders hun werk kring in Ned Indië vinden en welk soort werk ze daar verrichten. De statistieken geven aan, dat van 't totaal van ruim 60 millioen inwoners 240,000 Europeanen zijn, waaronder ruim 190,000 Nederlanders met een re latief zeer groot aantal in leidende be trekkingen. Bijna 200 000 Nederlanders vinden in Ned. Indië hun bestaan, veel al een goed en gelukkig bestaan. Voegt men daarbij de velen, die bij de op Indië georiënteerde Nederlandsche bedrijven, banken, kantoren en scheepvaart betrok ken zijn, voegt men daar bovendien bij de in Nederland wonende Indische ge- pensionneerden men wordt in Indië al op betrekkelijk jeugdigen leeftijd ge- pensionneerd en hen, die na een werkzaam leven in cultures of bedrijven voldoende kapitaal gevormd hebben om daar in patria van te leven, dan komt men lot een respectabel aantal Neder landers wier bestaan en levensonder houd rechtstreeks van Ned. Indië afhan gen, om van hen, die er indirect van af hankelijk zijn, nog niet eens te spreken. In normale jaren' kunnen jaarlijks 900 a 1000 Nederlandsche jongelieden waar van de minimumgrens van ontwikkeling wordt aangegeven döor het eindexamen H.B.S., naar Ned. Indië worden uitge zonden om daar hun carrière te maken. En zij behooren tegenwoordig tot het beste en energiekste deel onzer bevol king. Hun wacht in Ned. Indië door gaans een ruimere taak dan zij in het intellectueel overbevolkte moederland hadden kunnen vinden. Het zou kortzichtig zijn, het stand punt in te nemen, dat de genoemde cij fers hun waarde gehad mogen hebben, maar dat de normale tijden van vroe ger nooit meer zullen terugkeeren en, wij voor de toekomst alleen rekening te houden hebben met de cijfers, zooals zii gelden voor den cngunstigen toestand van het heden De economische en financieele onder gang na den langen bloeitijd van de Oost-Indische Compagnie, de jaren van den Napoleontischen tijd en de moei lijke jaren daarna, maar ook de econo mische ontplooiing van Ned. Indië 'in de laatste vijftig jaar en vooral' in de periode van 19051929, de inzinking van thans, zij zijn alle de bewijzen, dat, door Dr. D, SCHOUTE, 4). Uit dit staatje blijkt niet alleen, dat de sterfte dikwijls matig is geweest, maar soms zelfs was zij laag. Merkwaardig is, wat de sterfte aangaat, dat de ongelukkigste reis en de voorspoedigste zijn ge maakt door een en het zelfde schip, het „Wapen van Delft". De oorzaken van dit verschijnsel, dat zich dikwijls vertoonde, zijn voor de Compagnie, haar chirurgijns en dokters immer een volslagen ge heim gebleven, hog zéér allen hun best hebben ge daan dat verontrustende raadsel te doorgronden. Uit de cijfers blijkt ook, dat in dien eersten tijd bemanningen van 350 koppen, door Udemans ruim een eeuw later als gewoon genoemd, toen nog niet voor kwamen; de schepen met een bemanning van ver onder de honderd koppen waren jachten, zéér kleine scheepjes voor deze groote vaart. Weer andere gegevens waren te halen uit de Resolutiën van Gouverneur-Generaal en Raden (oorspronkelijk geschreven in Rade), eveneens te vinden in het Landsarchief te Batavia. Hier volgt een samenvatting van mededeelingen omtrent 26 schepen, tusschen 1640 en 1648 uit Nederland te Batavia aangekomen: Van die 26 schepen was de gezamenlijke reistijd 4665 dagen, of 180 dagen per schip; gemiddeld duurde dus zoo'n reis een half jaar. Dit is lang zoo gebleven. Van 20 dier schepen stond aangeteekend het getal der mannen bij vertrek en het aantal dat tijdens de reis was verloren. Te samen waren uit gevaren 4517 man, van wie 346 waren verloren, dus ruim 8 Bij deze cijfers, en dat geldt ook voor het lijstje der schepen uit 16251631, moet in aanmerking genomen worden, dat zij een te gunstigen indruk geven; men was gewend aan de Kaap de zieken af te schepen en door gezonden te vervangen; van die zieken zijn ook nog gestorven en deze werden niet meegeteld. Bovendien komen in deze opgaven ook niet voor de schepen die waren vergaan en de mannen die daarbij het leven hadden verloren; voor deze schepen en deze mannen was de reistijd eeuwigdurend geworden.... Omtrent 5 van die 26 schepen staat met zekerheid vast, dat zij nergens waren aangeloopen onder weg; zij waren, het stond er duidelijk bij vermeld, regelrecht uit Nederland te Batavia aangekomen. Het waren de: Naam. Koppen. Verloren. Nassauw 285 2 Maeslandt 97 0 Walvisch 349 6 Salm 110 0 Vogel Struys 332 18 1173 26 of Dit lijstje maakt het waarschijnlijk, dat het be langrijke verschil in sterfte tijdens de reis met de schepen die wel (en meestal aan de Kaap) land hadden aangeloopen, heeft berust op dat vermijden van contact met den wal. In dien zin, dat het door varen mogelijk was door den goeden gezondheids toestand aan boord, maar omgekeerd deze toestand werd bestendigd door het mijden van den wal. Dit feit, uit onze cijfers waarschijnlijk geworden, bleef ook voor de bevaren mannen der Compagnie des tijds geen geheim. Het opvallende verschil in sterf- te-percentage (2.2 tegen 8 was in werkelijkheid nog iets grooter, daar de schepen die ineens waren doorgevaren, in geen geval zieken aan land hadden kunnen afschepen. Dat men bij de Compagnie de mogelijkheid van het doorvaren al vóór 1640 heeft leeren kennen, be wijst een mèdedeeling in de reeds eerder genoemde Resolutiën te Batavia, waar in die' van het jaar 1639 de mededeeling was te vinden, dat aangeko men waren uit het lieve vaderland twee schepen, de Haerlem en de Nieuw Amsterdam, resp. in 114 en 115 dagen, beide „tot groote verwonderinghe recht door see en met gesont volck". Ook op deze schepen, die al heel voorspoedig hadden gevaren (114 en 115 dagen tegen een gemiddelde van 180), was dus de sterfte zeker gering geweest. Maar toch, al waren er dan, in het bijzonder ge durende de 17de eeuw, tal van reizen die snel en voor de bemanningen gunstig zijn verloopen, de schrijvers over de rampspoedige overtochten heb ben volstrekt geen ongelijk, het is ook heel dikwijls ellendig gegaan, en dat kon ook niet anders mo gelijk zijn. Hoe wankel de gezondheidsverzorging aan boord der Compagnie's schepen ook moge zijn geweest, het zou niet zoo ongelukkig zijn gegaan met die scheepvaart, ware het niet, dat twee ziekten die voorziening telkens weer hadden onderste boven geloopen. Dat waren He scheurbuik en de typhus. Natuurlijk, de scheeps-chirurgijns hadden tijdens de reis tal van ziekten te behandelen en tal van kwetsuren; ziekten der ademhalingswegen in de koele klimaten, rheumatische aandoeningen, ontste kingen van allerlei aard; maar het groote leed en de groote verliezen zijn veroorzaakt door de beide bovengenoemde ziekten. Omtrent de zekerheid van de diagnose scheurbuik kan bij ons geen twijfel bestaan; de Compagnie's chirurgijns kenden het afschuwelijke beeld maar al te goed, zooals ons uit zoo vele beschrijvingen in hun journalen blijkt: de loomheid, en de zwellingen der beenen, de eerste verschijnselen, werden ge volgd door bloedingen en koortsen, door blauwe vlekken in de huid, ontsteking en verzwering van het tandvleesch met losraken en uitvallen der tan den, waarna ten slotte hevige aanvallen van hart kloppingen en hartzwakte met flauwten onder ge rekte doodsangsten aan het dikwijls langdurige lij den een einde maakten. Wie er behagen in mocht scheppen omtrent het heerschen van scheurbuik op de schepen der Com pagnie getallen te verzamelen, kan in het Rijks archief in Den Haag in de honderden journalen vinden wat hij zoekt. Voor ons mogen hier enkele feiten voldoende zijn; zij teekenen voldoende hoe het kon zijn. Zij zijn ontleend aan de Resolutiën te Batavia. In Juni 1622 stuurde de Raad van 'Indië het scheepje de Leeuwinne naar Straat Soenda om daar te kruisen op de schepen die uit het vaderland werden verwacht; en wel, omdat kort tevoren het jacht Emden, uit Nederland gekomen, tien dagen volkomen machteloos daar had rondgedreven, ten gevolge van de vele lijders aan scheurbuik. De Leeuwinne had gezonde mannen en versche voor raden aan boord om zoo noodig te hulp te kunnen komen. In Mei 1639 kreeg volgens besluit van den Raad van Indië schipper Schaap, varende op de Roch, een belooning omdat hij, op weg van Neder land naar Indië, bij toeval, in de buurt van Mauri tius, machteloos drijvende had gevonden het schip Nieuw Enckhuysen, een speelbal van wind en gol ven; schipper Schaap had van zijn mannen op het 'ïulpelooze schip overgebracht, en het was hem gelukt, zij het met belangrijke vertraging, met beide schepen veilig op de reede van Batavia te ankeren. Hoe ziek moeten die mannen niet zijn geweest van de scheurbuik die heerschte; beter dan iemand an ders wisten zij hoe elke, ook matige, storm zou afrekenen met hun schip en met hen; toch waren zij te ziek om zich daartegen nog te kunnen weren. Het is op het eerste gezicht wat vreemd, en dit om verschillende redenen, dat het onvermijdelijk is geweest voor de Compagnie om zoo talloos vele harer zeelieden aan deze ziekte, de scheurbuik, te verliezen. Wij weten nu dat de scheurbuik een ge volg is van een tekort aan een der edelstoffen (vi tamines) in de voeding, en dat een eentonige voe ding tot zoo'n tekort kan leiden; maar ook weten wij dat de voeding aan boord, hoewel dan niet sma kelijk dikwijls, toch vrij veel afwisseling toeliet. Waarom ontstond er dan toch zoo dikwijls scheur buik? Zeer waarschijnlijk heeft hier het voedsel- bederf een groote rol gespeeld, daar dit de keuze verkleinde; maar bovendien hebben waarschijnlijk de mannen zelf, het gevaar niet kennende daarvan, hun voeding nog veel meer beperkt door zich te bepalen tot dat voedsel dat zij dan nog het best hebben kunnen eten.

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1936 | | pagina 5