Nederlandsch-Indië en de Marine
KRONIEK van den OAG.
De belangen tdieBNederland
en Ned.-lndië verbinden.
W-at is die rueiuite HONIG'5 KALFSSOEP
TWEEDE BLAD VAN DE PROVINCIALE ZEEUWSCHE MIDDELBURGSCHE COURANT (W.O. DE GOESCHE CRT.) VAN ZATERDAG 29 FEBRUARI 1936. No. 51.
door
Gep. vice-admiraal G. L. Schorer.
Gezondheid en ziekte aan boord der
Gorapagnie's Oesf-lndië vaarders.
mow
leren,
llaats
reekt
leven
|d.
ssw
ïdo-
Irraad
Ziet
liano-,
Tiddel-
125.50,
ameu-
i, 48,
11, 16,
ele K
boek
Kor-
|elasse,
een
kist-
lartjes
50.
|em
bril
[dkoop
^ostk.,
leusch,
ig ons
J. A.
Vak-
>'s, Or-
Ji ruil en.
loie ge-
ch goe-
bij G.
elikaan.
2.50
Auto-
nstraat,
r, v.g.h.,
uitbrei-
(oprich-
restau-
idplaats
dezes.
iedere
G-Tax.
en door
en. Tel.
Middel-
BOND.
>perkin#
chtingen
juRrouv»
O 278
JUïg.
MMtoaan»wiMrtrr-V. 4 - - EE'-l
Het Fransch-Russisch verdrag
van wederzijdschen bijstand
De beteekenis er van Cpl-
lectieve veiligheid alias om-
singelings-politiek Alfred
Rosenberg laat zijn licht op
de overeenkomst schijnen.
De Fransche Kamer heeft nu dan
eindelijk het Fransch-Russisch verdrag
van wederzijdschen bijstand geratifi-
ceerd. Het is hiermee eenigszins een
lijdensgeschiedenis geweest. L°en_ Fa-
val het ontwerp verleden zomer bij zijn
bezoek aan Moskou hielp ontwerpen en
er zijn naam onder zette, verwachtte men
algemeen, dat hij het spoedig aan het
parlement voor definitieve goedkeuring
zou aanbieden. Het werd echter een
getreuzel, Laval bleek heelemaal geen
haast te hebben met de ratificatie.
Week na week, maand na maand ver
streek, maar wat er aan de orde kwam,
het pact niet. Intusschen stak er in
Duitschland een stormpje van veront
waardiging tegen de overeenkomst op.
Hitier -zelf liet er zich een paar maal
venijnig over uit en de Duitsche pers
volgde dapper dit hooge voorbeeld. Deze
critiek heeft ons steeds ietwat kunst
matig geschenen. Indien Duitschland
geen offensieve bedoelingen (tegen Rus
land) heeft, hoeft het zich van het ver
drag niets aan te trekken. Het gaat
zeer vermoedelijk trouwens minder ver
dan de Duitschens het voorstellen.
Frankrijk en Rusland beloven mekaar
wel hulp voor 't geval een van deze
landen onverhoeds door een derde
wordt aangevallen, doch niet onvoor
waardelijk. Het verdrag is als het ware
vastgekoppeld aan het Volkenbonds
pact; Genève zal, alvorens het toege
past kan worden, moeten uitmaken,
welke mogendheid in een bepaald ge
val aanvaller is. ,althans in eerste in
stantie. Alleen wanneer men 't hierover
te Genève niet eens zou kunnen wor
den (een aanvaller dient met algemeene
stemmen als zoodanig gedoodverfd) krij
gen de betrokkenen vrijheid van han
delen.
Er is in de Fransche Kamer dagen
lang over de zaak gedelibereerd. De
rechtsche afgevaardigden voelen prin
cipieel niets voor een overeenkomst
met een communistische re-
geering. En zij vreezen, dat men met
zoo'n verdrag de Fransche deuren wijd
open zal zetten voor bolsjewieksche
propaganda. Hun verzet mocht echter
niet baten. Het zg. „Volksfront" (de
radicalen, socialisten en communisten)
was unaniem voor, terwijl ook een deel
van het Centrum zich met de zaak kon
vereenigen. Zoo kreeg het verdrag een
flinke meerderheid (354465 stemmen)
De overeenkomst past in het systeem
van de Fransche „collectieve veilig
heid", een systeem, waaraan echter een
luchtje zit. Het loopt meer en meer uit
op een politieke omsingeling van
Duitschland en uit dien hoofde kan men
er inkomen, dat de Duitschers het ver
drag verafschuwen. Ongevaarlijk is de
omsingelingspdlitiek allesbehalve. Ze
leidt tot de vorming van de befaamde
bondgenootschappen, waarvan men in
1914 de wrange vruchten heeft ge
plukt. Het kan niet anders, of de mo
gendheid, welke een aantal staten te
gen haar al of niet vermeende kwade
bedoelingen te hoop ziet loopen, zoekt
ook bondgenooten. Het hoeft daarom
geenszins te verbazen, dat op het oogen-
blik Duitschland met Italië is gaan aan
pappen. Het lijkt voorshands misschien
niet bijster waarschijbljijk, dat hieruit
een hecht bondgenootschap zal te
voorschijn komen, doch het feit zelf
geeft te denken. Trouwens als Mussolini
door zijn dwaas avontuur in Oost-Afrika
eens leelijk in de knel mocht ïaken,
weet men nooit wat er kan gebeuren.
Een kat in het nauw maakt rare spron
gen.
De Duitsche critiek op het verdrag is
niet altijd v,an zakelijken aard. Dat
schijnt Duitsche critiek over het alge
meen trouwens niet meer te kunnen
zijn. Heel bont maakt Alfred Rosen
berg het in de „Völkische Beohachter".
„Collectieve bedreiging van den vrede",
schrijft deze filosoof onder de nazi's bo
ven zijn opstel. „Het bolsjewisme is de
groote wereldstrijd van het Joodsche
ras tegen de Europeesche cultuur" be-
weert hij vervolgens. „Een verbouwing
van Eurcpa zal niet mogelijk zijn zon
der voorafgaande vernietiging van het
communisme, welke evenwel onbereik
baar is, als niet eerst de Joden worden
uitgeschakeld." „Wij weten zeer goed,
vervolgt Rosenberg, dat zonder over
winning op de Joodsche wereldophit-
sirig een volkomen afrekening met het
bolsjewisme niet mogelijk is, maar dat
alleen door uitschakeling van deze in
ternationale en siiperinternationale
macht, welke aan alle Europeanen vij
andig is, eerst de voorwaarde wordt
geschapen om voor de nationale belan
gen der volken op te komen."
De conclusie v,an dit fraais kan niet
veel anders zijn, dan dat „de Joden"
het Fransch-Russisch verdrag in mekaar
hebben getimmerd." Men hale zijn schou
ders op. Het is een hopeloos geval met
den heer Rosenberg.
-
I.
i
De gemiddelde Nederlander geeft er
zich niet dikwijls rekenschap van, dat
hij deel uitmaakt van een rijk van on
geveer 70 millioen inwoners. Wie niet
rechtstreeks zijn persoonlijke of zake
lijke belangen in Oost of West heeft,
beperkt zijn belangstelling bij voorkeur
tot 't geen zich binnen de stads- of
landsgrenzen afspeelt. Ongetwijfeld, hij
weet wel van hoe groote beteekenis de
overzeesche gewesten voor het moeder
land en indirect ook voor hem zelf zijn,
maar hij is er niet werkelijk van door
drongen; in zijn dagelijksche bestaan,
zijn dagelijkschen gedachtengang vervult
het zeiden een rol van beteekenis.
Bij deze geestesgesteldheid is ook de
belangstelling niet groot voor de mid
delen, die noodig zijn om aan de hoe
langer hoe meer voor Nederlandsch-In-
dië van buiten af opkomende gevaren
het hoofd te kunnen bieden en waarvan
een van de belangrijkste de marine is
of althans dit zou moeten zijn.
In dit en eenige volgende artikelen
zal, na nog eens gewezen te hebben op
de belangen, die Nederland en Neder-
Iandsch-Indië verbinden, getracht wor
den 'n kort overzicht te geven van en
kele van de ernstige gevaren," die zi-Mi
Oost-Azië ontwikkelen en in verband
daarmee de eischen te noemen, waar
aan de weermacht en meer in het bijzon-
de de marine, moet voldoen, om haar
taak bij 't keeren van die gevaren te
kunnen volvoeren en in hoever aan die
eischen ook werkelijk wordt voldaan.
De belangen, die Nederland en Ne-
derlandsch-Indië samenbinden zijn va*1
velerlei aard, materieele en cultureel
en het is niet mogelijk er in een couran
tenartikel uitvoerig op in te gaan. Zij
zijn trouwens bij het ontwikkelde deel
van ons volk bekend genoeg; wanneer
in hét volg'ende dienaangaande enkele
feiten en cijfers genoemd worden, ge
schiedt dit alleen als middel om wat bij
menigeen wellicht op: den achtergrond
der gedachten was geraakt, thans weer
op den voorgrond te brengen.
Moesten de materieele belangen, die
het Nederlandsche volk bij Neder
landsch-Indië heeft gemeten worden met
de maat van het oögenblik, nu zoowel
Nederland als Indië zich diep in de
put der economische inzinking bevinden,
dan zouden zij geen overweldigenden in
druk maken. Maar het spreekt vanzelf,
dat de maat van Het ongunstige oogen-
blik van thans al even onzuiver zou zijn
als die van den abnormaal gunstigen tijd
kort na den oorlog van 1914'18 en dat
men moet trachten te werken met een
maat, die over langeren tijd gemiddeld
aan redelijke eischen voldoet.
Het is uiterst moeilijk zich een goed
denkbeeld te vormen van de grootte der
kapitaalsbeleggingen in de verschillen
de cultures en groote bedrijven in Ne-
derlandsch-Indië. In 1926, een gunstig,
maar geen buitengewoon gunstig jaar,
werden deze beleggingen door het daar
toe meest bevoegde orgaan geschat on
een werkelijke waarde van meer dan 3
milliard gulden d.w z. belangrijk meer
dan de geheele Nederlandsche staats
schuld van nu. Een andere becijfering
geeft aan, dat het bedrag der werkelijk
in die cultures en bedrijven belegde ka-
üitalen 2.65 milliard gulden is. Van die
bedragen is drie vierde gedeelte Ne-
derlandsoh kapitaal, Menkan hier aan
nog bijvoegen, om na te gaan, hoe groot
het geheele bedrag is, dat het Neder
landsche volk aan kapitaal in Ned. in
dië gestoken heeft, de sommen, die. het
in de Ned, Indische staatsleeningen
heeft opgenomen en die minstens op
drie vierde van anderhalf milliard ge
schat kunnen worden,
Voor normale jaren kan aangenomen
worden, dat door de in Ned. Indië wer
kende vennootschappen aan dividenden
wordt uitgekeerd een bedrag van 250
millioen gulden per jaar; in de periode
van 1918'29 was het belangrijk meer.
Daar komen dan nog bij circa 60 mil
lioen aan staatsschuldrente. Samen dus
ruim 300 millioen, waaryan minstens
drie vierde gedeelte in Nederland in
circulatie komt en waarvan dus tenslot
te het geheele Nederlandsche volk pro
fiteert.
De in Ned. Indië geïnvesteerde ka
pitalen hebben niet alleen in sterke ma
te bijgedragen tot de welvaart der Ne
derlanders, zij hebben evenzoo direct en
indirect, die van de inlandsche bevol
king verhoogd. En dit in niet geringe
mate.
Als afzetgebied der Nederlandsche
industrie heeft Ned. Indië sinds langen
tijd een belangrijke plaats ingenomen.
In 1910 bedroeg de import uil Neder
land bijna 31 van den totalen import
van 315 millioen gulden. Dit percentage
is evenwel geleidelijk gedaald en was in
1924 nog 19 Jé van den totalen im
port van 678 millioen; in 1929 was het
percentage eveneens 1914 maar van
1150 millioen. Daarna daalde het ver
der, tot het in 1934, midden in de eco
nomische put, op 13 van 300 mil
lioen was gekomen.
Gedurende de periode van 1929 loL
1934 nam de invoer uit Japan toe van
1014 tot 32 van de totale import
bedragen van die jaren.
Uit deze cijfers blijkt duidelijk in hoe
sterke mate het zeer groote belang, dat
de Nederlandsche industrie had op de
Ned. Indische markt, geleden heeft on
der de scherpe concurrentie van Japan,
waar de levenstandaard zoo buitenge
woon veel lager is dan die in Neder
land. Een concurrentie, waar alleen a^.n
tegemoet te komen zal zijn door de
noodzakelijke aanpassing van ons volk
aan den gewijzigien economisch en tce
stand of door een sterke bevoorrechting
door Ned. Indië van de Nederlandsche
industrie, welke bevoorrechting, even
wel in de praktijk gevaarlijk en veelal
onuitvoerbaar zou blijken te zijn.
Als gevolg van een nog in wording
zijnd stelsel van contigenteeringen is de
Japansche invoer thans niet meer toe
nemende.
De export van Ned. Indië naar Neder
land is percentsgewijs eveneens in de
latere jaren terug.geloopen. In 1910 gin*
van den totalen uitvoer van 400 mil
lioen 22.3 naar Nederland, in 1923
van 1368 millioen 15 in 1928 van
1577 millioen 1614 in 1934 van
490 millioen 21 De export naar
Nederland is thans weer oploopend, ten
voordeele van den Nederlandschen tus-
srhenhandel.
De Nederlandsche scheepvaaH is voor
flngez. Med.l
een belangrijk deel bp Ned. Indië ge
oriënteerd De stoomvaartmaatschappij
en Nederland, de Rotterdamsche Lloyd,
de Koninklijke Pake4vaartmaatschappij
en ce Java-China-Japanlijn, alle met
hun geheele vloot bij de vaart ia en op
Ned. Indië betrokken, vormen samen
bijna de helft der Nederlandsche koop
vaardijvloot; het in die ondernemingen-
belegde kapitaal is meer dan 100 mil
lioen gulden, de boekwaarde hunner
vloten circa f 170 millioen. Hier komt
dan nog bij het Nederlandsche kapitaal,
dat in de op Ned Indië varende petro-
leumtankschepen, gerekend kan worden
gestoken te zijn.
Nauw verband hiermede houden de
Nederlandsche scheepswerven met al.
him uitgebreiden aanhang van onder
aannemers en onderleveranciers, de ha
veninrichtingen, de veemen enz, enz.
De belangen, die de Nederlanders in
Ned. Indië hebben, kunnen ook van an
deren kant bezien worden dan van dien
van geïnvesteerde kapitalen, dividenden
en in- en uitvoer. Men kan de vraag
stellen, hoeveel Nederlanders hun werk
kring in Ned Indië vinden en welk soort
werk ze daar verrichten.
De statistieken geven aan, dat van 't
totaal van ruim 60 millioen inwoners
240,000 Europeanen zijn, waaronder
ruim 190,000 Nederlanders met een re
latief zeer groot aantal in leidende be
trekkingen. Bijna 200 000 Nederlanders
vinden in Ned. Indië hun bestaan, veel
al een goed en gelukkig bestaan. Voegt
men daarbij de velen, die bij de op Indië
georiënteerde Nederlandsche bedrijven,
banken, kantoren en scheepvaart betrok
ken zijn, voegt men daar bovendien bij
de in Nederland wonende Indische ge-
pensionneerden men wordt in Indië
al op betrekkelijk jeugdigen leeftijd ge-
pensionneerd en hen, die na een
werkzaam leven in cultures of bedrijven
voldoende kapitaal gevormd hebben om
daar in patria van te leven, dan komt
men lot een respectabel aantal Neder
landers wier bestaan en levensonder
houd rechtstreeks van Ned. Indië afhan
gen, om van hen, die er indirect van af
hankelijk zijn, nog niet eens te spreken.
In normale jaren' kunnen jaarlijks 900
a 1000 Nederlandsche jongelieden waar
van de minimumgrens van ontwikkeling
wordt aangegeven döor het eindexamen
H.B.S., naar Ned. Indië worden uitge
zonden om daar hun carrière te maken.
En zij behooren tegenwoordig tot het
beste en energiekste deel onzer bevol
king. Hun wacht in Ned. Indië door
gaans een ruimere taak dan zij in het
intellectueel overbevolkte moederland
hadden kunnen vinden.
Het zou kortzichtig zijn, het stand
punt in te nemen, dat de genoemde cij
fers hun waarde gehad mogen hebben,
maar dat de normale tijden van vroe
ger nooit meer zullen terugkeeren en,
wij voor de toekomst alleen rekening te
houden hebben met de cijfers, zooals zii
gelden voor den cngunstigen toestand
van het heden
De economische en financieele onder
gang na den langen bloeitijd van de
Oost-Indische Compagnie, de jaren van
den Napoleontischen tijd en de moei
lijke jaren daarna, maar ook de econo
mische ontplooiing van Ned. Indië 'in
de laatste vijftig jaar en vooral' in de
periode van 19051929, de inzinking
van thans, zij zijn alle de bewijzen, dat,
door
Dr. D, SCHOUTE,
4).
Uit dit staatje blijkt niet alleen, dat de sterfte
dikwijls matig is geweest, maar soms zelfs was zij
laag. Merkwaardig is, wat de sterfte aangaat, dat
de ongelukkigste reis en de voorspoedigste zijn ge
maakt door een en het zelfde schip, het „Wapen van
Delft". De oorzaken van dit verschijnsel, dat zich
dikwijls vertoonde, zijn voor de Compagnie, haar
chirurgijns en dokters immer een volslagen ge
heim gebleven, hog zéér allen hun best hebben ge
daan dat verontrustende raadsel te doorgronden.
Uit de cijfers blijkt ook, dat in dien eersten tijd
bemanningen van 350 koppen, door Udemans ruim
een eeuw later als gewoon genoemd, toen nog niet
voor kwamen; de schepen met een bemanning van
ver onder de honderd koppen waren jachten, zéér
kleine scheepjes voor deze groote vaart.
Weer andere gegevens waren te halen uit de
Resolutiën van Gouverneur-Generaal en Raden
(oorspronkelijk geschreven in Rade), eveneens te
vinden in het Landsarchief te Batavia. Hier volgt
een samenvatting van mededeelingen omtrent 26
schepen, tusschen 1640 en 1648 uit Nederland te
Batavia aangekomen:
Van die 26 schepen was de gezamenlijke reistijd
4665 dagen, of 180 dagen per schip; gemiddeld
duurde dus zoo'n reis een half jaar. Dit is lang zoo
gebleven. Van 20 dier schepen stond aangeteekend
het getal der mannen bij vertrek en het aantal dat
tijdens de reis was verloren. Te samen waren uit
gevaren 4517 man, van wie 346 waren verloren, dus
ruim 8
Bij deze cijfers, en dat geldt ook voor het lijstje
der schepen uit 16251631, moet in aanmerking
genomen worden, dat zij een te gunstigen indruk
geven; men was gewend aan de Kaap de zieken
af te schepen en door gezonden te vervangen; van
die zieken zijn ook nog gestorven en deze werden
niet meegeteld. Bovendien komen in deze opgaven
ook niet voor de schepen die waren vergaan en de
mannen die daarbij het leven hadden verloren; voor
deze schepen en deze mannen was de reistijd
eeuwigdurend geworden....
Omtrent 5 van die 26 schepen staat met zekerheid
vast, dat zij nergens waren aangeloopen onder
weg; zij waren, het stond er duidelijk bij vermeld,
regelrecht uit Nederland te Batavia aangekomen.
Het waren de:
Naam.
Koppen.
Verloren.
Nassauw
285
2
Maeslandt
97
0
Walvisch
349
6
Salm
110
0
Vogel Struys
332
18
1173
26 of
Dit lijstje maakt het waarschijnlijk, dat het be
langrijke verschil in sterfte tijdens de reis met de
schepen die wel (en meestal aan de Kaap) land
hadden aangeloopen, heeft berust op dat vermijden
van contact met den wal. In dien zin, dat het door
varen mogelijk was door den goeden gezondheids
toestand aan boord, maar omgekeerd deze toestand
werd bestendigd door het mijden van den wal. Dit
feit, uit onze cijfers waarschijnlijk geworden, bleef
ook voor de bevaren mannen der Compagnie des
tijds geen geheim. Het opvallende verschil in sterf-
te-percentage (2.2 tegen 8 was in werkelijkheid
nog iets grooter, daar de schepen die ineens waren
doorgevaren, in geen geval zieken aan land hadden
kunnen afschepen.
Dat men bij de Compagnie de mogelijkheid van
het doorvaren al vóór 1640 heeft leeren kennen, be
wijst een mèdedeeling in de reeds eerder genoemde
Resolutiën te Batavia, waar in die' van het jaar
1639 de mededeeling was te vinden, dat aangeko
men waren uit het lieve vaderland twee schepen,
de Haerlem en de Nieuw Amsterdam, resp. in 114
en 115 dagen, beide „tot groote verwonderinghe
recht door see en met gesont volck". Ook op deze
schepen, die al heel voorspoedig hadden gevaren
(114 en 115 dagen tegen een gemiddelde van 180),
was dus de sterfte zeker gering geweest.
Maar toch, al waren er dan, in het bijzonder ge
durende de 17de eeuw, tal van reizen die snel en
voor de bemanningen gunstig zijn verloopen, de
schrijvers over de rampspoedige overtochten heb
ben volstrekt geen ongelijk, het is ook heel dikwijls
ellendig gegaan, en dat kon ook niet anders mo
gelijk zijn.
Hoe wankel de gezondheidsverzorging aan boord
der Compagnie's schepen ook moge zijn geweest,
het zou niet zoo ongelukkig zijn gegaan met die
scheepvaart, ware het niet, dat twee ziekten die
voorziening telkens weer hadden onderste boven
geloopen. Dat waren He scheurbuik en de typhus.
Natuurlijk, de scheeps-chirurgijns hadden tijdens de
reis tal van ziekten te behandelen en tal van
kwetsuren; ziekten der ademhalingswegen in de
koele klimaten, rheumatische aandoeningen, ontste
kingen van allerlei aard; maar het groote leed en
de groote verliezen zijn veroorzaakt door de beide
bovengenoemde ziekten.
Omtrent de zekerheid van de diagnose scheurbuik
kan bij ons geen twijfel bestaan; de Compagnie's
chirurgijns kenden het afschuwelijke beeld maar al
te goed, zooals ons uit zoo vele beschrijvingen in
hun journalen blijkt: de loomheid, en de zwellingen
der beenen, de eerste verschijnselen, werden ge
volgd door bloedingen en koortsen, door blauwe
vlekken in de huid, ontsteking en verzwering van
het tandvleesch met losraken en uitvallen der tan
den, waarna ten slotte hevige aanvallen van hart
kloppingen en hartzwakte met flauwten onder ge
rekte doodsangsten aan het dikwijls langdurige lij
den een einde maakten.
Wie er behagen in mocht scheppen omtrent het
heerschen van scheurbuik op de schepen der Com
pagnie getallen te verzamelen, kan in het Rijks
archief in Den Haag in de honderden journalen
vinden wat hij zoekt. Voor ons mogen hier enkele
feiten voldoende zijn; zij teekenen voldoende hoe
het kon zijn. Zij zijn ontleend aan de Resolutiën te
Batavia.
In Juni 1622 stuurde de Raad van 'Indië het
scheepje de Leeuwinne naar Straat Soenda om daar
te kruisen op de schepen die uit het vaderland
werden verwacht; en wel, omdat kort tevoren het
jacht Emden, uit Nederland gekomen, tien dagen
volkomen machteloos daar had rondgedreven, ten
gevolge van de vele lijders aan scheurbuik. De
Leeuwinne had gezonde mannen en versche voor
raden aan boord om zoo noodig te hulp te kunnen
komen. In Mei 1639 kreeg volgens besluit van den
Raad van Indië schipper Schaap, varende op de
Roch, een belooning omdat hij, op weg van Neder
land naar Indië, bij toeval, in de buurt van Mauri
tius, machteloos drijvende had gevonden het schip
Nieuw Enckhuysen, een speelbal van wind en gol
ven; schipper Schaap had van zijn mannen op het
'ïulpelooze schip overgebracht, en het was hem
gelukt, zij het met belangrijke vertraging, met beide
schepen veilig op de reede van Batavia te ankeren.
Hoe ziek moeten die mannen niet zijn geweest van
de scheurbuik die heerschte; beter dan iemand an
ders wisten zij hoe elke, ook matige, storm zou
afrekenen met hun schip en met hen; toch waren
zij te ziek om zich daartegen nog te kunnen weren.
Het is op het eerste gezicht wat vreemd, en dit
om verschillende redenen, dat het onvermijdelijk
is geweest voor de Compagnie om zoo talloos vele
harer zeelieden aan deze ziekte, de scheurbuik, te
verliezen. Wij weten nu dat de scheurbuik een ge
volg is van een tekort aan een der edelstoffen (vi
tamines) in de voeding, en dat een eentonige voe
ding tot zoo'n tekort kan leiden; maar ook weten
wij dat de voeding aan boord, hoewel dan niet sma
kelijk dikwijls, toch vrij veel afwisseling toeliet.
Waarom ontstond er dan toch zoo dikwijls scheur
buik? Zeer waarschijnlijk heeft hier het voedsel-
bederf een groote rol gespeeld, daar dit de keuze
verkleinde; maar bovendien hebben waarschijnlijk
de mannen zelf, het gevaar niet kennende daarvan,
hun voeding nog veel meer beperkt door zich te
bepalen tot dat voedsel dat zij dan nog het best
hebben kunnen eten.