DAMMEN EN SCHAKEN. m m t m m m m ZOEKPLAATJE. VOOR DE JEUGD. On^er redactie van ZEEUWSCHE KRONIEK. V00RJAARSBL0EMPJE. Mevrouw G E. DE LILLE HOOGERWAARD. DE DR00M-KANG0ER0E. DAT IS TOCH DUIDELIJK. r uu iw w u En d' eigenaerS van d' oven zou- we ook wat kunne doe. Die zouwe moeten eischen op mien of 'n ech ten boer. En noe eit dien eênen me neer bie de purtretten 't een en ander geschreve. Dat schient 'n vreêd geleerde man te zien. Vor *m leit de ziele van 'n boer open en bloöt op z'n gezicht. Ie weet deu d' óoren, de neuze, de mond en de kinne van 'n boer in êensl z'n karrakter. En kiek, da 's noe toch .wel êel raor, dat die meneer dat nie mi kan, as 'n boer 'n stuitje op z'n burregersch is. 'k Weet nie, of 't er vee menschen zoo 'n bie- zondere gaeve mè zö jae, dan kan 'k 't werentig de boeren nie kwaelijk n*eme, da ze zö gauw meugelijk op ulder burregersch gae. Mè noe zeit Endrik, dat die meneer 'n kunstenaer is en zö a j' ook wè za wete, zien die men schen anders dan 'n ander en ze zien soms, wat er eêlema?le nie is. En dat leste ao 'k al in de gaoten bie 't eêste purtret. Ie schrieft, dat 'n 't van groöte beteekemsse vindt, dat die man z'n and toet 'n vuuste maekt en noe moe je be- griepe,. dat die man mi z'n lienker- and losjes z'n rok vastoudt, g liek trouwens de boeren dikkels doe, mè niks van 'n vuust, öor. 'k Zou wel is wille, dat er is teekenaers ienkel mit die bieschriften uut ul der oud purtretten teekende; die ziele, die dan in 'n bieschrift be- schreve was, zou dan op 't gezicht in da geteêkende purtret moete leie. Gin wonder, of t'er dan ge- liekenisse zou zien mit de weze- lijke purtretten. As jie dien boek is kun leze, moe jie je gedachten d'er ook is over schrieve, öor. i J'eb aolebei de groetenisse van Jikkemien en je goeie vriend, Je wannes. DE VERBINDING TUSSCHEN WALCHEREN EN VLAANDEREN I. Van de verbindingen tusschen de verschillende deelen van Zee land is van ouds die van Vlissin- gen naar het overliggende Vlaan deren de moeilijkste. Het vaarwa ter heeft daar het volle karakter van de zee, waarbij nog komt het bijna rechthoekig snijden van den stroom. Wie zich de overtochten, 30 en nog meer jaren geleden, kan herinneren, weet nog wel hoe het er bij stormweer kon spoken. De ondergeteekende, die vroe ger vaak den overtocht deed, heeft menigmaal gewenscht, met een variant op het gedicht van N. Beets over het Haarlemmermeer: Groote plas, groote plas 'k Wou, dat er een bruggetje [over je was. De groote plas in Holland is •drooggemalen, maar een brug over de Schelde zal zeker wel tot de pia vota, of te wel vrome wen- schen blijven behooren. De tegenwoordige verbinding, onderhouden door de bekende fer ry-booten, is zoo comfortabel, dat wij een weinig medelijden moeten hebben met onze voorouders, die denzelfden overtocht onder moei lijke omstandigheden moesten doen, vooral toen er nog geen stoombooten waren. Zij wisten echter van niets anders en zij waren ook tevreden. Wie kroniek schrijft, vraagt zich vaak af: Hoe was dit en hoe was dat vroeger Deze vraag deed on dergeteekende eenigen tijd geleden ook tot zich zelf. Het antwoord vindt de belangstellende lezer in dit en het volgende artikel. Dadelijk willen wij opmerken, dat de oudste verbinding niet ging over Breskens of Breskenszand, zooals oorspronkelijk de naam moet geweest zijn, en wel om de eenvoudige reden, dat de polder, waarin het dorpje Breskens ont stond, eerst in 1487 is ingedijkt. Het oudste veer was van Vlis- singen naar Sluis. Deze laatste stad lag vroeger aan het breede vaar water Het Zwin, dat met een tweetal monden in de Noordzee (de Wielingen) uitliep. Verder kon men van uit Sluis gemakkelijk in het reeds vroeg bloeiende Vlaan deren komen. Bovendien lagen voor de vaste kust van Vlaande ren verschillende eilanden met hun moeilijke verbindingen. De plaats van afvaart op Walcheren is van ouds Vlissingen, als liggen de vlak aan de Schelde. AI heeft Middelburg, zooals wij later zullen zien, zich geïnteresseerd voor een goede verbinding met den over kant met het oog op haar handel, toch werd van uit deze stad geen geregelde veerdienst onderhouden. De vaart, eerst door de Arne, na 1535 door het havenkanaal, ver der door de Welzinge en in schui ne richting over de Schelde was ook te lang. Wel voeren er van ouds van uit Staats-Vlaand eren naar Middelburg beurtschippers, die uitsluitend vrachtgoederen aan boord hadden. Zooals gezegd, is Vlissingen van ouds de plaats van afvaart en toch niet het tegenwoordige Vlissin gen, maar het zoogen, Oud-Vlissin- gen, dat een weinig meer naar het Westen lag. In een der vórige kronieken heb ben wij reeds min of meer uitvoe rig geschreven over Oud-Vlissin- gen, dat door Nieuw-Vlissingen werd overvleugeld. De graven van Holland, tevens ook van Zeeland, zagen spoedig in, dat Vlissingen een belangrijke plaats was, niet alleen omdat het aan de Schelde lag, maar ook met het oog op de afvaart naar Vlaan deren. Van ouds werden de rivieren be schouwd als te zijn domeingebied, dus het eigendom van den vorst. Deze eigende zich daarom vaak het recht toe tol te héffen van voorbijvarende schepen of van schepen, die goederen losten. Zoo was er van ouds te Vlissingen een grafelijke tol. Van alle goederen, die er aangevoerd werden, moest een klein geldelijk bedrag aan den 'graaf betaald worden. Het uitsluitend recht om perso nen en goederen naar Vlaanderen te brengen, vice versa, kwam ook aan den graaf. Deze verpachtte doorgaans het veer aan anderen. De oudst bewaarde oorkonde, betreffende het veer van Vlissin gen op Vlaanderen dateert van 8 Januari 1311, waarbij door graal Willem III van Henegouwen als bewaarder" van het veer voor den tijd van 4 jaar werd aange steld Gerolfs zone, pape of pastoor van Vlissingen. Het is te begrijpen, dat deze zelf niet letterlijk aan het roer heeft gezeten, maar een an der het varen. Ook personen, die niet van deze grafelijke veerschuit, zooals wij naar zouden kunnen noemen, ge bruik maakten, maar met andere schippers den overtocht deden, moesten bij aankomst of afvaart tol betalen. In 1326 werd het veer gegeven aan een ander persoon, terwijl in 't volgende jaar baljuw en schepen en van Vlissingen door den graaf werden gelast te zorgen, dat de veerman niet gehinderd werd, maar ook, dat deze niet meer geld zou vragen dan hem toekwam. Het oude tolhuis moet gestaan hebben aan het begin van de Beursstraat, nu het gebouw van het Belgische loodswezen, dus dicht bij het begin van de oude ha ven. Graaf Willem VI van Beieren gaf in 1415 Vlissingen in leen aan zijn bastaardzoon Lodewijk. Deze schonk in 1420 de inkomsten van het veer, ook hoofdtol genoemd, aan het Dominincaner klooster te 's-Gravenhage. Toen de Heeren van Veere sinds 1452 door aankoop ook Heeren van Vlissingen waren geworden, was hun doel ook de baten van het veer tot zich te trekken. Aan Fi- lips van Bourgondië, zoon van den zoogen. grooten bastaard en gehuwd met Anna van Borsele, ge lukte het om het veerrecht van de Dominicaner te koopen voor 10 pond Vlaams per jaar. De veer man, die van Filips en zijn opvol gers het veer pachtte, moest van het vastgestelde tarief 6 myten af staan aan de Heeren van Veere en Vlissingen voor elk persoon, dien hij overzette, (6 myten 2 dui ten of IK cent). De Spaansche troebelen, die in vele opzichten verandering brachten, deden dit ook ten opzichte van het veer VlissingenVlaanderen. Door de Hervorming waren vele rechten van kloosters en kerken vervallen, ook die van het Dominicaner klooster. Toen Willem van Oranje den 27sten Juni 1581 door aan koop Heer van Vlissingen was ge worden, heeft hij op verzoek van de vroedschap van de stad bij be sluit van 31 Juli 1582 verklaard het veer niet meer te zullen ver pachten of geld er van te innen. Beloofde Willem van Oranje het alleen maar gedurende den bin- nenlandschen oorlog, het veer recht is door de latere Heeren van Vlissingen, zijnde de opeenvolgen de stadhouders, nooit meer uitge oefend. (Wordt vervolgd' R. B.. J. <L M.) (Nadruk verboden). Bekijk het goed: het heeft zooveel te schenken. Voelt ge den moed van 't geen het doet; geeft dat niet veel te denken Zie het verricht, al is het teer en klein, getrouw zijn plicht, Dat kan wellicht den mensch ten voorbeeld zijn. Zoo'n bloempje wenkt ook naar den minst bedeelde; zoo'n bloempje brengt, zoo'n bloempje schenkt aan iedereen zijn weelde G. Budde. Ditmaal weer eens een partij uit de oude doos en wel Labourdon- nals's geniale conceptie welke partij werd gespeeld ruim 100 jaar- geleden in een match te Londen. Wit: LABOURDONNAIS. Zwart: MACDONNELL. Aangenomen Damegambiet, 1. d2d4 d7d5 2. c2c4 d5Xc4 3. e2e3 e7e5 4. Lf 1Xc4 e5Xd4 5. e3Xd4 Pg8—f 6 6. Pbl—c3 Lf 8e7 7. Pgl—f 3 0—0 8. Lele3 c7c6 9. h2h3 Wit heeft zich snel ontwikkeld. De laatste zet dient ter beveiliging tegen Pf 6g4 of Lc8g4 9Pb8d7 10. Lc4b3 Pd7b6 11. 0—0 Pf 6d5 Wit staat nu overwegend in het centrum. 12. a2a4 a7a5 13. Pf 3e5 Lc8e6 14. Lb3c2 f 7—f 5 Nu staat Pe5 als een muur, nu geen pion het meer verjagen kan. 15. Ddle2 f5—f4 16, Le3d2 Dd8et! 17. Tal—el Le6—f 7 1Pttf in *11 38 li m is m ■2 w t 18. De2e4 Wit gaat tot den aanval over. 18g7—g6 19. Ld2Xf4 Pd5Xf4 20. De4Xf 4 Lf 7—c4 21. DI4—h6 Lc4Xfl 22..Lc2Xg6 Alie hindernissen worden met geweld verwijderd. 22h7Xg6 23. Pe5Xg6 Pb6—c8 Beter was het om de dame als offer voor den toren aan te bieden b.v. Le7f 6. Maar ook dan zou de strijd niet gekeerd zijn, want na 24. TelXe8 Tf8Xe8. 25. KglXfl wint Wit evenzeer. 24. Dh6h8f Kg8—f7 25. Dh8h7f Kf 7—f6 26. Pg6—f4 Dreigt Pc3e4 mat. 26Lf 1—d3 27. Tele6f Kf 6g5 28. Dh7—hóf Kg5—f5 29. Te6e5 mat W.F. Uwe bemerking betref fende de Schotsche partij is niet geheel juist na 14. Lg5Xf6. Dd8X f6, 12. Pc3XcL> Le6Xd5 en 13. Ddlh5 zou U spelen Tf 8d8(?). Daarop volgt dan eerst 14. Dh5X h7fKg8f 8 en dan c2c3. Daar na heeft Wit zelfs winstkansen al °taat hij dan ook 2 pionen achter. Twee pionen zijn gelijk aan één of ficier. Joost was een hele maand met vader en moeder op reis geweest, en toen ze weer in Amsterdam te rug waren, kwam oma op een dag Joost halen; hij mocht met oma mee naar Artis. „Fijn juichte Joost, toen zijn moeder hem zijn jasje aantrok, om dat het niet meer zo warm was op die herfstdag. „En 'k neem Berie jpee, mammie. Die wil ook wel graag zijn broertjes in Artis zien...." ,,'k Zou Berie maar thuis laten, Joost", zei moeder, ,,'t Is veel te lastig voor oma, als je hem mee neemt Doch Joost zei: „Oma zal van Berie geen last hebben, want 'k houd hem goed vast, hoor mam- mie „Laat hem zijn beer maar mee nemen", lachte oma. v. Toen mocht Berie mee, en Joost hield zijn vriendje, zelfs in de tram stevig in zijn arm. En nog steviger greep hij Berie vast, toen ze bij de wilde dieren kwamen, want een der grote leeuwen brulde juist heel woest en sloeg boos met zijn klauwen tegen de tralies van zijn hok. Joost scheen heel bang voor het gebrul. „Kom toch gauw mee, oma", fluisterde hij, „straks komt 3ie stoute leeuw er m'ssrh'en wo.l uit." En of oma hem ook al vertel de, dat de tralies heel sterk waren, tóch was Joost niet gerust, vóór dat hf? op weg was naar de beer tjes. Ze waren ook zo grappig, die kleine Maleise beertjes, vond hij. „Dat ziin nu je broertjes, Berie!" zei hij. „Vindt je ze niet lief?" Toen oma hem bij de hand nam, om verder te gaan, kon ze hem dan ook alleen meekrijgen, door te zeggen: „Nu gaan we naar die aar dige kangoeroe's; je weet wel, die zo leuk springen. „Hè ja, oma", klonk het vrolijk Nauwelijl-s waren ze bij de kan- goeroe's gekomen, of Joost dacht niet meer aan de beertjes. Hij zei alleen tegen zijn Berie: „Wat springèn ze enig, hé Berie? En wat hebben ze leuke, korte voor pootjes, hè oma rieo hij lachen de uit', toen e"" der t-anrfneroes, met de voorpootjes, tegen de om rastering leunde. „Hij wacht zeker op wat 'ekkers", dacht Joost, en hij vond het jammer, dat hij zoveel beschuitjes aan de apen en de oli fanten had ge*even. want nu was alles op. ..'k Heb niets meer", zei hif tof de kangoeroe. Het dier keerde zich iuist om en sprong terug naar zijn broertjes en zusjes. „De kangoeroe is zeker boos, dat hij niets krüit. oma," zei Joost. Maar oma =+e1de hem berust door te zegden dat het aardige dier al léén boos werd. als sto"te kinde ren hem plaagden, 's Was toen Steeds de kans°eroe, waar .Toost over snrak: s naar zijn Ber'e keek bü niet. Wel hield hïi hem stevig bij één poot, doch niets zei hij tegen 7.ün r»i<5 vr'endie. Ja, zelf? toen hü thuiskwam. begon hij 't allereerste over de kangoeroe's dié-zoo<irappirf-spron<ten. Het duurde ook vrij lang, vóórdat Joost die avond slieo. en al heel gauw riep toen een vreemde stem tegen hem: „Joost, word eens wakker?" „O, mammie, is 't nu al weer morgen?" vroeg het ventje met een slaperig stemmetje, ,,'k Heb nog zo'n slaap.„Ik heb óók slaap zei de vreemde stem, „en ik wil in ie bedje slapen. „Hé? Wat? In mijn bedje?!" riep Joost, en hij opende zijn nog slaperige ogen endaar zag hij, vlak vóór zijn bedje, de kangoeroe, die heel brutaal met de korte voorpootjes leunde tegen 't hekje van het bedje. „O, 't is de kangoeroe!" fluisterde hij ver schrikt. „Ja, die ben ik", zei het dier. „En ik wil je vriendje worden, juist zoals dat dier, dat jij Berie noemt." „Dat is lief van je", zei Joost. „En ben je nu helemaal alleen hierheen gekomen? Mocht je dat van je mammie?" Toen Joost dit vroeg, schudde de kangoeroe zijn kopje, en zijn stemmetje zei droef: „Mijn mam mie woont niet in Artis; die woont helemaal in Australië." Joost, die pas vijf jaar was, had nog nooit van Australië gehoord. Daarom vroeg hij weer: „Maar je mammie komt toch zeker ook wel eens in Artis, juist zoals mijn oma, die helemaal met de spoor uit Den Haag is gekomen?" „Ik vind je erg dom", zei de kangoeroe. ,,'k Ben helemaal niet dom!" riep Joost wat beledigd uit. ,,'k Kan al tot twintig tellen!" De kangoeroe schudde zijn kop en zei: ,,'k Heb nooit van tellen gehoord, 'k Kan alleen hoog sprin gen „Nou dat kan mijn grote bro^*,, die al acht jaar is, ook!" vertelde Joosl. De kangoeroe schudde weer zijn kop en maakte zo'n gek geluid, dat Joost meende door het dier uitgelachen te worden. „Als je mij uitlacht, ga dan maar weer naar Artis terug!" riep hij boos. Maar wat deed nu de stoute kangoeroe? Hij greep Berie, die op zijn vaste plaats naast Joost' lag. enwierp het leuke beer tje op de vacht, die vóór het bedje op de grond lag, en daarna.... neen, dat was toch al te brutaal! vond Joost. Want op eens sprong de kangoeroe in 't bedje en ging liggen op Berie's plaatsje! „Ga er uit!" schreeuwde Joost. „Ga er uit, of Joost schreeuwde dit zó luid. dat moeder er door wakker werd. Dadelijk kwam ze Joostje's ka mertje binnen en vroeg: „Wat heb je, mijn ventje?" „O, mammie, die stoute kangoe roe uit Artis, die heeft Berie Doch vóórdat Joost haaf alles kon vertellen, begon zijn moeder vrolijk te lachen. ,,0, jou dom Joostje!" proestte ze. „Kijk toch eens naast je! Wie ligt daar?"' Joost keek. Ja, daar lag zijn Berie rustig op 't kussentje. „Maar 'k zag toch echt die kangoeroe, en hij kon spreken ook, mammie", vertelde het baasje. „Hij zei, dat 'k dom was. Nou, en dat ben 'k toch niet, hé mammie?" „Een heel k'ein beetje dom was ie wel, hoor! Want je denkt, dat de kangoeroe er echt was, en 't was toch maar een droom-kangoeroe. O, jou dom baasje!" lachte moeder. Toen even later moeder weer was heengegaan en Joost ook nog graag wat wilde slapen, zei hij te gen zijn beertje: „Zo'n droom- kangoeroe is toch helemaal niet aardig, hé Berie? Maar een droom-leeuw zal er toch niet zijn, hè?" 't Beertje zei natuurlijk niets; hij keek alleen Joost aan. Doch dé volgende dag was Joost nog niet uitgepraat over de droom- kangoeroe. „Droom-leeuwen zul len er wel niet zijn, hé pappie?" vroeg hij, toen ze die middag aan tafel zaten en hij wat knoeide met 't eten op zijn bordje. „Er zijn alleen echte leeuwen", zei vader. „En die hebben altijd honger. Maar eet nu eerst eens netjes je bordje leeg. En denk aan de pudding, die zo dadelijk komt „Ik wil het eten op mijn bordje voor de leeuwen bewaren", zei Joost. „En als ik morgen weer naar Artis ga, dan geef ik alles aan de leeuwen, want die brulden zo heel hard, en dat komt, omdat ze honger hebben. Joost noemde alles, wat later nog kon gebeuren, „morgen". Daarom zei vader: „De leeuwen zullen het niet prettig vinden, als ze zó lang op 't eten moeten wach ten. Kom eet 't nu vlug zelf op, dan kun je de leeuwen later wat brengenDoch Joost schoof zijn bordje weg en riep: „Ik weet wat, pappie! Telefoneert u maar even, dat ik eten voor de leeuwen kom brengen Op ditzelfde ogenblik werd er gebeld. .Gewoonlijk ging Bertha, het dienstmeisje, kijken wie er was. Doch vandaag ging vader eens kijken, ,,'k Zal dan meteen de leeuwen telefoneren, Joost", be loofde hij. Dat vond Joost best. Doch va der bleef wel wat lang weg, dacht hij. Maar daar hoorde hij in de gang een vreemd geluid; 't was iuist alsof hij het gebrul van een leeuw hoorde, ,,'t Lijkt wel, of er een leeuw aankomt", zei Jan, die acht jaar was. Joost keek groten broer wat angstig aan. Maar juist kwam va der weer binnen, 'k Heb maar ge vraagd, qf de leeuw hierheen wil de komen, vertelde hij. „Maar hij wil pudding en geen bloemkool. Hoe moet het nu, Joost?" vroeg hij. „O, ik zal dan mijn bordje wel leeg eten", zei Joost haastig. „Móet ik dan tegen de leeuw zeggen: ,,'t Is Joostje's stuk pud ding?" Vroeg vadër weer. Joost knikte, kéék daarna wat angstig naar de deur en fluisterde. „Als ii dè leeuw mijn stuk pud ding geeft, pappie, zegt u dan, dat hij niet meet zó akelig mag brul len, Maar u moet het hem héél vriendelijk vragen, hoor, anders wil hij misschien niet naar Artis teruggaan, en dan wordt hij een „droom-leeuw"; u weet wel, pap pie, zoals die „droom-kangoeroe", die kwam, toen 'k sfiepNeen, toen begreep Joost niet, waarom allen zó moesten lack en! Tante Joh, Jan zit te lezen. Op eens vraagt hij: „Vader, wat betekent dat: de man had lange vingers?" „Wel, dat is gauw gezegd!" luidt het antwoord. „Die man was een dief. Van iemand, die steelt, wordt gezegd, dat hij lange vingers heeft, want „met lange vingt^s kan men gemakkelijk wat wegne men". Jan begrijpt het best en leest verder. De volgende dag gaat Vader met Toosje, de jongste van 't ge zin, na?l> c\e Dierentuin. Toosje geniet. Bij de apen, die grappige dieren, is ze niet weg te krijgen. Eindelijk, eindelijk gaan ze verder. Ook de kangoeroe's, die zo leuk springen, worden bewonderd. De papegaaien gaan ze maar 't liefst gauw voorbij, want die krijsen zo. De marmotjes en konijntjes vindt ze schattig en bij een giraffe (jullie weet wel: een dier met een heel lange hals) blijft ze peinzend staan. Eindelijk vraagt ze: „Vader* is dat een dief onder de dieren?" Vader kijkt verwonderd en vraagt op zijn beurt: „Waarom dacht je dat, Toosje?" Waar is de molenaar

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1936 | | pagina 10