I
DAMMEN EN SGHAK
VOOR DE JEUGD. Onder redactie van
3 -
E
^Jï&I lte S a s S a 11
ZEEUWSCHE KRONIEK.
UIT EEN OUD KOOKBOEK
ANECDOTES VAN
BEROEMDE PERSONEN.
Mevrouw C. L DE LILLE HOOGERWAARD.
HET GESCHENK VAN TANTE NANS.
KNUTSELHOEKJE.
/yyvvVYWW
'I i ;!!'-• i J
:i!i i: i-;i f
f'j-r
JO (8
M 2 0)
«•Si.
M g cS
-g .2 S
?GS<
Q on3
«2 -O H S
9^ ft) :Sr.H
J5 <n3tSi N"0 ju
1
fl-o'S-s-ê «fe 8-g g P S S'S 5 a-S
QiXii-O C ~5! V» N -2 JO>J3?
c "O
pp
*S
Q
O a "O
>1 2
3 oQ-®
•ot
o 5 ftS U o g 53 s-g" ö- £g g 5 «00
-CH5 OisJ Fl N>iTiSg'OJD>>?|Z;NJ5w4:>J=^-»-l.>«T3?^ ttlfi J3 CM
to (0
TJ.y w
c h e
*-» T3
•OtC C PJ Jh
"Q os
B O-o N
-3 h
JÏ to 00
£r*T3
G «Qi)
J-« /*s r*;
<y a) 2 -*
w N W-J to r-D 'f-jwOGO ÏM N
ST? Sh 0)^2 G c3 5 O n - t c ,2
ü'I5WÖ(i)ö)**J55(ö(i)^^6)0™ K? >-j PJ <J) i Q)
w S mÜ c >H3 p>T3«OflT3^t>^ E
TJ
Qw
DE PEST IN ZEELAND.
IV [Slot).
Door het pesthuis, op het Ba-
gijnhof te stichten was het niet
alleen beter afgezonderd, maar
stond het ook dicht bij de wonin
gen der cellebroeders. Deze be
woonden een 8-tal woningen" op
het Bagijnhof, dat daarom ook
wel het Cellebroershof werd ge
noemd. Ook lag het kerkhof er
dicht bij, zoodat de dooden niet
ver weg moesten worden gedra
gen. De cellebroers werden na de
Hervorming door de regenten van
het gasthuis benoemd. Het zal
aan vele lezers wel bekend zijn,
dat het B,agijnhof stond dicht bij
De Bree, waar thans een com
plex nieuwe woningen staat.
Tot het jaar 1724 werd het pest
huis in gebruik genomen. De ver
pleging van arme en onvermogende
pestlijders was voor de helft ten
koste van het gasthuis, voor" de
andere helft ten koste van de dia
conie.
Aan het hoofd der verpleging
stond een geneeskundige, die door
het stadsbestuur als pestmeester
werd benoemd. Zijn salaris hing
af van de tijdsomstandigheden. In
de pestjaren w,as zijn belooning
natuurlijk het grootst. In 1635 bv.
kreeg hij een last turf (een last
100 ton of 10,000 turven) en een
vrije woning. Hij was vrij van
alle burgerlijke wachten en moest
van 2 oxhoofden wijn geen ac
cijns betalen. Verder ontving hij
nog in geld jaarlijks 60 p. vl.
(f 360) plus een buitengewone
toelage van 10' p. vl. Hij moest de
lijders- minstens 2 of 3 maal per
dag bezoeken.
De concierge van het pesfhuis
genoot behalve vrij wonen 28 p.
vl. 's jaars ,als salaris, verder 2
lasten turf. Ook was de helft van
de vruchten in den hof van het
pesthuis voor hem, terwijl de an
dere helft voor het gasthuis was.
Aan hem en zijn vrouw was de
verpleging der pestlijders opge
dragen. Genoemde inkomsten wa
ren vast. Bovendien ontving hij
voor elke patiënt, als er minder
dan 12 waren, 12 stuivers per dag.
Was 't aantal 12 of meer, dan werd
het dagloon met 2 stuivers per
persoon verlaagd.
Wij schreven reeds vroeger, dat
na 1666 de pest in Zeeland zoo
goed als niet meer voor kwam.
Als er geen pestlijders te Middel
burg waren, werden in het pest
huis ook menschen opgenomen
die met „vuylle pocken, cranage
en andere onreinichheden" waren
besmet. De concierge en zijn
vrouw moesten deze personen da
gelijks reinigen.
Als er in 't geheel geen patiën
ten of zeer weinig waren, dan
werden in het pesthuis vervuilde
landloopers en bedelaars opgeno
men, nadat zij van den voorzitten-
den regent van 't gasthuis een
loodje als bewijs van toelating
hadden ontvangen. Die vagebon
den werden potters of potboeven
genoemd. Vandaar dat het pest
huis ook de naam kreeg van p'ot-
tershuis. De potters kregen een
afzonderlijk deel van het pesthuis
tot huisvesting.
Tot dus ver hebben wij het
voornamelijk gehad over de ver
pleging der pestlijders, maar wat
deden de geneeskundigen en de
overheid tot bestrijding dier vree-
selijke ziekte?
De geneeskunde stond nog op
geen hooge trap van ontwikkeling.
Zij wist ook nog niet, dat de pest
overgebracht werd door r,atten,
Hier laten wij eenige bepalingen
volgen, die de regeering der stad
in tijden van pest heeft genomen.
Verboden werd om krengen
(doode lichamen van dieren), pen
sen, bloed en verdere vuiligheden
op de straat of in de kaden te
werpen. Er mochten geen varkens
meer op straat rondloopen. In de
Spanjaardstraat was een zoogen.
schutte, waarin de opgevangen
varkens werden opgeborgen, tot
de rechtmatige eigenaars kwaïnen
opdagen. Op de vele losloopende
honden, die niemands eigendom
waren, werd jacht gemaakt. Rond
vliegende duiven mochten door
ieder worden geschoten.
D,aar vreemdelingen gemakke
lijk de pest konden overbrengen,
moesten de schepen met goede
ren, afkomstig uit besmette
plaatsen en bestemd voor Middel
burg, 19 dagen op stroom blijven
liggen, voor zij mochten lossen,
of voor dat iemand aan wal mocht
komen. Bovendien moest men
eerst zekerheid hebben, dat er in
dien tusschentijd niemand aan
boord zitek was geworden.
Ook Wiis men van overheidswe
ge er op bedacht, niet alleen de
zieken af te zonderen, maar ook
de huisgenooten. Wie een besmet
huis bewoonde moest, als hij op
straat kwam, een wit stokje in de
hand dragen. Ook de pestmeester
moest, op str,aat zijnde, een witte
roe bij zich hebben. Aan den ge
vel van het besmette huis werd
een wit geschilderde lat gespij
kerd. Soms moest er een bosje
stroo buiten het raam hangen. De
vensters van het huis moesten
gesloten blijven.
Op raad der geneeskundigen
werden in 1622 op de hoeken der
straten tonnen met pek geplaatst,
die tot zuivering der lucht, steeds
brandende werden gehouden.
Onze godsdienstige voorouders
hielden in tijden van oorlogsge
vaar, maar ook als er een epide
mie heerschte, geregeld biddagen.
Toen in 1655 Holland door de
pest geteisterd werd werd op 20
Februari 1655 te Veere een bid
dag gehouden. In dat jaar waren
er in Zeeland betrekkelijk weinig
pestlijders. Op last der Staten-,
Generaal werd op 21 J,an. 1665 in
geheel ons land een biddag tegen
de pest uitgeschreven. Als het ge
vaar voorbij was werd ook niet
vergeten een dankdag te houden.
Voornamelijk hebben wij bij het
schrijven over de pest Middel
burg op het oog gehad. Na
tuurlijk bleven ook de andere
Zeeuwsche steden niet gespaard.
In Vlissingen b.v. stier
ven in 1666 niet minder dan 1685
personen aan de pest. Ook Z i e-
r i k z e e werd vaak geteisterd.
Nadat in 1466 de stad voor een
derde deel door brand was ver
nield, kwam in 1468 de pest. In
dezen tijd was Karei de Stoute in
Zeeland om als graaf gehuldigd te
worden. Hij durfde niet binnen
Zierikzee komen. Daarom moes
ten de gezonde poorters dezer
stad naar het naburige Borrendam-
me komen om hier den hertog
hun hulde te brengen. Op een der
7 klokken, die in de St. Lievens-
toren hingen, stond o.a. Mijn naam
is Levinus. Ik verdrijf de pest en
geef luister aan de feesten.
Ook Sluis had vaak van de
pest te lijden. Vele van de ge
noemde bepalingen werden ook
Hier uitgevaardigd. Ook werd het
dansen verboden. Te Aarden
burg stond op de zoogen. pest-
weide een gasthuis, gewijd aan
den H. Johannes. In Z a a m s 1 a g
stierven in den tijd van 10 weken
31 personen aan de pest. Alsof zij
na hun dood nog besmettingsge
vaar zouden opleveren, werden zij
op een afzonderlijke plaats van het
kerkhof begraven. Te C o 1 ij n s-
plaat waren in de pestjaren
1625 en 1636 resp. 174 en 164 per
sonen overleden, terwijl het gemid
delde sterftecijfer in dien tijd maar
30 was.
R. B. J. de M.
Nadruk verboden.
Poffertjes,
Worden gemeenlijk van half-
tarwe en half boekwyte meel ge
bakken met half melk en water
beslagen, en twee eieren op een
pond met de giri. Worden in een
pan gebakken.
Men kan dit ook alleen van tar
we meel met vier of vijf eieren
doen, maar geen tien eieren gelijk
anderen zeggen, want dan zo zou
de het zo droog als gort zijn, doch
al genoeg van zulke koks: dat men
ér korenten na genoegen in doen
kan spreekt van zelve.
Een roerende geschiedenis
wordt uit Kopenhagen gemeld.
Toen de Koninklijke Opera in de
geweldige tentoonstellingshal Fo
rum Wagner's Meistersinger von
Niirnberg uitvoerde, zagen leden
van het orkest een grijsaard den
ganschen avond staan voor de
deur, die van de straat naar het
tooneel leidt. Na de voorstelling
vroegen zij den ouden heer, wat
hij daar den geheelen avond had
gedaan en nu bleek, dat de 74-ja-
rige een geestdriftig Wagner-ver-
eerder was en de volle vier uur
had staan luisteren, om af en toe
een brok Wagner-muziek, dat tot
de straat doordrong, te kunnen op
vangen, Vroeger, toen hij in betere
omstandigheden verkeerde, had
hij geen Wagner-uitvoering voorbij
laten gaan, maar nu moest hij van
een klein pensioen leven en kon
zich dergelijke uitgaven niet ver
oorloven.
Toen de Meistersinger een paar
dagen later werd herhaald, strom
pelde de grijsaard weer naar den
tooneeluitgang, om zijn standplaats
in te nemen, maar nu werd hij door
de leden van het orkest binnenge
haald en in een fauteuil op een van
de eerste rijen geplaatst.
No. 42.
W. LENTE.
Bergen op Zoom.
2 3 4 5
46 47 48 49 50
Zwart: 2, 7/9, 11, 13/15 27 en
dam op 12.
Wit: 22, 24, 25, 28, 30, 31, 33,
35, 41/43, 48.
Wit speelt en wint.
Probleem No, 41.
Zwart: 7/9, 12, 14/16, 18, 20, 23,
28/30, 34.
Wit: 21, 27, 32, 36/39, 41, 43, 45,
47/50.
Wit wint door: 3833 (29X38);
4742 (38X47); 36—31 (47X36);
21—17 (12X21); 39—33 (28X39),
31—26! (36X22); 26X10 (15X4J;
45—40 (34X45); 43X1.
J. v. WIJCK,
1 2 3 4 5
Bij de 33e zet van Wit ontstaat
bovenstaande parfrstand. Zwart
aan zet speelde 1721 waardoor
de partij voor Zwart verloren is.
Bij nader analyse der partij is de
volgende voortzetting mogelijk.
Wit Zwart
Zwart speelt in dezen stand
1. 18—23
2. 29X18 19—23!
Wit krijgt nu de kans om met
drie verschillende meerslagen te
slaan.
3. 28X8 meerslag
4. 30X10
1.
17X48
48X2
wint!
18—23
19—23!
2. 29X18
3. 30X10 meerslag 15X4
4. 28X8 17X48
5. 25X14 48X2
wint!
m..
M XÉ jH ÉH JU
46 47 48 49 50
J. v. EENENNAAM.
1. 18—23
2. 29X18 19—23!
3. 30X8 meerslag 3X12
4. 28X10 48X13
5. 3X17 of 3X21
Op 3X17 (25X4); 17—22 (13X
27); 32X21 16X27 wint!
Op 3X21 (16X27); 32X21 15X4
wint
Eindspel.
Zwart: 15, 20, 39 en dam op 35.
Wit:42, 45, 50 en dam op 16.
In dit fraaie eindspel van Belard
wint Wit als volgt:
4540, 35X44 (gedwongen)
4238, 2024 (op 4435 volgt
50—44) 38—33, 39X28, 50X39,
24—29
(op 2430 volgt 1638, 3035,-
en 39—34) 16—38, 28—33, 39X28,
29—34, 38—43! 34—40, 43—39, 15
—20, 28—22, 20—24, 29—50, 24—
29, 22—17, 40—45, 17—11 enz.
wint.
„Kijk eens, Bep, wat tante
Nans voor je heeft gestuurd riep
mevrouw Karst tot haar wat ver
wend negenjarig dochtertje, toen
dit in het middaguur de kamer
binnenstormde.
Bep wierp haar schooltas op de
divan, opende toen haastig het
kleine pakje en riep daarna enigs
zins teleurgesteld uit: „O, 't is een
nieuwe, blauwe muts!"
„Erg lief van tante Nans," zei
Beps moeder. „En wat een prach
tige kleur! De muts zal wel beel
dig staan bij je donkerblauwe win-
terjekker
„Ik had er lever een gehad met
een rand, vol van die"kleine, witte,
ronde moesjes, zoals Jeantje Blok
er een heeft", klonk het pruilend.
,,'k Vind ook die blauwe kleur he
lemaal niet mooi, moeder. Maar u
zult de muts misschien wel, in een
der grote winkels, mogen ruilen
voor zo een als Jeantje heeft
„Neen, meiske, dat gaat niet",
legde moeder haar uit. De muts is
in Haarlem gekocht en kan dus
hier in Utrecht niet geruild wor
den."
Bep zei niets meer, doch haar
ontevreden gezichtje vertelde me
vrouw Karst duidelijk, dat" Ben
met tante's geschenk niet erg in
haar schik was,
„Wees toch niet zo ontevreden
kindje", zei ze .„Wees liever blij,
dat tante je zo iets moois en nut
tigs zendt. Je hadt anders heel de
winter met je bruine alpino naar
school moeten gaan."
Bep wist, dat haar ouders het
laatste jaar héél zuinig moesten
leven, en dus, om hun meisje en
hun drie jongens het nodige te kun
nen geven, op alles moesten be
zuinigen, en er niets nieuws werd
gekocht als 't niet hoog noodig was
Ze zei dan ook niets meer, en at
even later zwijgend haar boter
hammen. Over de nieuwe muts,
die zij in de kleerkast op haar ka
mertje aan een der haken hing,
werd zelfs door moeder die dag
niet meer gesproken.
't Was twee dagen later, toen
Beps moeder zei: „Bep, er is iets
niet in orde met het electrisch
licht op je kamertje. Je moet je
dus vanavond, bij het naar bed
gan, maar met een kaars behelpen.
Morgen komt er iemand om het
weer in orde te maken."
„Bah, wat vervelend, zo'n kaars!"
mopperde Bep. „Die geeft bijna
geen licht".
„Licht genoeg, om je uit te kle
den. Maar lezen in bed gaat moei
lijk, zus," plaagde Henk, Beps wat
ouder broertje, die wist, dat zij
vaak in bed las.
,.Jij leest zeker nooit in bed,
hè snibde Bep.
„Niet kibbelen, jongens", waar
schuwde de vader. „Bep neemt
straks een kandelaar met kaars
mee. En morgen heeft mijn meisje
weer beter licht, hoor
Toen het bedtijd was en Bep-
voorzichtig de kandelaar dragen
de, naar boven ging, moest zij, op
haar kamertje gekomen, iets uit
haar kastje halen, dat zij aan een
van haar schoolvriendinnetjes had
beloofd. Met de kandelaar in haar
hand, zocht ze toen op een der
kastplanken naar het beloofde
voorwerp, en hield daarbij de kan
delaar enigszins scheef. Daardoor
viel er een druppel kaarsvet op
het rode, glanzende papier, dat
zo keurig de kastplank bedekte.
Bep schrikte er van, toen er nog
en tweede druppel volgde. Doch
nauwelijks zag ze, dat beide drup
pels waren gestold en nu op 't ro
de kastpapier als twee witte, ron
de plekjes naast elkander lagen,
of ze dacht op eens weer aan de
nieuwe, blauwe muts, het ge
schenk van tante Nans
„Hoe mooi zouden zulke witte
kaarsvetdruppels langs de rand
staan mompelde ze. „Even pro
beren, of het gaat Dan heb ook
ik een rand van witte moesjes,
juist zoals Jeantje." Zo denkende,
zette Bep de kandelaar op het
nachtkastje, haalde vlug de nieuwe
muts uit de hangkast, ging er mee
op de rand van haar bed zitten
enKaarsvet, druppel na
druppel, viel er toen weldra op de
rand van het nieuwe hoofddeksel.
Maar nu werden deze druppels
geen mooie, witte stippen, die op
witte moesjes leken Want ach, 't
ging op de wat pluizerige blauwe-
wollen stof der muts zo héél anders
dan op 't gladde, rode kastpapier
Nu werden de gestolde kaarsvet
druppels, vieze, vette, grauw-wit-
te vlekken, die zich diep hadden
gedrongen in de wollige rand. Bep
wist geen raad van schrik. „Ach
hoe komt dat nu toch vroeg ze
zich af. „Op 't rode kastpapier wa
ren het toch zulke mooie, ronde,
witte stippen, juist alsof het witte
moesjes warenAch, wat moet
ik nu toch doen Bep, verdrietig,
over wat zij had gedaan, begon te
huilen. Dikke tranen drupten op
de muts, die zij nog eens van alle
kanten bekeek, alsof ze met kijken
de kaarsvlekken kon wegtoveren.
Dit hielp haar naturlijk geen steek,
en toen ze nu, ten einderaad, de
vlekjes trachtte weg te wrijven, en
zag, dat deze daardoor veel gro
ter werden, legde zij de muts op
een stoel en kroop huilende in
bed. Ze vergat toen zelfs de kaars
uit te blazen en lette er niet op,
dat die steeds kleiner werd.
Zoals elke avond gebeurde,
kwam moeder na een poosje het
kamertje binnen, om Bep nog eens
flink onder de dekens te stoppen.
Gewoonlijk vond zij haar dan rus
tig slapende, doch nu hoorde zij
gesnik.
„Maar kindlief, wat is er
vroeg ze verschrikt. „Heb je er
gens pijn
Als antwoord op haar vraag, be
gon Bep zó droef te huilen dat
haar moeder, nu héél ongerust,
vroeg: „Zal ik aan vader zeggen,
dat hij den dokter opbelt
„N....neen", snikte Bep. ,,'k
Hheb g....geen p....pijn!
Ik.... ik.... heb dde
inmuts bbedorven m
met drdruppels
„Ja, Bep was werkelijk ziek",
dacht toen mevrouw Karst. „Ze
heeft koorts en ijlt over de nieuwe
muts". Ze legde haar hand op Beps
voorhoofd, dat warm aanvoelde.
„De muts is niet bedorven, kind
lief", sprak ze vriendelijk.
„Kkijkt u maar, m....moe
der", klonk het snikkend. Toen
wees Bep naar 't bedorven hoofd
deksel op de stoel.
Nog dacht haar moeder, dat Bep
ziek was. Om haar gerust te stel
len, nam ze echter de muts in haar
hand endaar zag ze, bij het
kaarslicht, de vieze kaarsvetvlek
ken En toen was moeders stem
niet meer vriendelijk Ja, die
klonk zelfs streng, toen ze vroeg:
„Hoe komen die kaarsvetvlekken
op de muts Hield je de kande
laar niet recht En de muts lag
toch straks niet.
„N....neen," viel Bep snik
kend in, en ze vertelde, wat zij
had willen doen, „En ddie
drdruppels op het kkast
papier wwaren ttoch
Z....ZO mmooi rrond,
zzoals mmoesjes
„Ga nu maar vlug slapen", sprak
moeder, die toen, met de muts ook
de kandelaar opnam, en Beps ka
mer verliet.
„Ja je zult het nu heel de win
ter met je bruine alpino moeten
/ffc.m
o,.*
(ff CW
/W^VYVVYV-v
WEVEN OP CARTON.
Een bladwijzer van wol,
We gaan weven, zonder weef-
toestel. Een reepje carton van 18
cm lang en 5 cm breed heb je er
voor nodig. Aan de lange kanten
worden puntjes uitgeknipt. Als je
één kant klaar hebt, trek je met
potlood lijntjes naar de anderen
kant, want de puntjes moeten pre
cies tegenover elkaar komen, en
het moeten er aan beide kanten
ook evenveel zijn. Aan de zijkan
en maak je een inknipje (a en b
fig. 1).
Nu neem je een kluwtje wol
(een flinke lange draad is ook
goed). Het uiteinde steek je in het
knipje a. De draad sla je achter
om het puntje aan de bovenkant,
dan leg je de draad over de pot
loodlijn naar beneden. Dan weer
achter het puntje om, en langs de
potloodlijn naar boven. Zo ga je
voort, totdat alle puntjes een
beurt gehad hebben. Het eind van
de draad steek je vast tussen
knipje b. Het werk ziet er dan uit
als fig. II.
Alle draden liggen op de voor
kant. Aan de achterkant zie je al
leen de wollussen, die om de uit
geknipte puntjes zitten. Dus geen
lange draden aan de achterkant.
Nu doe je een wollen draad, die
ongeveer 10 cm langer is dan het
cartonnetje, in een stopnaald zon
der punt of een rijgpen. Hiermee
ga je de gespannen draden door-
stoppen: één op, één neer, enz. De
volgende draad verspringen, één
neer, één op (zie fig. III). Het ge
heel cartonnetje moet goed volge-
werkt worden. Als dat klaar is,
buig je de puntjes wat om, en kun
je het werk van het carton afne
men. Voor- en achterkant zijn ge
lijk. De begin- en einddraad wordt
tussen het werk weggewerkt, en
de franje gelijk geknipt. Voor dit
werkje kunnen allerlei restjes wol
gebruikt worden.
Zo'n bladwijzer kan ook nog
voor iets héél anders dienen, nl.
als lopertje in een poppenhuis, of
als servetbandje, als de franje
wordt afgeknoopt, en je er een
voerinkje tegen naait.
Wie een beetje vindingrijk is,
kan op deze wijze allerlei mooie
dingen maken, want je kunt het
carton natuurlijk ook groter, of
vierkant nemen.