mmm mm. DAMMEN EN SCHAKEN. VOOR DE JEUGD. Onder redactie van ZEEUWSCHE KRONIEK. ANECDOTES VAN BEROEMDE PERSONEN. UIT EEN OUD KOOKBOEK I pi Mevrouw C. E. DE LILLE HOOGERWAARD. WAT MOEDER VERZEKERD HAD. ZO'N DOM EZELTJE! BEER HEEFT KIESPIJN! J' ao 't er lest over, dat er wel is één benoemd is vor 'n ambt, waevoo dat 'n laeter de kennis- se pas kreeg. Noe moe je be- griepe, dat dien Endrik daer 'n aordig geval van weet uut vroeger tied. Ie vertelde,1 dat menister Eemskerk in '83 'n nieuw ministe rie in mekaore getimmerd ao, daer alleenig 'n menister van justitie an mankeerde. Ie gieng d' er a vast mee nae de Konienk, mè zei van self, dat 'n d'er één te kort kwam. En wat dienk je? De Konienk aod er drekt één vor 'm. Ie liet z'n op- perceremoniemeester komme en maekte die menister van justitie. En dae viel niet tegen te praoten, oor. Dien erreme man was om zó te zeien 'n vreemden in de wetboe ken. Ie ard an 't leeren. Gelukkig was 'n êel goed van annemen en daedeur rocht 'n d' er toch gauw 'n bitje in tuus. 't Was gelukkig 'n vreêd aordige man en daerom maekte de leen van de Kaemer 'm 't leven nie zuur, a waere d'er 'n eêleboel, die meer van de wetten wiste as de menister zelf. Oe vin je zó ies, Jan? 'k Scheen bots uut. J'eb aole- bei de groetenisse van Jikkemien en je goeie vriend, Jewannes. DE PEST IN ZEELAND. I. Van de vele besmettelijke ziek ten is de pest zeker wel de ergste. De besmetting 'gaat spoedig op een ander over, zelfs bij aanra king der kleeren, en de dood treedt meestal na verloop van en kele dagen in. De patiënt krijgt blauwe of loodkleurige vlekken op het geheele lichaam, dat na den dood geheel zwart is geworden. De pest werd vroeger dan ook de blauwe of zwarte dood genoemd. Daar zij als een straf van God werd beschouwd, sprak men ook van de Gave Gods, in de betee- kenis dus van een bezoeking Gods. Het doode lichaam moet zoo'n onaangenamen geur verspreiden, dat de uitdrukking: stinken als de pest, nog vaak in den volksmond gebruikt wordt. Het is ook een zeer oude ziekte. Zij bestond reeds voor den aan vang onzer jaartelling. Het vader land was Egypte, Syrië, Klein- en Oost-Azië. Het is te begrijpen, dat wij in den Bijbel vaak lezen van pestilentie. Palestina ligt ongeveer tusschen de genoemde landen in. Algemeene ellende, gebrek aan voedsel, onbehoorlijke huisvesting en onzindelijkheid geven aan de pest een goeden voedingsbodem. Men wist vroeger nog niet, dat de ratten de verspreiders zijn der ziekte, echter is het de rattenvloo, die op de menschen overgaat, evenals de menschenvloo op de ratten kan komen. De patiënt krijgt soms pestbuilen, die tot ver ettering overgaan. In de 6de eeuw woedde de pest over geheel Europa. Bijzonderhe den uit dien tijd zijn echter niet bekend. Meer weten wij van het midden der 14de eeuw (13481351), toen de pest andermaal geheel Europa teisterde. Door Genueezen uit Azia overgebracht, verbreidde de ziekte zich vrij snel van het eene land naar het andere. In ons land kwam zij op het eind van 1349 het eerst voor in het Zuiden, dus in Zeeland, om eerst in 1351 in het Noorden op te houden. Het eigen lijke pestjaar was dus 1350. Het aantal slachtoffers moet legio ge weest zijn. Sommige steden verlo ren meer dan de helft harer inwo ners. Door dat men in de stad dicht op elkaar woonde, de gezin nen talrijk waren en men het met de zindelijkheid niet zoo nauw nam, is het te begrijpen, dat de pest zich daar spoedig uitbreidde. Maar ook op het platteland heerschte zij. De meeste pestlij ders kwamen hier voor onder de lagere standen, de boeren en de daglooners. Vele huizen kwamen leeg te staan. De besmette wonin gen. durfde men niet meer betrek ken. De bevolking werd schaar scher. Het gevolg van dat alles was, dat veel land ongebruikt bleef liggen en een woestenij werd. Wie door de pest aangetast was, genas zelden. Het sterftecijfer on der de patiënten bedroeg soms 90 pet. Door ieder, zelfs door de naaste familieleden werd de pest lijder verlaten. Men zegt nog: schuwen als de pest. Velen bliezen langs den weg den laatsten adem uit. Op de kerkhoven wercien zij samen in één kuil begraven. Wie vluchten kon, vluchtte, want het was zonder overdrijving als of de dood hem op de hielen zat. Hierdoor ontstond er in vele ste den een paniek. De duur der ziekte in een be paalde stad of streek wisselde af tusschen de 3 en 9 maanden. Natuurlijk werd naar de oorzaak der vreeselijke ziekte gezocht. Men wist nog niet, dat de ratten de overbrengers waren. Wel had men natuurlijk opgemerkt, dat on zindelijkheid de pest zeer in de hand werkte. Daarom namen de stedelijke besturen tal van be sluiten, die betrekking hadden op de reiniging der straten, huizen, enz. Bij velen had echter de meening post gevat, dat de Joden de schuld er van waren. Dezen zouden het drinkwater vergiftigd hebben. De haat tegen de Joden bracht hen tot die beschuldiging. Die haat sproot niet zoo zeer voort, omdat het Joodsche volk den Christus hadden gekruisigd, maar zij wa ren destijds reeds de geldschie ters, bij wie de boer zoowel als de edelman in het krijt stond. De rijkdom der Joden was bij velen een doorn in het oog. Vele Joden werden gefolterd en gedood, voor al in Friesland. Bij hun dood had den de vele schuldenaars direct voordeel, terwijl de nagelaten be zittingen aan de overheid kwa men. Ook in Zeeland was er om ge noemde redenen een Jodenver volging. De rentmeester van Zee land, bewester-Schelde, Jan Si- monse van Bizanten zond 31 Oc tober 1349 een bode naar Den Haag om van den graaf Willem V volmacht te verkrijgen teneinde ,,alle lieden te vangen, die met den venine (vergiD) omgaen". Deze lie den waren de Joden. In de Zeeuw- sche steden Middelburg, Zierikzee, Veere en Reimerswaal, die reeds een drukken handel hadden, wa ren toen reeds volop Lombarden of Joden. (Wordt vervolgd.) R. B. J. d. M. (Nadruk verboden.) Op een keer kwam Andrew Carnegie in een zeer arm dorp. 't Was Zondag en Carnegie bezocht de kerk. Bij de collecte gaf hij een biljet van honderd Dollar. Een paar minuten later zeide de predi kant van den kansel: „De collecte van heden heeft één Dollar en acht centen opge bracht, buitendien nog honderd Dollar. Lieve gemeente, laten wij b'dden dat het biljet niet valsch i» is. Frederik Wilhelm III hield op het Pauweneiland bij Potsdam een aantal dieren, waaronder ook een jonge geit, die hij bijna dagelijks placht te bezoeken en te voederen. Op den 13den Februari 1831 was er voor de opvoering in de opera te Berlijn een geit noodig. Men leende haar uit het dierenpark op het Pauweneiland en het intelli gente dier overwon met elegantie en gemak alle klippen van de ge nerale repetitie. Des avonds was er voorstelling. In de hofloge de koning. Met donderend applaus ontvangt het publiek de geit. Deze staat, kijkt wild om zich heen, herkent in de nabij gelegen loge den koning, springt verheugd op hem af, richt zich met zijn voorpooten tegen den logerand op enmèèè, mèèè blaat zij tegen den koning, in den hoop dat er onder diens stoel wel een bosje geurige klaver zal lig gen. Het heeft heel wat moe'te ge kost, om de opgewonden menigte tot bedaren te brengen. Huismiddel voor pijn in de lendenen. Gebruikt drie malen daags een vingerhoed vol sellery zaad met zuivere en van de beste genever, des avonds na bed gaande, des morgens op staande en des mid dags voor den eten. Huismiddel voor de keukenmeisjes om altijd zagte en zeer reine hande te behouden. Een potje met spoeling van genever, die zij te geef in de ge never branderijen kunnen beko men, daar zij alle oogenblikken hunne handen schoon in kunnen maken, die dit gebruiken zullen niet ligt over winterhanden kla gen, want zij kunnen zo wel kou de als hitte door staan. Eyersaus. Kluts de eyeren fyn, doet by ieder ey een lepel goede azijn, zet het op 't vuur tot dat het dik word, roert ér dan boter doorheen, met nog een weinigje azijn en een blaadje foelie. Hieronder volgt nog een partij uit den simultaan seance gegeven door dr. S. Tartakower op 23 November j.l. Wit: dr. S. TARTAKOWER. Zwart: J. v. HOUTE, 's Heer Arendskerke. Caro Kann verdediging. 1. e2e4 c7c6 2. d2—d4 d7d5 3. Pblc3 Dit is de sterkste speelwijze. 3d5Xe4 4. Pc3Xe4 Lc8—f5 5. Pe4g3 Een nieuwtje door dr. Tarrasch aanbevolen is: 5. Ddf3. 5Lf5g6 6. h2—h4! Menigmaal wordt hier 6. Pglf3 gespeeld doch dit is fout wegens 6Pg8f 6 6h7—h6 7. h4—h5 Cg6h7 8. Pgl—f3 Pb8d7 9. Lf 1—c4 e7e6 10. Ddle2 Lf 8—d6 11. Pg3e4 Zéér verleidelijk was 11 d4d5 maar dat kan niet wegens 11. c6Xd5; 12. Lc4Xd5, Dd8a5f met verlies van de witte looper. 11Ld6c7 12. Lel—d2 Pg8e7 13. 0—0—0 Pe7—d5! 14. Kclbl Wit kan niet spelen Lc4Xd5. Langs de daarna ontstane open C lijn zou Zwart dan met succes kunnen aanvallen. 14Dd8—e7 15. a2a2 Dit verzwakt de koningsstelling zeer, terwijl Zwart het direct de gelegenheid geeft den aanval te beginnen. Zeer goed was hier 15. Tdl—el. Na 15b7—b5; 16. Lc4—d3, Pd5b4; 17. Ld2X b4, De7Xb4; 18. c2—c3 en Wit heeft de beste kansen. Na Tdl el, b7b5; 16. Lc4d3, Pd5f 4; 17. Ld2Xf4, Lc7Xf 4; 18. Thl—h4 komt Wit eveneens in positioneel voordeel. 15b7b5 16. Lc4a2 a7a5 17. Thl—el Waarom niet 17. Tdlel? 17Lh7Xe4 18. De2Xe4 Pd7—f6 19. De4—h4 Ta8—b8 20. Pf 3e5 De7d6 21. g2—g4 Nu was 21. f 2-f 4 toch wel sterker. Na 21b5b4; 22. a3iKb4, Pd5Xb3(?); 23. Pe5X f7 24. TelXeó enz. 21b5b4 22. Pd5c4 Dd6e7 23. g4—g5 h6Xg5 24. Ld2Xg5 b4Xa3 Op 24ThXh5 volgt 25. Dh4Xh5. 25. Tdl—d3 _mi k a b c d e f g h 25. Tb8Xb2f! Dit bezorgt Zwart gewonnen spel. 26. Pc4Xb2 De7b4 27. La2—b3 Gedwongen. 27. Db4Xelf 28. Pb2—dl Th8Xh5 29. Lg5Xf 6 Th5Xh4 30. Lf6Xh4 Pd5c3f 31. Td3Xc3 DelXdlf 32. Kbl—a2 Ddl—cl Wit geeft op. Het mat op b2 is niet meer te pareeren. -O -T3 "O N In de gezellige huiskamer, waar moeder rustig zit te naaien en Jetje in een hoekje bij het raam met haar poppen speelt, wordt plots de deur geopend en tante Loes stapt naar binnen Tante Loes, verwaaid en nat, want on danks dat de kalender al bijna Juni wijst, is het alle dagen nog maar even buiïg en triest „Goedenmiddag zegt ze met haar prettige, vrolijke stem en dan guitig: „kan er soms nog een kopje thee voor me overschieten Ik ben zo druk geweest vandaag en heb het dus heus wel verdiend „Wel twee, hoor antwoordt moeder gul. Ze is vlug opgestaan, trekt gauw, een gemakkelijke stoel naar voren en gaat dan har telijk door: „Arme stakkerZo hard gewerkt Kom dan maar eens lekker zitten hier Je treft het Ik heb vanmiddag juist de haard weer aangemaakt 't Was hier toch zo onbehaaglijk en kil Een beetje warmte om je heen maakt het altijd dadelijk weer an ders, vind je niet „En óf zucht tante Loes. Ze heeft zich van haar natte mantel eij hoed ontdaan, nestelt zich als een lui poesje in de makkelijke stoel en zegt met een waarderend knikte tegen moeder: „je hebt ge lijk, hoor 't Is echt lekker hier Dat doet een mens nog eens goed! Wat een weertje toch ook de laatste dagen, hè gaat ze dan een beetje verdrietig door, „steeds maar regen en wind Je zou er moedeloos onder worden en dat voortdurende heen en weer ge loop, dat ik de laatste tijd doe, werkt heus een beetje op mijn hu meur „Naar 't nieuwe huis geweest informeert moeder. Tante Loes knikt. „Ja, dat is te genwoordig zo mijn gewone loopje. De werkster is er nu We schieten gelukkig aardig op, maar dat mag ook wel, want einde vol gende week moeten we al over zijn Lieve hemel, als ik daaraan denk en naga, wat er nog allemaal gebeuren moet Met een grappig gebaar van wanhoop kijkt tante Loes naar moeder, die hartelijk lacht. ,,'t Komt allemaal wel" voor el kaar, hoor zegt moeder troos tend. „En je mag er ook heus wel een beetje moeite voor" overheb ben plaagt ze dan, „wat krijgen jullie een gezellig huis „Dat is zekerknikt tante Loes voldaan. „Hoe meer ik er kom, hoe meer plezier ik er in krijg Én 'k vind het zo'n rust, dat de jongens nu niet meer zo ver van hun scholen zitten. Je weet: daar ging het voornamelijk om. Boven dien, nu ze ouder worden, komt het vaker voor, dat ze 's avonds het een of ander nog eens even in de stad moeten zijn Wat was dat in de laatste winter dikwijls een bezwaar „Maar", en tante Loes kijkt plotseling een beetje be zorgd, „of het voor Oma zo prettig wezen zal Jetje's Oma, moet ik jullie even vertellen, heeft sinds enkele jaren bij tante Loes haar thuis - „Hoezo vraagt moeder verbaasd, „die komt nu toch ook wat dichter bij de stad Me dunkt, dat het juist een uit komst voor haar zal zijn „Ja, maar al die klokken om ons heen zegt tante Loes een beetje benauwd, „we zaten nu zo heerlijk rustig achteraf Ik heb er vanmiddag nog eens speciaal op gelet: we liggen tussen drie to rens in en dan nog het klokken spel van de grote kerk, dat ook zo duidelijk te horen is! Zou je niet denken, dat Oma daar, vooral 's- nachts, een geweldige hinder van hebben zal Oude mensen slapen toch al zo moeilijk in „Kom", meent moeder, „ik ge loof, dat je daar wel rustig op kunt zijn". Niets wat zó gauw went En je moet niet vergeten, moeder heeft vroeger jarenlang in een grote stad gewoond Ze kent dat dus wel Ja, natuurlijk, de eerste paar nachtjes zal het wel hinder lijk zijn, maar geloof me, dan, hoort ze het niet meer, dat weet ik wel vast „Ik help het je hopen zegt tante Loes, door moeders woorden toch wel een beetje gerustgesteld. 's Avonds, als vader en moeder met hun kleine meisje aan tafel zitten, vertelt moeder terloops van het bezoekje, dat ze 's mid dags heeft gehad. Het gesprek komt natuurlijk vanzelf op het nieuwe huis en moeder zegt: „stel je voor, tante Loes was bang, dat Oma last van de vele torenklok ken krijgen zou Er zijn er nota- bene vier in de buurt „Nou", zegt vader met een be denkelijk gezicht, „dat zou nog wel eens zo kunnen zijn Voorna melijk 's nachts Jetje herinnert zich plotseling, dat tante Loes 's middags dezelfde verzuchting heeft geslaakt en ook, wat moeder haar toen vol overtuiging verze kerd heeft. „Maar dan", flitst het door haar kleine bolletje, „hoeft het toch helemaal geen bezwaar voor Om- maatje te zijn. Ze weet een prach tige oplossing en begrijpt niet, dat al die grote mensen daaraan nog geen ogenblik hebben gedacht. „Móeder", zegt ze met een ern stig snuitje, „zou Oma hier de eer ste paar nachten niet kunnen sla pen We hebben de logeerkamer toch „Natuurlijk wel, kindje ant woordt moeder, „dat is de bedoe ling ook We hebben dat al lang overlegd. Oma komt het eerste weekje hier „Nou, dan hoort ze immers o>k de klokken niet zegt Jetje met een tevreden gezicht. „Neen, hier natuurlijk niet lacht vader, „maar vrouwtje, nu ben je toch wel een beetje dom. Er aan wennen moet Oma toch! Zo'n uitstel helpt niet veel „Dat zou ik ook zo zeggen stemt moeder in. Verwonderd kijkt Jetje haat- moeder even aan. „Maar.be gint ze en nu op eens een beetje boos: „is het dan niet waar? Hebt U maar zo wat gezegd, mams, vailmiddag tegen tante Loes „Ik Moeders gezicht is ééri- en-al vraag. „Ja knikt Jetje en ijverig gaat ze voort: „U hebt aan tante Loes verteld, dat het maar voor een paar nachtjes zou zijn, dat Oma last van al die klokken had Dan hoorde ze het niet meer, dat wist U vast! Nu, en als Oma die nach tjes dus hier komt slapen, is al les immers goed eindigt ze op gelucht. Dat én vader én moeder plots zo hartelijk beginnen te la chen, is iets, wat Jetje zich niet verklaren kan. Ze vertelde toch enkel maar, wat moeder 's middags aan tante Loes verzekerd had R. W, Op een der weilanden, in de na bijheid van een grote fabrieks stad, graasde de ezel van mo lenaar de Wit. De molenaar had het dier de vorige dag gekocht van een der boeren, die elke week zijn schapen, en ook wel eens kalfjes, op de grote markt in de stad kwam verkopen. 't Ezeltje had dus in zijn leven niet veel meer gezien dan de boer derijen en de weilanden van 't dorp, waar hij geboren was, een rustig dorp, waar hij nooit andere geluiden had gehoord dan het ge loei der koeien, het geblèr der schapen en het ezelgebalk van moeder Ezel. Ja, zelfs geen auto getoeter hoorde men op de zo af gelegen boerderij van den boer, in wiens stal hij "geboren was. 't Was dan ook geen wonder, dat het ezeltje eerst vreselijk schrikte, en daarna met zijn wat domme ezelsogen verbaasd staar de naar de hoge schoorsteen van een der grote fabrieken, die niet ver van het weiland stond. Want in die schoorsteen zat beslist een groot dier, dat het akelige geluid maakte, zo juist door hem ge hoord. Op ditzelfde ogenblik loeide weer de fabrieks-sirene. „Daar brult dat lelijke dier weer", dacht het ezeltje. „Waarom zou het toch zo hui len 't Heeft zeker honger." Een paard, dat dichtbij het ezeltje liep te grazen, en dus ver stond, wat het enigszins angstig en heel zacht balkte, antwoordde met zacht gehinnik: „neen, vriendje, het dier brult niet van de honger: hij laat alleen zijn stem horen van vreugde; hij is zo blij. X „Waarom is het dier blij vroeg het ezeltje. „Omdat de zon uit de donkere wolken te voorschijn komt", hin nikte het paard, nu óók heel luid. „En 't is hier de gewoonte, dat wij, dieren als we de zon uit de donkere wolken zien komen, haar met gejuich begroeten." 't Paard hield veel van een grapje, en wel begrijpende, dat het ezeltje dom was, vond hij het wel aardig, hem voor de mal te hou den. 't Begon daarom weer te hin niken, alsof ook hij zijn vreugde over het verschijnen der zon wil de uiten. Toen nu het ezeltje het geloei der sirene nogmaals hoorde, be greep hij, toch óók zijn vreugde over het verschijnen der zon te moeten tonen. Hij begon toen op eens zó luid te balken, dat alle dieren, die op de nabij gelegen weilanden graasden, kwamen aan lopen. Ja, zelfs de waakhonden kwamen kijken, wat er toch op het land van den molenaar gebeurde. ,,'t Is het ezeltje, dat zo te keer gaat blaften zij elkander toe.. ,,'t Is zeker door een zwerm wes- Mijn arme Beer heeft kiespijn En o, zo'n dik gezicht Hij zit heel sip te kijken En heus: hij klaagt niet licht Hij heeft Beer was pas jarig Veel zoets gegeten en Nu moet ik je nog zeggen, Dat 'k niet voor snoepen ben. De tandarts spreekt van trekken. Flink is hij wel, mijn Beer, Is het niet heel gauw over, Dan gaan we morgen weer. En laat Beer 't kiesje trekken, Je vraagt: Doet dat geen pijn Wel wat, maar Beer wil immers Zo graag weer beter zijn En dan: zo'n flinke jongen Verdraagt wat pijn wel goed, Hij luistert altijd naar me En als ik zeg: „Het moet Laat hij zich heel zoet helpen, Die Beer is heus zo'n schat Wat zou ik toch beginnen, Als ik mijn Beer niet had Ik heb nog een verrassing: Als 't trekken is gebeurd, Krijgt hij een mooi, nieuw jasje, Zijn oude is gescheurd. Dan gaan we samen wand'len, Vergeten is het leed. Misschien denkt Beer dan even: k Wou, dat ik 't. eerder deed -

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1935 | | pagina 12