Het einde van de onvrijwillige
HET HUIS No. 83.
TOILET Z1IP
4 ORIGINELE STUKKEN
MET JAARKALENDER 1936
SLECHTS
50 CTS
KRONIEK van den DAG.
intFmtwrpakhinq
loor§t~llkolaa$en kerstmis
TWEEDE BLAD VAN DE PROVINCIALE ZEEITWSCHE MIDOELBURGSCHE COURANT (W.O. DE GOlSCHE CRT.) VAN DINSDAG 3 DECEMBER 1935. No. 285.
1 Te Brindisi aan wal gezet en van
daarover land weer naar 'tNoorden.
„Gangsters" in de Fransche
hoofdstad, De Parijsche
onderwereld krijgt Ameri-
kaansche allures. Houders
van dancings en bars moe
ten schatting betalen. Ban
dieten contra bandieten.
Homo homini lupus, heeft de men-
schenkenner Plautus al gezegd. De men-
schen gedragen zich onder elkaar niet
vriendelijker dan de wolven. Dat dat
nog altijd zoo is wordt ons hier den laat-
sten tijd overvloediglijk bewezen, schrijft
onze Parijsche correspondent ons.
De toenemende verruwing onzer ze
den komt wel het sterkst uit in de Pa
rijsche „onderwereld", de wereld van
de „mauvais garcons", waar men leeft
van allerlei verborgen bedrijven, die
zoowel door de moraal als door het
strafwetboek worden afgekeurd en ver
boden.
Vroeger kwam het nogal eens voor
dat twee van de heeren die tot het „mi
lieu" behooren, hetgeen zeggen wil dat
ze leven van prostitutie, als ze ernstige
grieven tegen elkaar hadden besloten
een beslissing te zoeken in een duel „a
la loyale". In tegenwoordigheid van een
aantal hunner collega's, die ervoor zorg
den dat ze niet gestoord werden, en dat
het eerlijk toeging, trokken ze hun mes
sen, en gingen elkaar te lijf. Werden ze
ernstig gewond, dan namen hun kame
raden hen mee, en alleen als er een
doode viel lekte er iets van uit, al kwam
de politie ook dan niet veel te weten,
want geheimhouding was voor alle be
trokkenen een „eerezaak". Tegenwoor
dig echter gaat dat alles veel meer in 't
groot, en heeft zich hier een soort van
gangsterwezen ontwikkeld, waardoor
we ook op dit gebied Amerika niet veel
meer te benijden hebben.
Zoo konden we enkele dagen geleden
in de bladen lezen dat in een van de
niet zeer gunstig bekende danskroegen
van Montmartre een ware veldslag ge
leverd was. In den vroegen morgen, toen
de meeste gasten al vertrokken waren,
was een groepje mannen die heengingen
gestuit op een drietal dat kort te voren
was binnengekomen, en dat schijnbaar
rustig bij hun consumpties aan een ta
feltje zat te praten. In een oogwenk
hadden beide groepen hun revolvers ge
trokken en knalden de schoten. Toen
kort daarna de politie verscheen vond
ze nog slechts een doode en twee zwaar
gewonden, uit wie als gewoonlijk niets
te krijgen was.
Wat er achter dit gevecht zat is men
pas een paar dagen later te weten ge
komen, doordat een andere zwaarge
wonde, die een kogel in de lies gekre
gen had, naar een kliniek gebracht werd.
Deze laatste, Louis de Marseillaan ge
naamd, heeft toen hij voelde dat het
met hem gedaan was, en hij dus wist
niets meer te vreezen te hebben, alles
uitgebracht. Uit zijn verhaal bleek dat
het tegenwoordig gewoonte is, nu door
het gebrek aan vreemdelingen en het
toezicht dat op den handel in verdoo-
yende middelen wordt uitgeoefend de
Inkomsten van de jongens van het „mi
lieu" sterk gedaald zijn, zich in benden
te vereenigen, en naar Amerikaansch
voorbeeld schatting te heffen van de
houders van dancings en bars.
a a "^°yal" stond op deze wijze on
der de bescherming van Louis de Mar
seillaan in werkelijkheid 'n Italiaan, die
k j0ni° heette, en die voor 'n flink
bedrag met zijn bendegeonoten ervoor
zorgde dat de eigenaar geen last van an
dere boeven ondervond. Iets 't genre van
onze voorvaderen de kooplieden, die den
Kifpiraten schatting betaalden om niet
beroofd te worden! Nu was ongeveer een
jaar geleden bij den eigenaar een ander
bendehoofd gekomen, die 5000 francs
had geëischt, in ruil voor de belofte dat'
hij in dit etablissement geen zaakjes met
anderen zou komen regelen. Hij was zoo
goed als zijn woord geweest, en in dat
jaar was er werkelijk in den Royal"
niets gebeurd. Maar kort geleden was
hij teruggekomen, en had ditmaal voor
de verlenging van het contract 20.000
francs, gevraagd. De eigenaar had zich
gewend tot zijn geattitreerden bescher
mer Poli. Deze had zulk een aantasting
van zijn verkregen rechten niet op zich
laten zitten, en was, toen zijn spionnen
hem gemeld hadden dat de tegenstan
ders aanwezig waren, met een paar van
zijn bendeleden gekomen om dien smaad
te wreken. Ze hadden inderdaad twee
rivalen neergelegd, maar hun chef was
daarbij zelf doodelijk gewond geraakt.
Naar het schijnt komt het steeds meer
voor dat dergelijke benden van de eige- j
naars van kleine bars of grootere amu- 1
sementsgelegenheden zulk een schatting j
eischen, die de laatstgenoemden dan
maar betalen, omdat ze dikwijls zelf wel
wat op hun kerfstok hebben, en bang
zijn voor aanvallen die de aandacht van
de politie op hun zaak zou kunnen ves
tigen. Is de patroon erg vreesachtig of
naïef, dan leggen ze hem soms een con
tract op dat hun de helft van de op
brengst verzekert, en spelen volkomen
de baas in zijn huis. Het zijn hun tegen
strijdige belangen die dan aanleiding
geven tot gevechten, die den laatsten
tijd veel zijn voorgekomen, en waarte
gen de politie thans een geregelde cam
pagne begonnen is.
Op weg naar Abessynië.
Een oorspronkelijke roman
door
Mr- I C. B. L. DEN HOEDT.
10).
Het.deed er niet toe; zoolang hij reed
was hij veilig, de rest moest, hij maar
overlaten aan het noodlot.
„Dat zal een duur ritje worden",
dacht hij, „terwijl hij naar den meter
keek. die een fantastisch bedrag aan
wees. En de vlegel heeft wel een goede
fooi verdiend.'
Plotseling, midden in de stad maakte
de motor een paar maal een puffend
geluid; de auto minderde vaart, en
stond eindelijk stil naast het trottoir.
De chauffeur hief smeekend de han
den op en keek hem aan met oogen
die uitpuilden van angst.
„Geen benzine meer", fluisterde hij,
heesch van angst. Hij verwachtte blijk
baar dat hem het volgend oogenblik een
kogel door het hoofd zou worden ge
jaagd.
Christiaan begreep, dat hij niet kon
wachten tot er opnieuw benzine zou
worden ingenomen. De bestuurder zou
dan alle gelegenheid hebben assistentie
in te roepen en hij zou voor de over
macht moeten bukken.
„Ik moet een andere taxi zien te krij
gen". dacht hij. en plotseling wist hij,
wat hem te doen stoot1. Hij zou zich la
ten brengen naar zijn oudsten vriend, die
V.
i Laat ik u niet schetsen welke be-
Opmeuw naar zee. zwaren deze jonge man tegen Eet sy-
Triëst verdween in den avond, den steem opperde, Eerstens was zijn oor
volgenden dag doemde Fiume op. Een deel niet objectief genoeg om van
dag later Venetië, Ik moet met Multa- waarde te kunnen zijn; tweedens was
tuli zeggen, dat ik bang ben eentonig het niet voldoende gegrond om een
te worden in mijn verhaal. Ik was wel- juisten kijk te geven op de verhoudin-
iswaar geen koffieplanter, doch slechts gen. Doch één ding kon ik als vast-
correspondent, hetgeen overigens niet staand aannemen. Namelijk, dat van
den minsten indruk maakte op mijne be- persoonlijke vrijheid van het individu
wakers. Het komt hierop neer: ik werd volstrekt geen sprake was, hetgeen te-
steeds weer opgesloten. j vens gold voor al zijne collega's.
In eetstaking, Men leefde in de kazerne onder de
Er was één uitzondering. En wel jn' scherpste bepalingen, waaraan strikt de
laatstgenoemde plaats, Venetië. Wij la- hand werd gehouden en elke uiting, die
gen daar een vollen dag en gedurendeniet,direct." ^edenheidsui ing W>.
dien dag had ik een plan gemaakt. Ik Jerd onmlddelll'k Y
^___I Tl. .l..idrukt en zeer streng gestraft.
Of deze jonge man fascist was?- Ik
zou in eetstaking gaan! Ik zou absoluut
geen voedsel meer laccepteeren, waar
bij ik dien op te merken, dat ik daar
toe thans in de gelegenheid was, omdat
de scheepvaart-maatschappij thans of
ficieel verordend had, dat ik officieren
menage zou krijgen. Het was zeer ver
leidelijk, doch ik was goed getraind.
In mijn cabine kwam een agent, in uni
form. Hij behoorde tot het corps „lijf
wacht" van Mussolini. Ik sprak met
geen mijner bewakers, dat was nie te
gevaarlijk, dus ook niet met. hem. Hij
vroeg me waarom ik niet wilde eten en
drong aan: mangiare, mangiare! Ik wei
gerde hardnekkig. 'Hij sloot de deur op
nieuw af; toen ik opkeek was hij ook in
de cabine en vroeg of ik Duitsch sprak.
Toen ik ja zei begon hij in vloeiend
Duitsch te vertellen, dat hij 'n geboren
Oostenrijker was en zoo dolgraag weer
naar Tirol terug wilde. Ik vertrouwde
hem niet en gaf nog steeds geen ant
woord. Ik lag op 't bed (stoelen waren er
niet) en hij keek me droefgeestig aan.
Wat wilde die jongen? Toen kwam hij
naderbij, greep mijn hand en brak in
snikken uit!
Met een snikkenden Italiaansch
agent hand in hand.
Ik vond het een rare geschiedenis
Nimmer had ik gedroomd, dat een Ita-
Haansch politieman aan mijn bed zou zit
ten huilen en snikken als een klein
kind. Overigens was het tragisch. Op
mijn vraag wat er dan toch eigenlijk
aan de hand was kw,am in een stort
vloed van bewoordingen het feit naar
voren, dat hij als zoon van Tiroolsche
ouders na den oorlog was ingelijfd bij
het Italfaansche Koninkrijk. Zijn opvoe
ding was volmaakt Oostenrijksch ge
weest, hij voelde nog steeds als Oos
tenrijker. Niettemin was hij op den
daartoe bepaalden leeftijd ingelijfd bij
de lijfwacht van Mussolini en had zijn
tijd uit te dienen.
in de naburige stad, op twintig kilome
ters afslartd woonde. D e zou hem onder
alle omstandigheden ontvangen en hem
aanhooren, en geen oogenblik twijfelen
aan de waarheid van zijn relaas. Die zou
Margol kunnen geruststellen, en voor-
Ioopig kunnen probeeren, de politie van
zijn onschuld te overtuigen. Hij wierp dus
den chauffeur een handvol .zilvergeld
toe, en stak haastig de straat over. Hij
had nog geen twintig passen gedaan of
een luid tumult ontstond op de plek
waar de taxi was blijven staan.
„Daar! daar!" hoorde hij roepen, en
hij voelde dat menschen, begeerig naar
de uitgeloofde belooning, hem nawezen.
Hij rende een zijstraat in, sloeg een
hoek om, nog een hoek, schoot een steeg
door, en kwam tot staan voor een verve-
looze deur Hij keek naar het nummer
van het huis. Op het kozijn stond met
zwarte letters 't nummer 83 geschilderd-
Christiaan draaide de klink om, en
stapte naar binnen.
VI.
In dit hoofdstuk ontpopt Chris
tiaan de Groot zich als een rid
derlijke beschermer van de
vrouw.
Hij stond in een donker portaal van
waar uit een nauwe houten gang verder
naar binnen leidde- Toen hij dezen was
doorgeloopen ging hij een versleten trap
op, een donkere kamer of zolder over
en weer een deur door. Een snijdende
gil deed hem achteruitdeinzen. Een zeer
dikke, in een slordig négligé gekleede
zou het niet graag beweren, terwijl hij
mij op eerewoord verklaarde, dat. vele
zijner collega's slechts met geweld ge
dwongen voortleefden in hunne om
standigheden. Eenvoudig omdat het niet
anders kon! Uitzondering hierop waren
de officieren, die volgens zijne even
pertinente bewering, een goed leven
leidden, hetgeen ik overigens herhaal
de malen zelf kon constateeren. Hier
van echter later.
Ik mag als bekend veronderstellen,
dat het gedeelte van Zuid Tirol, het
welk indertijd bij Italië ingelijfd is. niet
bepaald Italiaansch gezind is, hetwe'k
Mj nadere informatie in r,teden als
Triest. Fiume, Bolzano en Brennaro
ook bleek. Dat de Italianen het tegen
deel verklaren ze<st tenslotte weinig;
kunnen zij ook wel anders?
Na zijne uiteenzettingen heb ik nog lang
met hem gesoroken. Hü begon met de
deur van mijn cabine onen te sluiten.
Eerstens, zooals hij zeide. om mii to»
gevoel te ontnemen, dat ik tfevamSene
was, hetgeen door hem als beleedioend
werd aangemerkt; ten tweede, omdat
lui precies in de gaten wilde houden
wie er alzoo langs de trappen ging, om
dat men nooit kon weten.... Men
moest zeer voorzichtig zijn. Het liefs»
had hij, met mij, de beenen genomen,
mas» dat was een onmogelijkheid. Iets
kon hij voor mij doen, namelijk de po
litie in Bari en tenslotte in Rrïn,U-»
op de hoogte stellen, zoodat men voor
bereid was. Ik zou als te<5enn'-osts»»o
mi»n eetstaking energiek volhouden en
met den kapitein spreken om hem te
vertellen, wat ik van plan was en aldus
moreel dwingen mij toch no<* in Tt->l:s
ergens aan land te doen zetten. Het
geen dan ook Jnderdaad
Met een fermen handdruk nam de jon
ge agent afscheid van mij, op eere
vrouw was bezig een baby, die voor zijn
(of haar) doen ook al in een zeer slordig
négligé was gehuld, vol te g'eten met
pap Toen de vreemdeling daar zoo plot
seling dit vredige tooneel kwam versto
ren uitte zij den meergemelden snijden
den kreet, trok de verspreide enderdee-
len van haar négligé dichter om zich
heen. en liet daarbij den met pap ge-
vulden lepel op den vloer kletteren. Het
kind, dat blijkbaar prijs stelde op een
ononderbroken vulling met pap, en
waarschijnlijk werd aangemoedigd door
het voorbeeld van zijn moeder veran
derde den o-vorm van zijn papzwelgen
den mond in een meer gerekt model,
passend bij vocale oefeningen en zette
met stentorgeluid een huilbui in.
Christiaan had geenszins den tijd om
bespiegelingen te houden over de wan
verhouding welke bij kleine kinderen in
het algemeen, en bij deze baby in het
bijzonder bestond tusschen den omvang
van het lichaam en dien van de stem.
Hen öegreep, dat hij verkeerd was
geloopen en, om het zoo te zeggen, bij
de buren was beland. Zijn eenige heil
lag in een overhaasten aftocht. Hij mom
pelde een verontschuldiging, trok de
deur weer achter zich dicht, en liep den
zolder weer'op. Toen hij bij de trap was
gekome botste hij tegen iemand op. Hij
verloor bijna zijn evenwicht en greep
zich vast aan de gestalte waarmee hij in
botsing was gekomen. De onbekende
uitte een kreet van schrik; het was een
vrouwenstem, die hij meer had gehoord.
woord belovende dat hij doen zou wat
hij kon, om mij te helpen.
In gesprek met den kapitein.
De boot vertrok en nauwelijks had
den we de haven verlaten of ik meld
de me bij den kapitein. Hij had er
reeds van gehoord, dat ik een eetsta
king aangevangen had en vroeg mij wat
ik daarmede beoogde. Hij speelde danig
op en zeide niet de verantwoording
voor zieke passagiers te kunnen dra
gen. Dit was precies wat ik wenschte.
De eenige uitkomst zou zijn, dat hij
mij aan land zette en ijk was ervan
overtuigd, dat, indien hij energiek ge
noeg optrad, hem dit ook inderdaad
gelukken moest.
Het weer was zeer stormachtig. Het
scheepje danste als bezeten op de gol»
ven en na een vaart van 30 uren kwa
men we in de haven van Bari aan. Na
tuurlijk speelde zich hier hetzelfde too
neel af als in alle andere plaatsen.
Doch een uur voor het schip ver
trekken zou (we lagen hier slechts kort)
verscheen de kapitein in mijn hut, in
vol ornaat, mij mededeelende, dat hi)
naar den commissaris van politie zou
gaan om te trachten, mij nog aan land
te krijgen. Na een uur kwam hij terug
met de mededeeling, dat ik in Brindi
si aan land gezet zou worden; in Bari;
wilde men de verantwoording niet op
zich nemen. Men had telefonisch afge
sproken dat ik daar aan land kon gaan.
Zou dan eindelijk de ellende een ein
de nemen? Ik hoopte het van ganscher
harte. Ik voelde me niet al te goed.
De zenuwsloopende spanning, de vaart
op het dansende schip, alles bij elkan
der stemde mij minder prettig. Doch,
zoo dacht ik, nog enkele uren, dan zijn
we in Brindisi en neemt de zaak mo
gelijk een goede wending.
Weer aan den wal.
Midden in den nacht arriveerden we
in Brindisi. En inderdaad, nauwelijks
l.ag 't schip aan wal of de order kwam:
bagage opnemen en iian wal komen. Ik
had nog geen voet aan wal gezet o!
twee carabinieri „ontfermden" zich over
mij, door mij officieel te arresteeren en
naar de gevangenis te voeren. Ik was
te moe en te ziek om te protesteeren.
Het was mij vrijwel onverschillig wat
er gebeurde. Ik was aan land en indien
het dag was, zou er schot in de zaak
komen. Dat vertelde men mij althans.
In de cel.
Ik werd door vele nauwe straatjes
geleid en eindelijk kwamen we bij de
gevangenis. De groote deuren zwaai
den open en binnen enkele minuten zat
ik alleen in een cel. Ik tuimelde meer
naar binnen dan dat ik binnenging. Ik
schreeuwde bijna van den honger en
dorst. Nadat ik wat gewend was aan
het schemerlicht, dat een armzalig
oliepitje verspreidde, constateerde ik,
het volgende. Mijn cel was een steenen
hok, betegelde vloer, een raam, waar
voor dubbele ijzeren spijlen. Langs een
der zijden was tegen den muur een
tafel op twee schragen, bedoeld als bed.
De eenige deken was zóó bevuild en
besmet, dat het aanzien ervan me reeds
een walging bezorgde. Ik zette me op
den vloer tegen den muur. Als eenige
troost bleef mij over, dat het niet koud
was en dat er bij het aanbreken van
den dag zeker iets geschieden zou.
Er geschiedde ook iets.
Nu naar Zwitserland uitgeleid.
Tegen 10 uur in den morgen werd ik
door de overal aanwezige „carabinieri"
geleid in het Palazzo del Governo. Daar
bracht men mij voor eenige zeer gewich
tig uitziende heeren, die onmiddellijk
begonnen mij een verhoor af te nemen.
Veel belangrijks leverde dit niet op;
ernstig protesteerde ik tegen de onder
gane behandeling; hunnerzijds werd ge
wezen op het feit, dat ik zonder mid
delen van bestaan niet in Italië kon
blijven. Ik wees hen met nadruk op
het feit, dat in Triest mijn geld lag en
ik bij aankomst aldaar erover te be
schikken had naar vrije keuze. Er were
onderling door ie heeren gesmoesd en
geredekaveld. Het scheen een moord
aanslag op de ambtenarij te zijn indien
men mij zonder meer had toegestaan,
eventueel onder geleide naar Triest te
reizen. Het resultaat was dan ook dat
ik onder geleide van een agent der
Pubblico Sicurezza uitgeleid zou wor
den naar Zwitserland! Hoe ik ook op
speelde, hen wees op het belachelijke
en onzinnige van deze onderneming,
niets baatte. Ik werd weer terugge
voerd in mijn gevangenis en had rusrig
af te wachten tot het de heeren zou
behagen mij op transport te stellen.
In mijn cel teruggekomen begaf mi)
de moed. Waar moest dat heen. Ik wist
maar al te goed, dat ik in Zwitserland
zoo al niet een onwelkome gast, toch
zeker een gast was, die groote kans
had teruggezonden te worden, daar hij
„zonder middelen van bestaa-n was
Welk touristenland is op zulke gasten
gesteld? Droevig gestemd zat ik in mijn
cel, ;n diepe overpeinzingen wat uit
deze geschiedenis nog worden zou, toen
ik aldra weer opgeroepen werd. Ik
moest verschijnen voor mijnheer den
kapitein der gevangenis en men maak
te vingerafdrukken en fotografieën, als
of ik een doodgewone boef was. Ik
onderging alles gel,aten; protesteeren,
dat wist ik nu wel, zou toch niets ba
ten. Ik deed slechts een verzoek, na
melijk, eindelijk iets te mogen ontvan
gen wat eetbaar was. Dit werd ingewil
ligd; ik kreeg een droog stuk brood en
een kroes water. Het smaakte mij ech
ter als banket.
Enkele uren later was ik met mijn
begele,ider onderweg naar Chiasso, het
laatste Italiaansche grensstation bi]
Zwitserland. Hij was een gemoedelijk
uitziend jongmensch, die zich zeer vrien
delijk voordeed en het ook bleek te zijn.
Van de voorraden, die men hem had
LUX
(Ingez. Med.)
Aandachtig keek hij toe in het flauwe
licht, dat door de reten in het dak in de
schemerachtige ruimte sijpelde. In zijn
armen hield hij Ziska. Op hetzelfde
oogenblik, dat hij merkte, wie hij daar
tegen het lijf was geloopen, erkende zij
hem.
Een plotselinge verlegenheid overviel
hen beide, gelijktijdig lieten zij elkaar
los, en keken voor zich zonder een
woord te spreken.
Toen vroeg het meisje: „Wat kom jij
hier doen".
„De politie zit mij achterna", ant
woordde hij.
„Dat had ik je toch gezeg'd".
„Dat heb je", antwoordde hij grimmig
en toen zachter. „Wat moet ik doen?"
„Laat je oppakken, dat heb ik ook al
eerder gezegd. Dat is de eenige kans,
dat je eruit springt".
„Ik durf niet", fluisterde hij, ik weet
niet, wat er met mij gaande is. Je zult
wel gelijk hebben, dat het 't beste is-
Maar dat verschrikkelijke gevoel te
worden opgejaagd! Ik kan niet, ik durf
niet meer op straat te komen. Wat moet
ik doen?"
„Jé moet gaan, ezel. Begrijp je niet,
lat elke minuut die je hier blijft de
zaak erger voor je maakt? Als de an
deren je zien
„Wat dan?"
„Maar man, ben je heelemaal suf ge
worden?"
„Ik geloof van wel", antwoordde hij;
wanhopig-
Zij nam hem bij de armen en schudde
hem door elkaar.
„Word dan wakker kerel. Luister
naar mij. Als ze je opnieuw hier vinden,
hebben ze nog' meer vat op je, dan ze
nu al hebben. Dat je hierheen bent ge
vlucht is een nieuwe aanwijzing dat jij
het werkelijk hebt gedaan. Reken er op,
dat ze daar dankbaar gebruik van zul
len maken. Snap je het nu eindelijk?"
„Ja", antwoordde hij gedwee-
„Ruk dan uit".
„Ik durf niet".
Zij liet moedeloos de armen langs het
lijf vallen.
„Ben jij een rerel? Moet ik hier nog
lang tegen je staan betoogen? Als de
anderen zien, dat ik hier met jou sta te
kletsen, wordt het er voor mij ook niet
beter op. Ze vonden toch al, dat ik te
vriendelijk vo,or je was. Wil je nu gaan
of niet?"
„Ik durf niet".
Zij stampvoette van drift-
„Hoe vaak moet ik nog zeggen, dat je
'e eigen zaak bederft, door hier te blij*
ven? Ben je heelemaal gek geworden?"
„Ik geloof het wel. En het is jullie
schuld".
Zij deed een stap achteruit en boog
het hoofd omlaag.
„Waarom zei je dat?" vroeg zij toon
loos.
Hij haalde de schouders op en zweeg.
Zij trad op hem toe en legde de armen
om zijn hals.
(Wordt vervolgd).