D.D.P.-BON
Iart-
BINNENLAND.
TWEEDE BLAD VAN DE PROVINCIALE ZEEÜWSCHE MIDDELBÜRGSCHE COURANT (W.O. DE GOESCHE CRT.) VAN VRIJDAG 29 NOVEMBER 1935. No. 282.
I pond.
>r uw
Mr. Duys uil de S.D.A.P.
getreden.
A. VAN R00N.
Geen nieuwe partij?
Begrooting Landbouwcrisisfonds
en
K.G.
(ilogr.
prij-
Lorte
jrlijke
Irst, 1
Igsche
11 ons
Ikoop.
I'burg.
Mid-
lik 40,
Ikt p.
p. o.
Jacht-
agea
win-
|anbe-
irg.
tkere
5 pond,
km te
Ban-
Pop-
IM. v.
I'burg
leden
|as en
slend,
pkens-
ïf en
zure
Eworst
J. de
I'burg
f»PEN
Ale-
ad 75
troene
Mid-
ollade
ct„ id.
fcehakt
ons.
ENK is
chen",
Iturm's
1 Goes.
letten
Eetter-
14,
luiker-
A. F.
('burg,
IISIB-
LAN"
2.50
J. P.
Tel.
5oe?
Felle aanklacht tegen het par
tijbestuur en de Arbeiderspers.
Naar wij vernemen heeft het Tweede
Kamerlid mr. J. E. W. Duys te Den
Haag aan het partij-bestuur der S. D.
A. P- een schrijven gericht, waarin hij
meedeelt, dat hij uit de S.D.A.P. treedt
dus ook niet langer geacht wil worden
deel uit te maken v,an de soc. dgm.
Tweedekamerfractie.
De heer Duys zal zijn ontslag als Ka
merlid echter niet indienen. Hij blijft
in het parlement zitting nemen.
In een uitvoerig adres, dat mr. Duys
aan het A.N.P. heeft verstrekt, moti
veert hij zijn opzienbarend besluit. Wij
ontleenen hier,aan het volgende:
Uit overwegingen van partijbelang
heb ik tot heden in het openbaar nog
gezwegen, ook op herhaald aandringen
van mijn Noordhollandsche partijgenoo-
ten vrienden, die mij de laatste paar
jaren tot zulk een kr,achtigen steun zijn
geweest.
De maat is echter thans meer dan
vol.
Toen ik een paar jaar geleden een
zuiver zakelijke brochure het licht deed
zien, is onder leiding van de heeren Al-
barda en Ankersmit (den hoofdredac
teur der Arbeidspers) een zóó persoon
lijke campagne in de partij tegen mij
ontketend, als zijn weerga eenvoudig
niet kent.
Volkomen onoprechte berichten, per
soonlijke aantijgingen, zelfs allerlei on
controleerbare achterklap, voor het
meedoen waaraan de „leider" der partij
zich zelfs niet schaamde, vormden het
arsenaal van een dagelijksche „hetze",
die de partijgenooten in 't land tot 'n sum
mum van woede tegen den onverlaat
moesten brengen en ook brachten. Op
een goeden dag bracht de Arbeiderspers
mij (van niets wetende, noch iets ver
moedendel het bericht, dat de heeren
van het Partijbestuur mij hadden ge
vonnist als hebbende „woordbreuk" ge
pleegd. En tep einde mij flink aan de
publieke en partijgenootelijke verach
ting prijs te geven, werd van dit vonnis
openlijk in de bladen kennis gegeven
De rechters, die dit vonnis velden, door
Dublicatie tevens executeerden, hadden
ft zijn „democraten") 't niet noodig ge
vonden den „verdachte" zelfs maar om
inlichtingen te vragen, laat staan hem te
hooren of gelegenheid te geven zich te
verdedigen. Zij schelden wel op de straf
procedures in Duitschland, maar onder-
geteekende zou blij geweest zijn als hij
zelfs maar Vio van de rechtspositie had
genoten bij zijn eigen partijbestuur, die
b.v. een Dimitrof nog heeft genoten bij
zijn ielste tegenstanders.
Zelfs ethisch-religieuze factoren, die
tegenwoordig in dit Partijbestuur heeten
vertegenwoordigd te zijn, bleken, onder
gegaan in persoonlijk politiek geknoei,
geen beletsel voor zulk een „sociaal
democratische" afmaakmethode te zijn.
Afmaken zonder verhoor of verdediging,
dat was het parool der naar een
betere en nieuwe samenleving strevende
idealisten. Geen wonder, dat het moties
tegen mij en de partij ging regenen, alle
met de strekking „Kruisigt hem! Gooi
hem eruit!"
Op voetspoor van het Partijbestuur
achtte ook geen enkele van de afdee-
lingen, die aan dezen wolkbreuk van
moties meededen, het noodig, den „ver
dachte", maar een oogenblik vooraf te
hooren, noch gelegenheid te geven tot
verdediging.
,,De „partijgenooten" achtten zich vol-
voldoende ingelicht door de leugenach
tige pers-campagne in de Arbeiderspers,
in de naieve meening verkeerende, dat
deze Arbeiderspers inderdaad vrij was
van al het minderwaardige sensationeele
en onoprechte wat zij op zoo'n hoogen
toon aan de burgerlijke bladen telkens
verwijt. In de naieve meening verkee-
rend, dat in eigen kring één en ander niet
tienmaal erger is dan waar ook in onze
Nederlandsche pers.
Toen eindelijk zijn eigen af deeling
(Den Haag VI), dank zij zulk een toom-
looze ophitsing, dreigde mij te royeeren,
kon men zulk een vonnis helaas niet
zoo gemakkelijk vellen, zonder mij tot
verhoor en verdediging toe te laten.
Het resultaat?.... Toen ik de afdee-
lingsvergadering binnentrad had ik het
gevoel zoo plus minus terecht gekomen
te zijn te midden van een verzameling
opgezweepte wilde dieren, gereed mij
met huid en haar te verslinden.
Nadat ik echter met overlegging van
tal van bewijsstukken mij verdedigd had,
keerde de zaak om. Men scheen althans
toch wel eenige „Ahnung" gekregen te
hebben van het feit, dat men door aller
lei droeve practijken de Arbeiderspers
maanden lang op valsche wijze had voor
gelicht, en hoe schandelijk daaraan de
groote „Staatslieden" der Partij hadden
meegedaan, direct of indirect.
De door het bestuur al bij voorbaat
aanbevolen doodvonnis-motie om mij uit
de Kamer te werken verdwenen voor-
loopig onder de tafel en de afdeeling be
sloot een onderzoek en oordeel te ver
langen van een Commissie, waarin ook
Duys twee leden zou kunnen aanwijzen.
Konden de reeds gevonnist hebbende
meren van het Parijtbestuur aan het on-
erzoek zelf niet meer ontkomen, van
een commissie, waarin ook Duys twee
leden zou kunnen benoemen, moesten zij
natuurlijk heeiemaal niets hebben. Dat
risico was te groot!
Ze dreven in den Partijraad een com
missie erdoor (over de leden waarvan zij
zelf meestemden) en de heeren achtten
zich dus zoo safe als het maar kon. Onder
pressie van prof. Bonger onderzocht de
Commissie maanden lang en ten slotte
was het rapport gereed,
In aanmerking nemende wat onder
aanvoering der heeren Albarda-Anker-
smit c.h. in de Arbeiderspers ge
presteerd was vóór men nog iets had
onderzocht, kan men zich denken in
welk een feestgewaad de bladen der
Partij zouden zijn verschenen, indien
het oordeel der Commissie tevens eens
een goedkeuring van de fraaie metho
des der heeren was geworden. Ik ware,
met portret aan de publieke verachting
opnieuw prijs gegeven.
Het zou echter anders uitkomen! Na
dat het Rapport in een besloten Partij
raadsvergadering was voorgelezen,
bleek de inhoud van dien aard, dat één
der Duys niet zoo in bijzonder welwil
lend gezinde aanwezigen, zijn bitteren
spijt niet beter meende te kunnen uit
drukken, dan door onder het voorlezen
te roepen: Wel ja, ik zou hem (Duys) ei
nog bloemen bijgeven ook!
Waren de „democratische" leiders'
tot heden, zoolang het over het publi
ceeren van almaak-matenaal ging, de
grootste voorstanders van democrati
sche publiciteit, thans veranderde eens
klaps de situs; e. Nimmer span Jen Al-
barda-Ankersmit c.s. zich voor éénige
zaak van partij,,leiding" plotseling zóó
in, hals over kop zoo gauw mogelijk dat
rapport.in den doofpot te stoppen.
De Partijraad slikte precies wat men de
creteerde en, nog sterker, om vooral te
voorkomen, dat er ook maar iets van
het Rapport naar buiten zou uitlekken,
werd tevens besloten dat de naast be
trokkene, Duys zelf, niet eens een af
schrift van zijn eigen vonnis mocht ont
vangen.
Met een voorlezing moest hij maar
genoegen nemen en tot op heden heb ik
dan ook nog steeds het Rapport nog
geen enkel oogenblik, zelfs maar ter in
zage, in mijn handen gehad.
Dank zij de aanhoudende protesten
van het gewest Noord-Holland (Noord),
mocht het Rapport bij wijze van groote
gunst en uitzondering in een vergade
ring van gedelegeerden van dit gewest
één keertje worden voorgelezen. In die
vergadering vroeg een aantal afgevaar
digden, of er na voorlezing ook iets
over mocht worden gezegd. „Nee" werd
er geantwoord, „en als jullie je niet
vooraf verbindt te zwijgen, gaat de voor
lezing niet door en kom jullie heeiemaal
niets over den afgevaardigde van jullie
eigen kieskring te weten". De „democra
ten" bogen het hooffd; ramen en deuren
gingen dicht, nog een extra buffetluik
werd ook gesloten (men kon eens niet
weten!), een wacht werd bij de deur ge
plaatst en zoo begon de voorlezing in
het democratisch genootschap „De
Zwarte Hand" of te wel.... S.D.A.P.
De democratie in het genootschap
ging zoo ver, dat men op het Congres
(deze meest ondemocratische instelling
der heele Partij tegenwoordig) aan de
afgevaardigden bezwoer, aan Duys het
woord niet te verleenen onder het mo
tief, d:at Duys in een over een paar we
ken te houten besloten Partijraad zou
kunnen zeggen alles wat hij te zeggen
wenschte, terwijl, toen die besloten Par
tijraad eenige weken later gehouden
werd, die zelfde ,,democraten"-leiders
daar doordreven, eveneens geen discus
sies over het Rapport toe te staan.
De duizenden partijgenooten in den
lande, die men voor de pers- en andere
campagne jegens Duys in de gewensch-
te haatstemming had gejaagd, moesten
in die mentaliteit blijven door van al
les onkundig te worden gehouden. Dat
was het doel en behalve in Noord-Hol
land (Noord) hebben de „Leiders" niet
over gebrek aan succes te klagen.
Een paar regeltjes, vermeldende dat
Duys „gerehabiliteerd" was, moesten
den schijn van democratie bewaren en
Duys, de belasterde, had eenvoudig ge
noegen te nemen met die hoeveelheid
z.g. „rehabilitatie", die de lasteraars
zelf voor voldoende hielden.
Het Partijbestuur liet het gewestelijk
bestuur van Noord-Holland nog eens
extra ter bewerking bij zich komen
toen het de lucht ervan kreeg, dat men
in Noord-Holland toch nog op een la
tere vergadering het er niet bij wilde
laten zitten. Toen echter bleek, dat de
democratische pressiemethoden toch zou
den falen, beleefde men het buitengewo
ne feit. dat Albarda en Koos Vorrink
zelf in hoogst eigen persoon op die ver
gadering in Noord-Holland verschenen.
Zij zouden het dien gewonen gedele
geerden wel eens eventjes vertellen.
Helaas pakte het voor de dictators an
ders uit. Geen enkele stem werd in
hun richting uitgebracht ondanks de
aanwending van al hun redenaars-ta-
lenten. De heeren dropen maar weer
naar huis in een stemming, die zelfs van
dien aard was, dat de heer Albarda het
nog heden, meer dan een jaar later,
nog niet laten kan als hij hem iets aan
genaams wenschte te zeggen, Duys toe
te voegen: „Je moet niet denken, in
Noord-Holland te zijn!"
Voor de Staatslieden bleef niet veel
anders over dan voorloopig eieren voor
hun geld te kiezen, kwastje er over of
de zaak-Duys nu werkelijk „uit" was.
Ieder kan zich echter voorstellen wat
de werkelijke toestand was en werd. De
partij was, bleef en is tot op den huidi-
gen dag'onkundig van de feiten.
Het zou er nu maar op aankomen, die
stemming gaande te houden en dan had
men met het oog op de candidaatstelling
van 1937 nog eenigen tijd om te zinnen
op middelen hoe men, desnoods met het
vriendelijkste gezicht van de wereld,
zich van Barbertje kon ontdoen,
De zaak bleef de tactiek diende al
leen veranderd- Een geschikte manoevre
achtte men het. om b.v. „organisatori
sche" wijzigingen te brengen, in de kies
kringen, waarvoor Duys in de Kamer
zitting had. Zoo kon men onlangs b.v.
ineens in de Arbeidspers lezen, dat in
principe besloten was, om de gewesten
Noord- en Zuid van Noord-Holland tot
een g'eheel te vereenigen. Een pracht
idee!
Het Partijbestuur moest dit fraaie
bedenkseltje echter voorloopig maar
gauw weer terugnemen, op grond van
de felle oppositie in Noord-Holland
(Noord), waar men natuurlijk heel goed
de listigheid doorzag.
Ondertusschen werd door allerlei
groote en kleine dingen ,aan Duys het
leven ondraaglijk gemaakt. Klaarblijke
lijk werd nergens anders op gehoopt,
dan op het oogenblik waarop Duys, tot
het uiterste gesard, wellicht een onbe
raden stap zou doen, naar aanleiding
waarvan men dan beter zou kunnen toe
slaan dan de eerste maal, toen Duys
het, dank zij het Rapport-Bonger, mis
lukte.
Het werd met den dag een meer en
meer onhoudbare toestand. Als Ka
merlid te moeten zitten in een fractie
met een voor mij verstikkende atmos
feer, zou op den duur meer v(an mijn
geestelijke krachten hebben geëischt dan;
ik voor mij zelf mij mocht veroorloven.
In normale omstandigheden zou ik,
zooals in ieder gewoon conflict, dat in
een partij kan uitbreken, het geval is,
de Partij, haar organen (bv. partijbestuur
partijraad of congres) volkomen compe
tent achten om uitspraak in zulk een
conflict te doen. En ook al zou in zulk
een geval het oordeel niet te mijnen
gunste zijn, ik zou mij èn uit een oog
punt van partijdiscipline, maar boven
al reeds uit een oogpunt v,an doodge
woon politiek fatsoen daaraan onver
biddelijk onderwerpen.
De partij is echter niet meer compe
tent dank zij de wijze, waarop aan haar
door een kleine kliek van zg. „leiders"
werd onthouden iedere mogelijkheid
tot het nemen van een objectief, eerlijk
oordeel. Een partij, die meer dan 2 jaar
is voorgelicht en verleugend op de wij
ze, waaroo dit door de Aj-beiderspera
enz. 'te miinen opzichte is geschiedt,
wraak ik als rechter.
- 0*1
Hierlangs afknippen s.v.p.
De ondergeteekende
(naam en duidelijk adres hieronder invullen s.v.p.)
aflevering
verzoektvan één exemplaar der D. D. P.-repro
toezending
ductie van het olieverfschildering van R. Kimpe „De Lange
1.75 afgehaald.
Jan", tot den prijs van
1.97 Yï franco per post.
Het verschuldigde bedrag is voldaan is per giro (postrekening
nr. 43255) overgeschreven is per postwissel verzonden zal
contant bij aflevering voldaan worden.
N.B. Doorhalen wat niet geldt.
Deze bon moet afgeleverd worden op onze kantoren of agent-
schappen; postabonnees en dergelijke kunnen ons de bon per
post toezenden.
De dankbare gebruikers van de
ELECTRO BEZEM STOFZUIGER
zeggen dat dit het beste geschenk is.
Contant 5 Ieder die een cliënt aan
brengt, ontvangt
gratis voor Twee gulden 50 cent.
Electrische Zeilboenmachine 75.
LANGEVIELE 219. MIDDELBURG.
Nieuw. Miele Stofzuigers, model Protos,
voor twee-derde van den prijs en Ideaal
Stofzuiger nieuw v. 25.
Beste gebruikte
ELECTRO LUX VOOR 17.50.
Handwaschmachine, nieuw, 15. Prima
Electrisch, 2 jaar garantie, 37.50.
(Ingez. Med.)
Prof. Visscher wil eenheid.
Een onderhoud met den leider
der nieuwe Christelijk-nationale
partij. Algemeen volksbelang
op den voorgrond,
(Van onzen«redacteur).
De nieuwe afscheidingsbeweging van
de anti-revolutionnaire partij, de Zater
dag j.l. te Utrecht opgerichte christe
lijk nationale partij, heeft reeds veel
stof doen opwaaien en allerlei geruch
ten doen er over de ronde. Wij hebben
daarom den leider van de nieuwe for
matie, prof. dr. Hugo Visscher, om een
onderhoud verzocht, ten einde iets te
vernemen van de naaste plannen en de
bedoelingen die met de stichting ervan
hebben voorgezeten. In zijn woning te
Huis ter Heide, prachtig gelegen te mid
den van de mooie natuur, die zelfs op
een winderigen en regenachtigen herfst
dag van een groote bekoring is, heeft
deze ons te woord gestaan.
In de eerste plaats bevestigde prof.
Visscher ons de mededeeling, dat hij
het lidmaatschap van de Tweede Ka
mer zal neerleggen. Zijn ontslagbrief
was juist verzonden, tegelijk met zijn
verklaring aan het hoofdbestuur der
anti-revolutionnaire partij, dat hij zich
zelf niet meer beschouwt als daarvan
deel uitmakende. „Ik moet mij vrij kun
nen bewegen, aldus de hoogleeraar die
in onze volksvertegenwoordiging zulk
een vooraanstaande plaats heeft inge
nomen. „Ik vat het lidmaatschap van
een partij zoo op, dat het zedelijke ver
plichtingen oplegt. Het gaat niet aan
om als lid van een oartij daarbuiten te
ageeren. Al langen tijd voelde ik me er
niet op mijn gemak en meer dan eens
heb ik blijk gegeven het met de leiding
niet eens te zijn. Nu ik eruit ben, heb ik
de handen vrij."
Wij vroegen prof. Visscher ook naar
de kwestie of het centraal comité van
anti-revolutionnaire kiesvereenigingen in
gebreke is gebleven de plichtig beloof
de commissie te benoemen, die art. 36
van de Nederlandsche geloofsbelijdenis
onder de oogen zou zien. De tijdelijk
voorzitter van dit centrale comité, de
heer J. Schouten, heeft namelijk mede
gedeeld, dat in de vergadering van het
centraal comité op 8 December 1923
door den voorzitter van die vergadering
is gezegd, dat over de besproken ge
schillen een samenspreking moest
plaats hebben, maar dat daarvoor die
geschillen aanhangig moesten worden
gemaakt bij het centraal comité, dat
dan een commissie kon benoemen om de
punten, waarover geschil bestaat, te be-
studeeren, enz. Prof. Visscher zou er
echter nimmer zijn toe overgegaan, deze
geschillen aanhangig te maken bij het
centraal comité.
„Daar kan ik heel gauw en heel kort
op antwoorden," repliceerde prof. Vis
scher. „Ik ben op die vergadering van
het centraal comité geweest en daar
heb ik de zaak van artikel 36 aanhan
gig gemaakt. Nu is het toch nonsens,
om dan de kwestie nog eens bij dat
zelfde comité aanhangig te maken. Dat
kan iedereen begrijpen. Neen, ik blijf
erbij, dat hier een plechtig gegeven be
lofte niet is ingelost."
„Hoe staat het nu met de nieuw op
gerichte organisatie", vroegen we ver
der. „Is het werkelijk niet de bedoeling,
cm straks met een nieuwe partij voor de
kiezers te komen?"
„Inderdaad. Het is hier niet de kwes
tie om nog meer verdeeldheid te bren
gen. Wij willen juist trachten een een
heid te krijgen onder al die menschen,
die eigenlijk bij elkaar hooren en nu
nog onder verschillende vanen verdeeld
zijn. De groep, die in Utrecht de chris
telijk nationale partij heeft opgericht
stond toch al buiten het anti-revolution
naire partijverband, enkelen uitgezon
derd, zooals de heer Jansen en ds. Bart-
lema. Het meerendeel had niets met de
Anti-revolutionnaire partij te maken en
stemde er alleen op om mijnentwille.
Voor een deel ook waren deze men
schen indertijd lid geweest, doch er
reeds lang geleden uitgegaan. Het werd
echter zoo langzamerhand een bewe
ging, die veel te groot was om haar zoo
te laten loopen. We zullen nu juist
ons best doen, het aantal partijen te
verminderen, door allen samen te bren
gen, die nu apart staan."
„Zijn de besprekingen daarover al in
geluid? De Kamer-overzichtschrijver
van een van onze groote bladen heeft al
gereleveerd, dat U onlangs in druk ge
sprek was gewikkeld met ds. Kersten en
hij voegde daar de veronderstelling
aan toe, dat het zeker wel over deze
aangelegenheid zou zijn."
„Dat is onjuist. Ik heb er met ds.
Kersten nog nooit een woord over ge
wisseld. In dat opzicht ben ik correct
gebleven, want ik meende geen daden
tegen de partij te mogen doen, zoolang
ik er nog lid van was. Daarom heb ik
me nu ook vrijgemaakt.
„En denkt u ook de anti-revolution-
nanre partij erin te betrekken?"
„Dat weet ik nog niet. Het hangt er
van af, of hun beginselen dit zullen toe
laten. De zaak is nog in onderzoek. Zij
is niet af; het is integendeel juist nog
maar een begin. Zoo staat het ook met
de christelijk-historische unie. Ik weet
ook niet, of hun beginselen zullen toe
laten zich met ons te vereenigen."
„U zult dus eerst met de zoogenaam
de dissidenten beginnen."
„Ja zeker. Maar u moet vooral goed
in het oog houden, dat we geen partij
zijn in den eigenlijken zin van het
woord. We heeten nu wel zoo, omdat
we een naam moesten hebben. Onder
dit devies zijn nu velen vereenigd,
maar het is alles nog in wording. Op de
vergadering in Utrecht waren vele vrije
kiesvereenigingen tegenwoordig, die nu
zijn vereenigd. De mogelijkheid bestaat
ook, dat we ons zullen aansluiten bij
een bestaande organisatie. Een nieuwe
partij komt er in ieder geval niet bij.
„Een veelheid van partijen acht ik
een groot nadeel voor het volk, daar
denk ik niet zoo licht over. Het is een
ontzaglijk moeilijke toestand en het
dreigde nog veel moeilijker te worden.
Er bestonden groote bezwaren om bij
de anti-revolutionnairen te blijven, want
daar konden we ons niet thuis voelen.
Het proces ontwikkelde zich steeds
meer. Nu is er ingegrepen, omdat men
anders nog verder uit elkaar ging. Zoo
zullen we nu trachten een kern van ons
volksleven te vormen, om straks, inge
val er een groote catastrophale bewe
ging komt, niet ten prooi te worden
van wie ons aanvat.
„Ik heb er lang tegen op gezien. Van
1893 af heb ik al medegewerkt aan de
anti-revolutionnaire partij en daarom
heb ik dat zoo lang mogelijk voortgezet.
Ook uit oude relatie. Een man als Iden-
burg, dien ik persoonlijk kende en
voor wien ik een groote achting heb, be
hoorde daartoe. De partij is echter
middel, geen doel. Doel is het algemeen
volksbelang en dat heeft groote behoefte
aan eenheid en niet aan versplinte
ring."
Voor 1936 een batig slot van
f 46.700 geraamd Minister
Deckers hoopt het tekort
over 1935 uit den gewonen
dienst te kunnen dekken.
Minister Deckers heeft de begrooting
van het Landbouwcrisisfonds voor 1936,
bij de Tweede Kamer ingediend. Deze
begrooting raamt de uitgaven voor den
gewonen dienst op f 169.594,200, de in
komsten op f 169.640.900, zoodat de ge
wone dienst een batig saldo van
46.700 aanwijst. De kapitaaldienst is ge
raamd aan inkomsten op f 6.570.000,
aan uitgaven op f 24.750.000, nadeelig
slot f 18.180.000. Het nadeelig slot van
de begrooting 1935 is gesteld op f 2
millioen.
De begrooting 1936 van den gewonen
dienst geeft op zichzelf geen tekort, op
den kapitaaldienst zal n,aar raming ca,
f 6.000.000 afgelost kunnen worden en
de hoop is gewettigd, dat het van 1935
overblijvende tekort, waarmede de ra
ming 1936 sluit, uit den gewonen dienst
van het volgend jaar gedekt zal kunnen
worden.
De minister zet in zijn Memorie van
Toelichting uiteen, dat het buitengewoon
moeilijk is reeds op dit tijdstip een be
grooting in te dienen. Het is zelfs nu
nog buitengewoon moeilijk de financiee-
le consequenties van den landbouw-
steun-1935 volledig te overzien, zoodat
het uiteraard schier onmogelijk is thans
reeds bindende cijfers voor 1936 voor te
leggen.
Wijzigingen in de steunnormen of het
algemeene principe van de steunverlee-
ning ten opzichte van de in de begroo
ting voor 1935 vastgelegde richtlijnen
komen in de begrooting voor 1936 niet
voor.
Het hooge totaalbedrag der steunuit-
gaven, dat, ondanks het streven der re
geering om het noodzakelijk aanpassings
proces ook voor den landbouw te be
vorderen, ongeveer gelijk gebleven is
aan dat van de begrooting 1935, is dan
ook slechts aan de steeds verder gaan
de prijsafbrokkeling der landbouwpro
ducten en de vermindering der afzet
mogelijkheid te wijten.