D.D.P.-BON Iart- BINNENLAND. TWEEDE BLAD VAN DE PROVINCIALE ZEEÜWSCHE MIDDELBÜRGSCHE COURANT (W.O. DE GOESCHE CRT.) VAN VRIJDAG 29 NOVEMBER 1935. No. 282. I pond. >r uw Mr. Duys uil de S.D.A.P. getreden. A. VAN R00N. Geen nieuwe partij? Begrooting Landbouwcrisisfonds en K.G. (ilogr. prij- Lorte jrlijke Irst, 1 Igsche 11 ons Ikoop. I'burg. Mid- lik 40, Ikt p. p. o. Jacht- agea win- |anbe- irg. tkere 5 pond, km te Ban- Pop- IM. v. I'burg leden |as en slend, pkens- ïf en zure Eworst J. de I'burg f»PEN Ale- ad 75 troene Mid- ollade ct„ id. fcehakt ons. ENK is chen", Iturm's 1 Goes. letten Eetter- 14, luiker- A. F. ('burg, IISIB- LAN" 2.50 J. P. Tel. 5oe? Felle aanklacht tegen het par tijbestuur en de Arbeiderspers. Naar wij vernemen heeft het Tweede Kamerlid mr. J. E. W. Duys te Den Haag aan het partij-bestuur der S. D. A. P- een schrijven gericht, waarin hij meedeelt, dat hij uit de S.D.A.P. treedt dus ook niet langer geacht wil worden deel uit te maken v,an de soc. dgm. Tweedekamerfractie. De heer Duys zal zijn ontslag als Ka merlid echter niet indienen. Hij blijft in het parlement zitting nemen. In een uitvoerig adres, dat mr. Duys aan het A.N.P. heeft verstrekt, moti veert hij zijn opzienbarend besluit. Wij ontleenen hier,aan het volgende: Uit overwegingen van partijbelang heb ik tot heden in het openbaar nog gezwegen, ook op herhaald aandringen van mijn Noordhollandsche partijgenoo- ten vrienden, die mij de laatste paar jaren tot zulk een kr,achtigen steun zijn geweest. De maat is echter thans meer dan vol. Toen ik een paar jaar geleden een zuiver zakelijke brochure het licht deed zien, is onder leiding van de heeren Al- barda en Ankersmit (den hoofdredac teur der Arbeidspers) een zóó persoon lijke campagne in de partij tegen mij ontketend, als zijn weerga eenvoudig niet kent. Volkomen onoprechte berichten, per soonlijke aantijgingen, zelfs allerlei on controleerbare achterklap, voor het meedoen waaraan de „leider" der partij zich zelfs niet schaamde, vormden het arsenaal van een dagelijksche „hetze", die de partijgenooten in 't land tot 'n sum mum van woede tegen den onverlaat moesten brengen en ook brachten. Op een goeden dag bracht de Arbeiderspers mij (van niets wetende, noch iets ver moedendel het bericht, dat de heeren van het Partijbestuur mij hadden ge vonnist als hebbende „woordbreuk" ge pleegd. En tep einde mij flink aan de publieke en partijgenootelijke verach ting prijs te geven, werd van dit vonnis openlijk in de bladen kennis gegeven De rechters, die dit vonnis velden, door Dublicatie tevens executeerden, hadden ft zijn „democraten") 't niet noodig ge vonden den „verdachte" zelfs maar om inlichtingen te vragen, laat staan hem te hooren of gelegenheid te geven zich te verdedigen. Zij schelden wel op de straf procedures in Duitschland, maar onder- geteekende zou blij geweest zijn als hij zelfs maar Vio van de rechtspositie had genoten bij zijn eigen partijbestuur, die b.v. een Dimitrof nog heeft genoten bij zijn ielste tegenstanders. Zelfs ethisch-religieuze factoren, die tegenwoordig in dit Partijbestuur heeten vertegenwoordigd te zijn, bleken, onder gegaan in persoonlijk politiek geknoei, geen beletsel voor zulk een „sociaal democratische" afmaakmethode te zijn. Afmaken zonder verhoor of verdediging, dat was het parool der naar een betere en nieuwe samenleving strevende idealisten. Geen wonder, dat het moties tegen mij en de partij ging regenen, alle met de strekking „Kruisigt hem! Gooi hem eruit!" Op voetspoor van het Partijbestuur achtte ook geen enkele van de afdee- lingen, die aan dezen wolkbreuk van moties meededen, het noodig, den „ver dachte", maar een oogenblik vooraf te hooren, noch gelegenheid te geven tot verdediging. ,,De „partijgenooten" achtten zich vol- voldoende ingelicht door de leugenach tige pers-campagne in de Arbeiderspers, in de naieve meening verkeerende, dat deze Arbeiderspers inderdaad vrij was van al het minderwaardige sensationeele en onoprechte wat zij op zoo'n hoogen toon aan de burgerlijke bladen telkens verwijt. In de naieve meening verkee- rend, dat in eigen kring één en ander niet tienmaal erger is dan waar ook in onze Nederlandsche pers. Toen eindelijk zijn eigen af deeling (Den Haag VI), dank zij zulk een toom- looze ophitsing, dreigde mij te royeeren, kon men zulk een vonnis helaas niet zoo gemakkelijk vellen, zonder mij tot verhoor en verdediging toe te laten. Het resultaat?.... Toen ik de afdee- lingsvergadering binnentrad had ik het gevoel zoo plus minus terecht gekomen te zijn te midden van een verzameling opgezweepte wilde dieren, gereed mij met huid en haar te verslinden. Nadat ik echter met overlegging van tal van bewijsstukken mij verdedigd had, keerde de zaak om. Men scheen althans toch wel eenige „Ahnung" gekregen te hebben van het feit, dat men door aller lei droeve practijken de Arbeiderspers maanden lang op valsche wijze had voor gelicht, en hoe schandelijk daaraan de groote „Staatslieden" der Partij hadden meegedaan, direct of indirect. De door het bestuur al bij voorbaat aanbevolen doodvonnis-motie om mij uit de Kamer te werken verdwenen voor- loopig onder de tafel en de afdeeling be sloot een onderzoek en oordeel te ver langen van een Commissie, waarin ook Duys twee leden zou kunnen aanwijzen. Konden de reeds gevonnist hebbende meren van het Parijtbestuur aan het on- erzoek zelf niet meer ontkomen, van een commissie, waarin ook Duys twee leden zou kunnen benoemen, moesten zij natuurlijk heeiemaal niets hebben. Dat risico was te groot! Ze dreven in den Partijraad een com missie erdoor (over de leden waarvan zij zelf meestemden) en de heeren achtten zich dus zoo safe als het maar kon. Onder pressie van prof. Bonger onderzocht de Commissie maanden lang en ten slotte was het rapport gereed, In aanmerking nemende wat onder aanvoering der heeren Albarda-Anker- smit c.h. in de Arbeiderspers ge presteerd was vóór men nog iets had onderzocht, kan men zich denken in welk een feestgewaad de bladen der Partij zouden zijn verschenen, indien het oordeel der Commissie tevens eens een goedkeuring van de fraaie metho des der heeren was geworden. Ik ware, met portret aan de publieke verachting opnieuw prijs gegeven. Het zou echter anders uitkomen! Na dat het Rapport in een besloten Partij raadsvergadering was voorgelezen, bleek de inhoud van dien aard, dat één der Duys niet zoo in bijzonder welwil lend gezinde aanwezigen, zijn bitteren spijt niet beter meende te kunnen uit drukken, dan door onder het voorlezen te roepen: Wel ja, ik zou hem (Duys) ei nog bloemen bijgeven ook! Waren de „democratische" leiders' tot heden, zoolang het over het publi ceeren van almaak-matenaal ging, de grootste voorstanders van democrati sche publiciteit, thans veranderde eens klaps de situs; e. Nimmer span Jen Al- barda-Ankersmit c.s. zich voor éénige zaak van partij,,leiding" plotseling zóó in, hals over kop zoo gauw mogelijk dat rapport.in den doofpot te stoppen. De Partijraad slikte precies wat men de creteerde en, nog sterker, om vooral te voorkomen, dat er ook maar iets van het Rapport naar buiten zou uitlekken, werd tevens besloten dat de naast be trokkene, Duys zelf, niet eens een af schrift van zijn eigen vonnis mocht ont vangen. Met een voorlezing moest hij maar genoegen nemen en tot op heden heb ik dan ook nog steeds het Rapport nog geen enkel oogenblik, zelfs maar ter in zage, in mijn handen gehad. Dank zij de aanhoudende protesten van het gewest Noord-Holland (Noord), mocht het Rapport bij wijze van groote gunst en uitzondering in een vergade ring van gedelegeerden van dit gewest één keertje worden voorgelezen. In die vergadering vroeg een aantal afgevaar digden, of er na voorlezing ook iets over mocht worden gezegd. „Nee" werd er geantwoord, „en als jullie je niet vooraf verbindt te zwijgen, gaat de voor lezing niet door en kom jullie heeiemaal niets over den afgevaardigde van jullie eigen kieskring te weten". De „democra ten" bogen het hooffd; ramen en deuren gingen dicht, nog een extra buffetluik werd ook gesloten (men kon eens niet weten!), een wacht werd bij de deur ge plaatst en zoo begon de voorlezing in het democratisch genootschap „De Zwarte Hand" of te wel.... S.D.A.P. De democratie in het genootschap ging zoo ver, dat men op het Congres (deze meest ondemocratische instelling der heele Partij tegenwoordig) aan de afgevaardigden bezwoer, aan Duys het woord niet te verleenen onder het mo tief, d:at Duys in een over een paar we ken te houten besloten Partijraad zou kunnen zeggen alles wat hij te zeggen wenschte, terwijl, toen die besloten Par tijraad eenige weken later gehouden werd, die zelfde ,,democraten"-leiders daar doordreven, eveneens geen discus sies over het Rapport toe te staan. De duizenden partijgenooten in den lande, die men voor de pers- en andere campagne jegens Duys in de gewensch- te haatstemming had gejaagd, moesten in die mentaliteit blijven door van al les onkundig te worden gehouden. Dat was het doel en behalve in Noord-Hol land (Noord) hebben de „Leiders" niet over gebrek aan succes te klagen. Een paar regeltjes, vermeldende dat Duys „gerehabiliteerd" was, moesten den schijn van democratie bewaren en Duys, de belasterde, had eenvoudig ge noegen te nemen met die hoeveelheid z.g. „rehabilitatie", die de lasteraars zelf voor voldoende hielden. Het Partijbestuur liet het gewestelijk bestuur van Noord-Holland nog eens extra ter bewerking bij zich komen toen het de lucht ervan kreeg, dat men in Noord-Holland toch nog op een la tere vergadering het er niet bij wilde laten zitten. Toen echter bleek, dat de democratische pressiemethoden toch zou den falen, beleefde men het buitengewo ne feit. dat Albarda en Koos Vorrink zelf in hoogst eigen persoon op die ver gadering in Noord-Holland verschenen. Zij zouden het dien gewonen gedele geerden wel eens eventjes vertellen. Helaas pakte het voor de dictators an ders uit. Geen enkele stem werd in hun richting uitgebracht ondanks de aanwending van al hun redenaars-ta- lenten. De heeren dropen maar weer naar huis in een stemming, die zelfs van dien aard was, dat de heer Albarda het nog heden, meer dan een jaar later, nog niet laten kan als hij hem iets aan genaams wenschte te zeggen, Duys toe te voegen: „Je moet niet denken, in Noord-Holland te zijn!" Voor de Staatslieden bleef niet veel anders over dan voorloopig eieren voor hun geld te kiezen, kwastje er over of de zaak-Duys nu werkelijk „uit" was. Ieder kan zich echter voorstellen wat de werkelijke toestand was en werd. De partij was, bleef en is tot op den huidi- gen dag'onkundig van de feiten. Het zou er nu maar op aankomen, die stemming gaande te houden en dan had men met het oog op de candidaatstelling van 1937 nog eenigen tijd om te zinnen op middelen hoe men, desnoods met het vriendelijkste gezicht van de wereld, zich van Barbertje kon ontdoen, De zaak bleef de tactiek diende al leen veranderd- Een geschikte manoevre achtte men het. om b.v. „organisatori sche" wijzigingen te brengen, in de kies kringen, waarvoor Duys in de Kamer zitting had. Zoo kon men onlangs b.v. ineens in de Arbeidspers lezen, dat in principe besloten was, om de gewesten Noord- en Zuid van Noord-Holland tot een g'eheel te vereenigen. Een pracht idee! Het Partijbestuur moest dit fraaie bedenkseltje echter voorloopig maar gauw weer terugnemen, op grond van de felle oppositie in Noord-Holland (Noord), waar men natuurlijk heel goed de listigheid doorzag. Ondertusschen werd door allerlei groote en kleine dingen ,aan Duys het leven ondraaglijk gemaakt. Klaarblijke lijk werd nergens anders op gehoopt, dan op het oogenblik waarop Duys, tot het uiterste gesard, wellicht een onbe raden stap zou doen, naar aanleiding waarvan men dan beter zou kunnen toe slaan dan de eerste maal, toen Duys het, dank zij het Rapport-Bonger, mis lukte. Het werd met den dag een meer en meer onhoudbare toestand. Als Ka merlid te moeten zitten in een fractie met een voor mij verstikkende atmos feer, zou op den duur meer v(an mijn geestelijke krachten hebben geëischt dan; ik voor mij zelf mij mocht veroorloven. In normale omstandigheden zou ik, zooals in ieder gewoon conflict, dat in een partij kan uitbreken, het geval is, de Partij, haar organen (bv. partijbestuur partijraad of congres) volkomen compe tent achten om uitspraak in zulk een conflict te doen. En ook al zou in zulk een geval het oordeel niet te mijnen gunste zijn, ik zou mij èn uit een oog punt van partijdiscipline, maar boven al reeds uit een oogpunt v,an doodge woon politiek fatsoen daaraan onver biddelijk onderwerpen. De partij is echter niet meer compe tent dank zij de wijze, waarop aan haar door een kleine kliek van zg. „leiders" werd onthouden iedere mogelijkheid tot het nemen van een objectief, eerlijk oordeel. Een partij, die meer dan 2 jaar is voorgelicht en verleugend op de wij ze, waaroo dit door de Aj-beiderspera enz. 'te miinen opzichte is geschiedt, wraak ik als rechter. - 0*1 Hierlangs afknippen s.v.p. De ondergeteekende (naam en duidelijk adres hieronder invullen s.v.p.) aflevering verzoektvan één exemplaar der D. D. P.-repro toezending ductie van het olieverfschildering van R. Kimpe „De Lange 1.75 afgehaald. Jan", tot den prijs van 1.97 Yï franco per post. Het verschuldigde bedrag is voldaan is per giro (postrekening nr. 43255) overgeschreven is per postwissel verzonden zal contant bij aflevering voldaan worden. N.B. Doorhalen wat niet geldt. Deze bon moet afgeleverd worden op onze kantoren of agent- schappen; postabonnees en dergelijke kunnen ons de bon per post toezenden. De dankbare gebruikers van de ELECTRO BEZEM STOFZUIGER zeggen dat dit het beste geschenk is. Contant 5 Ieder die een cliënt aan brengt, ontvangt gratis voor Twee gulden 50 cent. Electrische Zeilboenmachine 75. LANGEVIELE 219. MIDDELBURG. Nieuw. Miele Stofzuigers, model Protos, voor twee-derde van den prijs en Ideaal Stofzuiger nieuw v. 25. Beste gebruikte ELECTRO LUX VOOR 17.50. Handwaschmachine, nieuw, 15. Prima Electrisch, 2 jaar garantie, 37.50. (Ingez. Med.) Prof. Visscher wil eenheid. Een onderhoud met den leider der nieuwe Christelijk-nationale partij. Algemeen volksbelang op den voorgrond, (Van onzen«redacteur). De nieuwe afscheidingsbeweging van de anti-revolutionnaire partij, de Zater dag j.l. te Utrecht opgerichte christe lijk nationale partij, heeft reeds veel stof doen opwaaien en allerlei geruch ten doen er over de ronde. Wij hebben daarom den leider van de nieuwe for matie, prof. dr. Hugo Visscher, om een onderhoud verzocht, ten einde iets te vernemen van de naaste plannen en de bedoelingen die met de stichting ervan hebben voorgezeten. In zijn woning te Huis ter Heide, prachtig gelegen te mid den van de mooie natuur, die zelfs op een winderigen en regenachtigen herfst dag van een groote bekoring is, heeft deze ons te woord gestaan. In de eerste plaats bevestigde prof. Visscher ons de mededeeling, dat hij het lidmaatschap van de Tweede Ka mer zal neerleggen. Zijn ontslagbrief was juist verzonden, tegelijk met zijn verklaring aan het hoofdbestuur der anti-revolutionnaire partij, dat hij zich zelf niet meer beschouwt als daarvan deel uitmakende. „Ik moet mij vrij kun nen bewegen, aldus de hoogleeraar die in onze volksvertegenwoordiging zulk een vooraanstaande plaats heeft inge nomen. „Ik vat het lidmaatschap van een partij zoo op, dat het zedelijke ver plichtingen oplegt. Het gaat niet aan om als lid van een oartij daarbuiten te ageeren. Al langen tijd voelde ik me er niet op mijn gemak en meer dan eens heb ik blijk gegeven het met de leiding niet eens te zijn. Nu ik eruit ben, heb ik de handen vrij." Wij vroegen prof. Visscher ook naar de kwestie of het centraal comité van anti-revolutionnaire kiesvereenigingen in gebreke is gebleven de plichtig beloof de commissie te benoemen, die art. 36 van de Nederlandsche geloofsbelijdenis onder de oogen zou zien. De tijdelijk voorzitter van dit centrale comité, de heer J. Schouten, heeft namelijk mede gedeeld, dat in de vergadering van het centraal comité op 8 December 1923 door den voorzitter van die vergadering is gezegd, dat over de besproken ge schillen een samenspreking moest plaats hebben, maar dat daarvoor die geschillen aanhangig moesten worden gemaakt bij het centraal comité, dat dan een commissie kon benoemen om de punten, waarover geschil bestaat, te be- studeeren, enz. Prof. Visscher zou er echter nimmer zijn toe overgegaan, deze geschillen aanhangig te maken bij het centraal comité. „Daar kan ik heel gauw en heel kort op antwoorden," repliceerde prof. Vis scher. „Ik ben op die vergadering van het centraal comité geweest en daar heb ik de zaak van artikel 36 aanhan gig gemaakt. Nu is het toch nonsens, om dan de kwestie nog eens bij dat zelfde comité aanhangig te maken. Dat kan iedereen begrijpen. Neen, ik blijf erbij, dat hier een plechtig gegeven be lofte niet is ingelost." „Hoe staat het nu met de nieuw op gerichte organisatie", vroegen we ver der. „Is het werkelijk niet de bedoeling, cm straks met een nieuwe partij voor de kiezers te komen?" „Inderdaad. Het is hier niet de kwes tie om nog meer verdeeldheid te bren gen. Wij willen juist trachten een een heid te krijgen onder al die menschen, die eigenlijk bij elkaar hooren en nu nog onder verschillende vanen verdeeld zijn. De groep, die in Utrecht de chris telijk nationale partij heeft opgericht stond toch al buiten het anti-revolution naire partijverband, enkelen uitgezon derd, zooals de heer Jansen en ds. Bart- lema. Het meerendeel had niets met de Anti-revolutionnaire partij te maken en stemde er alleen op om mijnentwille. Voor een deel ook waren deze men schen indertijd lid geweest, doch er reeds lang geleden uitgegaan. Het werd echter zoo langzamerhand een bewe ging, die veel te groot was om haar zoo te laten loopen. We zullen nu juist ons best doen, het aantal partijen te verminderen, door allen samen te bren gen, die nu apart staan." „Zijn de besprekingen daarover al in geluid? De Kamer-overzichtschrijver van een van onze groote bladen heeft al gereleveerd, dat U onlangs in druk ge sprek was gewikkeld met ds. Kersten en hij voegde daar de veronderstelling aan toe, dat het zeker wel over deze aangelegenheid zou zijn." „Dat is onjuist. Ik heb er met ds. Kersten nog nooit een woord over ge wisseld. In dat opzicht ben ik correct gebleven, want ik meende geen daden tegen de partij te mogen doen, zoolang ik er nog lid van was. Daarom heb ik me nu ook vrijgemaakt. „En denkt u ook de anti-revolution- nanre partij erin te betrekken?" „Dat weet ik nog niet. Het hangt er van af, of hun beginselen dit zullen toe laten. De zaak is nog in onderzoek. Zij is niet af; het is integendeel juist nog maar een begin. Zoo staat het ook met de christelijk-historische unie. Ik weet ook niet, of hun beginselen zullen toe laten zich met ons te vereenigen." „U zult dus eerst met de zoogenaam de dissidenten beginnen." „Ja zeker. Maar u moet vooral goed in het oog houden, dat we geen partij zijn in den eigenlijken zin van het woord. We heeten nu wel zoo, omdat we een naam moesten hebben. Onder dit devies zijn nu velen vereenigd, maar het is alles nog in wording. Op de vergadering in Utrecht waren vele vrije kiesvereenigingen tegenwoordig, die nu zijn vereenigd. De mogelijkheid bestaat ook, dat we ons zullen aansluiten bij een bestaande organisatie. Een nieuwe partij komt er in ieder geval niet bij. „Een veelheid van partijen acht ik een groot nadeel voor het volk, daar denk ik niet zoo licht over. Het is een ontzaglijk moeilijke toestand en het dreigde nog veel moeilijker te worden. Er bestonden groote bezwaren om bij de anti-revolutionnairen te blijven, want daar konden we ons niet thuis voelen. Het proces ontwikkelde zich steeds meer. Nu is er ingegrepen, omdat men anders nog verder uit elkaar ging. Zoo zullen we nu trachten een kern van ons volksleven te vormen, om straks, inge val er een groote catastrophale bewe ging komt, niet ten prooi te worden van wie ons aanvat. „Ik heb er lang tegen op gezien. Van 1893 af heb ik al medegewerkt aan de anti-revolutionnaire partij en daarom heb ik dat zoo lang mogelijk voortgezet. Ook uit oude relatie. Een man als Iden- burg, dien ik persoonlijk kende en voor wien ik een groote achting heb, be hoorde daartoe. De partij is echter middel, geen doel. Doel is het algemeen volksbelang en dat heeft groote behoefte aan eenheid en niet aan versplinte ring." Voor 1936 een batig slot van f 46.700 geraamd Minister Deckers hoopt het tekort over 1935 uit den gewonen dienst te kunnen dekken. Minister Deckers heeft de begrooting van het Landbouwcrisisfonds voor 1936, bij de Tweede Kamer ingediend. Deze begrooting raamt de uitgaven voor den gewonen dienst op f 169.594,200, de in komsten op f 169.640.900, zoodat de ge wone dienst een batig saldo van 46.700 aanwijst. De kapitaaldienst is ge raamd aan inkomsten op f 6.570.000, aan uitgaven op f 24.750.000, nadeelig slot f 18.180.000. Het nadeelig slot van de begrooting 1935 is gesteld op f 2 millioen. De begrooting 1936 van den gewonen dienst geeft op zichzelf geen tekort, op den kapitaaldienst zal n,aar raming ca, f 6.000.000 afgelost kunnen worden en de hoop is gewettigd, dat het van 1935 overblijvende tekort, waarmede de ra ming 1936 sluit, uit den gewonen dienst van het volgend jaar gedekt zal kunnen worden. De minister zet in zijn Memorie van Toelichting uiteen, dat het buitengewoon moeilijk is reeds op dit tijdstip een be grooting in te dienen. Het is zelfs nu nog buitengewoon moeilijk de financiee- le consequenties van den landbouw- steun-1935 volledig te overzien, zoodat het uiteraard schier onmogelijk is thans reeds bindende cijfers voor 1936 voor te leggen. Wijzigingen in de steunnormen of het algemeene principe van de steunverlee- ning ten opzichte van de in de begroo ting voor 1935 vastgelegde richtlijnen komen in de begrooting voor 1936 niet voor. Het hooge totaalbedrag der steunuit- gaven, dat, ondanks het streven der re geering om het noodzakelijk aanpassings proces ook voor den landbouw te be vorderen, ongeveer gelijk gebleven is aan dat van de begrooting 1935, is dan ook slechts aan de steeds verder gaan de prijsafbrokkeling der landbouwpro ducten en de vermindering der afzet mogelijkheid te wijten.

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1935 | | pagina 5