ZEEUWSCH ZONDAGSBLAD x x VAM DE PRCMMCIALE ZEEUVSCHE MIDDELDUDGSCHE COUDAMTI 9 Nov. 1935 JAN DE WIND. WITTE STAARTJES ZIJN IN DE MODE. OPA'S VERJAARDAG. BEER WAS WEG. RAADSELHOEKJE. X X c X X x x x X X X X BRIEFGE5CHRIEF JAN EN JEWANNES. WAAKZAAM. Jan de Wind blaast door de takken, Jan de Wind is vrees'lijk kwaad, Zodat Zon, die dat te kras wordt, Achter wolken schuilen gaat Regen valt met grote druppels, Jan de Wind jaagt regen voort. 'k Denk, dat ieder, die in huis is, 't Klett'ren tegen 't raam wel hoort Jan de Wind is altijd grimmig, En vandaag heeft hij 't zó druk Dat hij niet in huis kan komen Is nog eig'lijk een geluk Maar wij, kind'ren, zijn niet bang, hoor, Voor die boze Jan de Wind, Die om ons te plagen altijd Weer een ander middel vindt En wij dansen en wij springen, Lachen Jan de Wind maar uit. Boven zijn geraas klinkt vrolijk Ons gezang uit, ferm en luid. Jan de Wind kan ons niet krijgen, Ook al loopt hij nog zo hard Jan de Wind kan ons niet krijgen, Ook al kijkt hij nog zo zwart Jan de Wind, wij moeten lachen Om je vrees'lijk boos getier En wij hebben om je kwaadheid Ja, 't is heus niets dan plezier Mies vraagt met een ernstig snuitje: (Het was heus een kiekje waard Moeder, hebben alle fietsen Nu op eens een witte staart Is dat dan de nieuwe mode? Op het antwoord wacht ze niet. Steeds weer nieuwe witte staartjes. Die zij in 't voorbijgaan ziet Moeder, zegt z'op eens, de hondjes Doen niet aan de mode mee, Want 'k zie bruin'en zwarte staartjes, Gele ook Maar daar o hé! Kijk toch eens Een witte poedel, Die op het terrasje zit. Moeder, die is in de mode, Want zijn staart is heel'maal wit Mijn Opa is gauw jarig Daarom ben ik zo Blij. Ik magwat moois gaan maken. Het wordteen schilderij. Eerst teken ik het plaatje Op sterk, geruit papier. Dan ga ik het mooi kleuren. Ik heb het voorbeeld hier. Daarna maak ik een lijstje Wat zal dat aardig staan Van ros'en blauwe repen. In 't hoekje zet ik: Daan. Drie nachtjes nog maar slapen En dandan is het feest Wie zou het hardst verlangen 'k Denk: Opa toch het meest Carla Hoog. Mijn Beer is weggelopen. Dat is me een verdriet En waar ik hem moet zoeken, Ik weet het werk'Hjk niet Ik keek in alle kasten, In en ook onder 't bed, In 't hele poppenhoekje, Ja, zelfs in het buffet Maar nergens kan 'k hem vinden. Weglopen deed hij nooit En 'k heb hem 'k weet het zeker Niet uit het raam gegooid Waar is hij toch gebleven, Mijn arme, lieve Beer 'k Zoek op dezelfde plaatsen 'k Geloof: wel honderd keer Zou Beer zijn Moeder missen Ja, dat weet ik heel vast Al kon hij wel eens stout zijn. Een liev'ling van me was 't Ik.... ikik kan wel huilen! Waar is nu toch mijn Beer Moes zegt: Ik weet het zeker, Je Beer komt heus wel weer Maar.wat is dat. in 't hoekje, Vlak bij mijn regenjas Ik zou toch stellig denken, Dat dat mijn Béri was Gelukkig Ja, hij is het 'k Omhels mijn lieve Beer En geef hem duizend kussen. Mijn Béri heb ik weer Ik moet me toch zo schamen, Want eerlijk dient gezegd: Ik had mijn arme Béri Daar zelf heus neergelegd 'k Had 't helemaal vergeten. Dat was wel vrees'lijk dom Maar nu ga 'k met hem spelen. Kom, lieve Béri, kom OPLOSSING DER RAADSELS UIT T VORIGE NUMMER. VOOR GROTEREN. 1. Kangoeroe, Roek, kar, groen, koe, Arno. 2. Was, pik; Waspik. 3. In de oude toren nestelden ver scheiden vogels. (Rennes en Denver). De boer was heel gul met zijn appels. (Ulm en Metz)' Er is niets meer van de koek overgebleven, Bob at het hele stuk op (Bath.) Is het huis weer bewoond Ik zag ramen openstaan. (Agram). Moeder laat dat onderwerp lie ver onaangeroerd. (Verona). 4. E Enkhuizen. Inn pekel kei hard Enkhui zen brei pen Kazan hei n VOOR KLEINEREN. 1. Licht- en zonnestralen. A A P A D A P A N 3. Roos, ros. 4. De neus van een schoen. o OM OP TE LOSSEN. VOOR GROTEREN. 1. Verborgen rivieren in het bui tenland. Wij zullen deze zware boeken in nieuwe kisten pakken. Ken je Leeuwarden Neen, maar Jaap is er een paar da gen geweest. Wij smulden van de heerlijke peren. Gelukkig is Grootmoeder veel beter nu. Tante Toos zal echte Goudse stroopwafelen meebrengen. 2. Ik ben een vogel. Als mijn koo door twee andere wordt ver vangen, word ik een vis. Hoe kan dat 3. Mijn geheel is een ziekte, die met 7 letters geschreven wordt. Een 3, 4, 6 is een grote water plas. Een 5, 2, 1 is een jong, viervoetig dier. 5, 4, 7, 2 is een verkorte meisjes naam. Een 3, 2, 5, 1 is een vis. 4. Maak van onderstaande letter grepen 8 woorden, elk uit 2 lettergrepen bestaande. Zet nu deze woorden zó onder el kaar, dat de beginletters, van boven naar beneden gelezen, den naam van een bloem vor men. aan duw gen ka Ieu mer ning o oes pe per re recht scha ter ven, VOOR KLEINEREN. 1. Een vlindetje en toch een bloem. Wat zou dat kunnen zijn 't Groeit op het land en in de tuin. Soms is de vlinder klein. Soms plukken wij er telkens weer, 't Ruikt dan zo lekker zoet. Zeg nu maar vlug, van welk soort Zo'n vlinder wezen moet. 2. Kruisraadsel. Op de beide kruisjeslijnen komt de naam van een bloem. lo rij een klinker. 2o een verkorte meisjesnaam 3o een groot roofdier. 40 't gevraagde woord. 5o iets, wat van hout is en aan de voet gedragen wordt. 6o een slim, viervoetig dier. 7o een medeklinker. 3. Welke botten zijn niet hard 4. Met welke naalden naait men niet Je kent ze stellig goed. En zag ze dikwijls aan een boom, Zeg vlug, wat 't wezen moet. CD WCD .«SajjBWfcSBH Reünie.. Het leven is voor velen in onze dagen niet gemakkelijk. Dat hoo- ren wij zoo vaak en wij zeggen het niet minder dikwijls. Inderdaad zijn de levensomstandigheden van ontelbaar velen wel moeilijk. Wan neer wij echter de levenservaring van zoovelen hooren; wanneer wij nagaan, wat gewijde en niet-gewij- de litteratuur van vorige geslach ten over het leven der menschen- kinderen gezegd heeft dan moet men wel tot de slotsom komen, dat in doorsnee de ervaring geweest is: het leven valt niet mee. ,,Het uitnemendste van die is moeite en verdriet", staat in een Psalm, die de zwakheid en de verganke lijkheid van het menschenleven beschrijft. Naast rozen bloeien doornen. Nemen wij dit woord aan, dan moet de gevolgtrekking wel we zen, dat er meer doornen zijn dan rozen, ook in ons leven. Nu komt het er maar op aan, waarheen wij ons oog richten. Gaan wij al de stekelige doornen tellen of verheugen wij ons in de bloeiende en geurende rozen Een mensch zal goed doen de rozen niet te vergeten om de door nen; dankbaar te aanvaarden het goede, dat hem geschonken wordt en daarop te teren. In ons leven maken wij met aller lei menschen van allerlei slag ken nis. Een korte ontmoeting of ook een omgang van enkele jaren. Dan gaan de wegen uit elkander. Men ziet elkander niet meer; men hoort niet meer van elkander. Dan kan het geschieden, dat er een reünie is van een corps; van een vereeniging hoe dan ook en men ziet elkander weer. Of ook het gezin is uit elkaar gegaan. De kinderen bereikten hun bestemming en ze gingen her en derwaarts. Vader ging voor goed heen en ook moeder werd grafwaarts gedragen. Toen ont brak het centrale punt, waarheen ze toch allen werden getrokken; het verzamelpunt, waarheen en waarvanuit de berichten kwamen. Dan kan het gebeuren; onver wachts misschien, dat ze elkander allemaal weer treffen. De jaren kwamen en gingen en trokken wellicht diepe voren door hun leven. Maar op dat moment komt op eens weer naar boven de blijde herinnering aan de jeugd. Het is een stralende dag in hét te ven zoon reünie-dag van die uit hetzelfde huis stammen. Men is jong geweest aan een Universiteit; studeerende en stu dent zijnde. Het leven riep op tot een eenvoudigen of belangrijken post ,,maar om de zoovee' jaren komt men weer samen in de oude Alma Materwelk een vreug de dan het weerzien van zooveel oude studievrienden. Is het alleen maar het weerzien, dat vreugde wekt Of is het niet de dankbare herin nering aan wat het leven voor goeds geboden heeft Wij gelooven, dat dit laatste voor geen gering deel oorzaak van de reünie-vreugde is. Het is die herinnering, die in de zorgen van het leven vaak onder het stof komt, maar die dan weer oprijst in haar volle kracht. De herinnering aan het goede, maar die vermaning is om het goe de in het heden niet te vergeten. Doen wij dat niet te veel En is dat niet ondankbaar Een dichter heeft van het leven gezegd, dat het interessant is van welke zijde men het ook benadert. Zeer zeker is dat waar. Maar even waar is het, dat het leven, ieders leven, ook in het heden ieder ge noeg geeft om dankbaar te wezen. Groote dingen gebeuren maar zelden in het leven. Is het niet een samenrijging van heel veel kleine dingen. Zoeken in vele kleine dingen is moeilijker dan letten op het enke le, dat groot is. Wij zullen er goed aan doen onder de kleine dingen, die ons leven vormen, te letten op het goede, opdat wij dankbaar worden. J. Nagel. TUSSCHEN Poeldurp, November 1935. Vriend Jewannes A'k 't ooit van z'n leven mie je seens ewist dan za 't toch zeker noe wè weze, noe da je schreef over dien meneer van 't kristelik- ke vraeg-uurtje toen dat 'n d'r over praotten, dat 'n mie zoo vee genoegen ekeken a nae dieo ja, 't wazze kozakken, die op me- kares schoeren klomme, d'n eenen op d'n aren en nóg al een d'r bo ven op, sint dat d'r paeren in vol le vaert over de baene spetterden. Me luusterden net persies deur de radio ik en Jaonetje toen dat 'n 't vertelden en Jaonetje zei: „noe za 'k 't toch wè nooit mi we- te Die kaerels die spele mie d'r leven! 't Is God verzoeken en dat kan zóó iemed goed praote en dae kan 'n nae kieke mie plezier!? En dan zeit 'n d'r nog bie, dat 'n d'r nie nae zou wille kieke as t'r ies onkristeliks bie te passé kwam! 't Is te moeite As t'r vandaeg' of merrege een in z'n ood kriegt om te zeggen: mien paerespil is 'n kristelikaffijn ik kan d'r mie m'n verstand nie bie, da zóó 'n man nae zukke levens gevaerlikke kunsten kan gae kiekeSjoe, j' iest 'r van as je 't oortDat zei Jaonnetje en ik zegge 't mie d'r mee. Dat mag dien meneer dan riekunst noeme of sport, mè azzc ze in 'n paerespil op zoo 'n oogen touter aolderlei gevaerlikke gram- masten verkoope, dan za d'n dat meschiens ók sport noeme en zoo lank as t'r dan menschen bin, die d'r mie 'n iesder in d'r buuk van zitte te genietennoe, zoo lank zulle d'r van die kunstemae- kers weze, die mie d'r leven spele. En of dat noe in 'n paerespil ge beurt of op 'n weie, da's voe mien nèt eender. Ik bin 't mie iederen- deen seens, die zeit: 't is önkriste- lik en 't mos nie magge. Affijn, dae zulle d'r 'n eelenboel weze, die nae z'n luusterden nae dien me neer bedoel' 'k die d'r zieltje gerust is en die zegge: „gelokkeg, dat mag, want de meneer van 't vraeg-uurtje eit 'r gin bezwaer te gen en dan is 't allank a goed. Mè om van 'n domenie op 'n droo- gen aerek te spriengen, Jewan nes, ei je dae nie van stae kieke oe dat 'r 'n sosialistisch lid van d' Eeste Kaemer is, die 'n stuitje voe dat de vergaderienge begunt gauw z'n naem op de lieste zet en dan fienkelt 'n d'r stilletjes vandeur en op de vergaderienge komt 'n glad is nie. Mè je begriept, Jewan nes, wae da 't om te doen is. As z'n naem op de lieste staet, dan kan üm de twinteg gullen in z'n zak steke. Mooi zoo, jongers. Da 's sosialistisch Da's werken voe 't aolgemeene nut De burgers kun ne d'r eigen krom betaele an aol derlei lasten en dien meneer eit 'r allicht z'n mond vol van, oe dat 'n óp komt voe de belangen van „de verdrukte middenstanders" en zoo, mè ie vergeet, dat die twinteg gullen ok op-ebrocht motte worre deur diezelfde middenstanders. Twintig gullen, die a 't 'n stilletjes op striekt zonder dat 'n d'r voe doet wat 'n weet, dat z'n plicht is om d'r voe te doen. In gewone om- standegeden zou 't al 'n schandaal weze, mè noe in dezen tied En noe ku je zegge: „dae moste ze van oogeróp nae kieke Mè ik zegge, da je van zoo'n meneer, die van gewone diamantbewerker öp- edouwd wier tot lid van d' Eeste Kaemer; van 'n meneer, die defteg op 'n villa weunt, da je van zóó'n oppervoorvechter zoo ies dan toch zeker nie verwachte zou. Vrie rei zen eeste klas mie den trein deur 't eele land, voe ielk vergaderien- getje, a duurt 't mè vuuf menuten, twinteg gullen in je zak kunne frommele en dan nog te lammena- nadeg weze om dat vergaderien- getje bie te wille weunen, da 's kras. Plokke mè jongers Da 's bie mien op komme voe de sosiale be langen 't Is 't tiedje wè Dae komt d'n Affekaat in de smisse en die zeit: „ei je 't eleze, Jan, van die petatefriet 'k Zegge: „nee, wat is t'r mie Um zeit „ier dichte bie op 'n durp daer is 'n veint en die kom uut stad en die eit dae 'n uusje g'uurd en dae bakt 'n ielke zaetterdagaevend petate friet en noe stieng d'r in de krante, oe dat 'n soms op eenen aevend voe zoo 'n feertig toe sesteg gullen ienkeld en alleeneg an petatefriet verkochtIk 'zegge: „mè 't is toch wè gin waer zeker Mè d'n Affekaat zei: ,,'t is de zuvere waer- eid en noe vraeg ik an joe Jan," zeit 'n, „wae komme aol die cen ten van daen Van de guus Vast en zeker nie, want dan zou- we aol de ouwers op dat durp dan toch zeker glad gek motte weze om d'r guus zoovee centen te laete versnoepen, Nee maat", zei d'n, „dat bin voornaemelik d' ankom- mende jongers, die dae d'r geld an versmosse." En dat gloof ik mie üm, Jewannes, Dae bin d'r mè aols te vee, die glad is gin waerde van 't geld kenne en dat is t'r deur d' ouwers in-ekweekt. Toon de Puut, die ok in de smisse was, die zei: ,,'t is daèr mie de petatefriet mè onze Mine, die vertelden, oe dat 'r overlesten bie ulder op 't durp 'n veint kwam en die leurden mie blaeuwe druven en die ver kocht op éénen.... 'k weet nie of 't 'n voemirreg of 'n achtemir- reg wasdie verkocht in éénen tocht tusschen de sestig en seven- tig pond blaeuwe druven. En dat op zoo'n klein durpje E 'k noe gliek of geen gliek Jewannes, a 'k zegge: ,,'t Is 't tiedje urè A gauw dan oor je 't awee: „wer keloos Steun Eh dat soort van menschen, da gooit mie de centen as ze werk En as 't werk op is, dan bin de centen ok op. Mè geen nood: steun Noe 'k toch stae kieke Jewannes. Dae leesden 'k oe dat in Abessinië aol de veinters en de jongers óp moste komme en dae stieng in d'n oproep: „Ge trouwde mannen moeten hun vrou wen meenemen opdat die voor hen het voedsel kunnen bereiden en zij, die geen vrouw hebben, moeten maar een ongehuwde vrouw meenemen." Stel je 'n eigen is voor, Jewannes, dat ier in ons land, de soldaten as z' óp moste komme, d'r vrouwenDat zou 'n gekaekel geve. Voe degene, die saevens laete thuus wouwe kom me, kust 't gin kwaed. En de jonge jongers Die vergaete d'n eelen oorelog en„oudt 'r vadder mè mie op" zei Jaonnetje en zei mè: „de groetenisse van mien en van joe Dae staet 't Jan de Smid. Wees waakzaam, t' allen tijde, En wees uzelf bewust Pas op, dat nooit het leven U zacht in droomen sust. Want door een weinig sluira'ren, En door een weinig rust, Vermindert dra uw ijver, Verdwijnt ook ras uw lust. Wees daarom immer wakker, Getrouw steeds op uw post Hoe moeizaam 't werk moog' [wezen, Eéns wordt gij afgelost. Dan zult ge 't loon ontvangen, Den braven toegezeid En smaakt ge wakk're strijder, De rust der eeuwigheid M'burg. H. den Engelsman

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1935 | | pagina 9