f De December Premie De grijze dame KRONIEK van den DAG. ZEELAND. vermaard door z'n glans! TWEEDE BLAD VAN DE PROVINCIALE ZEEUWSCHE MIDDELBURGSCHE COURANT (W.O. DE GOESCHE CRT.) VAN DONDERDAG 7 NOVEMBER 1935. No. 263. De ambulance naar Abessynië. door HENRY SETON MERRIMAN. 53). „Een honden-baantje!" riep De Llo- feta tenslotte uit, terwijl hij achterover m zijn stoel leunde en zijn pen neer wierp, „een hondenhaantje, beste vriend!" „Is het mijne", antwoordde Craik, zonder op te kijken- Fictief was hij be- loemj om een zekere geestige onder houdendheid. Zijn gedrukte gesprekken ontvo'iwden mooie maatschappelijke ge vechten op den degen, Het was een soort gewoonte van hem geworden vlug te pareeren en uit te vallen, maar de plot selinge glimlach op zijn gegroefd gelaat, de vriendelijke blik van achter den bril, nam altijd den angel weg en toonde aan, dat het slechts „kopie" was om de ver velende kolommen van het leven te vul len en er hier en daar wat flikkering in te brengen. „Zijt ge klaar?" vroeg hij. „Ja, de hemel zij dank! Een letter kundig beroep zou niets voor mij zijn. Dat is nummer vier, en ik word niet be taald ik word niet betaald, daar zit de angel", „Nummer vier, ja, twee uitgegeven en twee in handen", antwoordde John Craik. Zijn geest was elders bezig, bij de schepselen van zijn eigen verbeelding, De positie der Joden in Duitsch- land. Dr. Schacht tracht te remmen. Hij zou eenigen in vloed op Hitier uitoefenen. Maar de radicalen roeren zich daardoor des te erger. Toene mend verzet der weidenkenden. Schrale troost voor de slacht offers. Dr. Schacht, de Duitsche minister van economische zaken, heeft dezer dagen in een brief aan de Reichswirtschaftskam- mer er nog eens weer op aangedrongen, alle zelfstandige, niet op de wet berus tende acties van ondergeschikte autori teiten tegen de Joden achterwege te la ten Na de afkondiging van de Joden- wetten van Neurenberg heette het, dat het uit zou zijn met die zelfstandige ac ties, welke den radicalen nazi's niet zel den in de gelegenheid stelden op beest achtige wijze hun zielige haat tegen de Joden bot te vieren. Uit het schrijven van Schacht blijkt nu, dat na Neurenberg in de praktijk echter niet veel veranderd is. De Toestand-schrijver van de ,,N. R. C." heeft van zeer deskundige zijde in lichtingen over de dessous van dit ver schijnsel ontvangen. De kwestie is, zoo schrijft hij, dat in het algemeene regee- ringsbeleid in deze dingen de invloed van dr. Schacht domineerend werd, maar dat als reactie daarop de radicale elementen zich des te heviger zijn gaan roeren. De besluiten van Neurenberg waren een compromis, waarbij noch de bezadigde, noch de revolutionaire ele menten bereikten wat zij wilden. Ont trekking van het burgerrecht aan de Jo den, verbod van gemengde huwelijken, verbod van het houden van „Arische" dienstmeisjes, dat alles werd wettei geformuleerd. De nieuwe wet vernietig de echter niet, zooals de radicalen had den verlangd, het vestigingsrecht van Jo den in kleine plaatsen, hun recht van ondernemingen te stichten of hoofd eener onderneming te zijn; zij gebood niet de volmaakte verwijdering van de Joden uit alle „intellectueele" beroepen, en het stellen van bestaand grondbezit onder „Arisch" beheer. Zij verbood den Joden niet eens 't verwerven van grond bezit. Dit alles was het gevolg van den invloed van Schacht en de zijnen. Hit ler's betoog tot de oudste aanvoerders der partij, dat slechts ten deele gepubli ceerd is, bevatte o.a. deze woorden, die alleen van Schacht afkomstig konden zijn: „Het Joodsche bedrijfsleven is een deel van het Duitsche bedrijfsleven; als dit gedeelte voortdurend wordt bestookt, kan ons oeconomische program niet worden verwezenlijkt." Enz De radicalen zijn het daar echter niet mee eens en gaan op eigen houtje de Joden ook economisch boycotten. Zelfs hebben ze weten te bereiken, zooals wij onlangs meldden, dat de namen van ge sneuvelde Joodsche frontsoldaten van de desbetreffende gedenkteekens werden verwijderd, een schande, die vooral in Oostenrijk, waar men zij aan zij met de Duitschers heeft gestreden, groote ver ontwaardiging wekte. In vele streken heeft het economische boycot reeds een vernietigende werking. In Oost-Pruisen, Pommeren en Hessen is, wat er over was aan Joodscn oeconomisch bestaan, vrij wel geheel vernield. Wat er over is, heeft geen weerstandsvermogen meer te gen verdere aanvallen. De vroeger uit ambt of uitoefening van hun beroep ontzette intellectueelen vonden menigmaal een onderkomen in den handel als agent, reiziger enz. Dat was ook voor vele, ten gronde gerichte zakenlieden mogenlijk. In den laats ten tijd kunnen deze lieden nog slechts bij uitzondering de vereischte legitimatie- kaart krijgen. Het bestaan van 40.000 families staat daarbij op het spel. Dui zenden komen nog daarbij, als iedere bevoorrechting van frontstrijders boven andere Joden opgeheven wordt. n.' WfeVT? ,-m Een aanzienlijk deel van het Duitsche volk vindt deze onmenschelijke dingen afschuwelijk. Naar de schrijver in de N. R. C. meldt, valt den laatsten tijd zelfs een groeiend verzet van de weldenken de bevolking te constateeren. Geboycot te, Joodsche winkels worden bevoor deeld, men bekommert zich niet om „posten' van S.A.-lieden, zelfs als die de klanten dezer winkels of magazijnen trachten te fotografeeren. Vooral de vrouwen nemen menigmaal volstrekt geen blad voor den mond tegenover op dringerige vermaningen. Dit beteekeni echter niet, dat de gestadige en stelsel matige antisemietische propaganda en het rassengetheoretiseer nalaten indruk te maken op de groote menigte. Zij on derscheidt echter barbaarschheid van hetgeen zij van de leer al dan niet. heeft aanvaard- Ook komt in deze houding menigmaal algemeene ontevredenheid tot uiting: Om de nazi's te ergeren, gaat men in Joodsche winkels. Ook het rond leiden van „rassenschenders" en hun vrouwelijke „medeplichtigen", op grond van een verloving vaak, wekt, door de barbaarsche wijze waarop het geschiedt, afschuw bij velen, die de theorieën wel ke eraan ten grondslag liggen, niet meer geheel verwerpen. Voor de slachtoffers is dit alles na tuurlijk een schrale troost. Tot dusver hebben de radicalen steeds hun zin we ten door te drijven bij Hitier. De heer Schacht c.a. mogen zoo nu en dan (ge lijk op 't oogenblik) de beweging wat weten te remmen, op den duur zullen ze den strijd, zeer waarschijnlijk verliezen. Zal dus het Joodsche deel der Duitsche bevolking radicaal worden vernietigd. Het feit, dat de Führer op het congres te Neurenberg zekere overtuigingen van dr. Schacht tot de zijne zou heb ben gemaakt, ten spijt. In dit opzicht wordt Hitier meer geleid, dan hij leidt. De leider, dr. Winckel, is een Zeeuw van geboorte. Een correspondent van de N. R. C. heeft een onderhoud gehad met dr. Win ckel te Amsterdam, den leider van de binnenkort door het Ned. Roode Kruis naar Abessynië uit te zenden ambu lance. Wij ontleenen daaraan: Dr. Winckel is eigenlijk zijn geheele leven een zwerver geweest. Als zooveel bekende mannen is hij een domineeszoon, geboren in 1882 te 's-Gr:avenpolder bij Goes. Hij bezocht het gymnasium te Zetten, studeerde le Leiden en te Amsterdam( werd in 1907 arts en promoveerde datzelfde jaar, en ging als officier van gezondheid naar Indië. Vier jaar was hij officier v.an gezond heid in de rimboe van Midden-Sumatra en Nias. In 1911 kwam hij bij het insti tuut Pasteur en 's Lands koepokinrich ting te Batavia. In 1916 is hij met verlof gegaan. Hij kreeg toen een regeerings- opdracht tot bestudeering van de hvrfië- nische toestanden in Noord- en Centraal- Amerika, Panama en Cuba. In 1918 keerde hij daarvan terug en werd toen benoemd tot inspecteur van den B.G.D., (burgerlijk geneeskundigen dienstl, nu D.V.G. (dienst voor de volksgezondheid) geheeten, eerst in de buitengewesten, daarna, in 1919 in West-Java. Dat bleef hij tot. Januari 1933; toen werd hij ge pensioneerd. Uit de loopbaan van dr. Winckel valt te verklaren, dat de keuze v,an het Ned. Roode Kruis juist op hem viel, toen er een leider van de ambulance naar Abes synië moest worden benoemd. Het geldt hier de uitzending van eene ambulance naar, wat men zou kunnen noemen min der beschaafde streken. De chirurgie is hier bijzaak: dat klopt, naar dr. Winckel levend hun levens, zich verheugend met hen, treurend met hen. De graaf stond op en liep ernstig naar den haard, terwijl hij de drukproeven in zijn hand hield. „Nummer vier", herhaalde hij weer- „Worden zij nog lang vervolgd, mijn vriend?" Haastig keek John Craik op. „Neen". „Hoeveel wilt ge er nog aannemen?" „Hoogstens twee, zes in 't geheel. Het publiek heeft veel van een begeerig kind. het moet weerhouden worden, voor het zichzelf ziek maakt. Onpasse lijkheid laat een blijvenden afkeer na, voor wat er aan vooraf ging. De graaf knikte. „En spreekt uit deze wereldwijsheid de redacteur of de man?" „De redacteur. De redacteur is een man, die leeft door „Neen" te zeggen- „En zult ge „Neen" zeggen voor meer van de hand van deze schrijfster?" „Voor meer over Spanje zal ik dat zeker doen". De graaf dacht een oogenblik na. Het beetje daglicht, dat Londen binnen dringt, viel vol op zijn lang, smal gelaat, op de spitse Velasquez-kin, op het recht naar achteren gekamde grauwzwarte haar, dat hoog op het voorhoofd geplant was. „En het feit, dat de schrijfster zich zelf en een afgeleefden oom door haar pen onderhoudt, zal geen verschil ma ons opmerkte, met de ervaring, welke indertijd prof. Korteweg opdeed, toen hij, tijdens den boerenoorlog, met een Nederlandsche ambulance naar Zuid- Afrika ging. Hij vertelde later dat hij nooit zoo weinig van zijn chirurgische afdeeling heeft gebruik gemaakt, als toen ter tijd. De hoofdtaak van een am bulance in dergelijke streken is de be strijding van besmettelijke ziekten. In een dergelijk onontwikkeld tropenland zal er altijd veel dysenterie in allerlei vormen zijn. Misschien krijgt men er ook cholera en verder zal men er te kampen hebben met alle tropische ziek ten, die aan Abessynië eigen zijn. Van daar dat gle leiding van de Nederland sche ambulance is toevertrouwd aan 'n tropen-hygiënist. Dit neemt natuurlijk niet weg, dat er ook twee chirurgen meegaan: jhr. dr. J. N. van der Does uit Arnhem, en nog een ander chirurg, die nog benoemd moet worden. Het is ook een voordeel voo de am bulance, dat daarvan, als administra teur, deel zal uitmaken ir. De Vries, die eenige jaren in Abessynië wegen heeft aangelegd en grenzen afgebakend tus schen Britsch- en Italiaansch Somali land en Abessynië. Hij is dus uitnemend op de hoogte van land en volk, spreekt de taal en is bekend met den negus, van wien hij indertijd ook een onder scheiding heeft ontvangen. Waarschijn lijk zal de ambulance begin December uit Nederland naar Abessynië vertrek ken, per trein of dadelijk met den Rot terdamschen Lloyd dan wel de Stoomt vaartmaatschappij Nederland. Van den Lloyd is een heel mooi aanbod ontvan gen. Van Djziboeti zal men zich per trein naar Addis Abeba begeven. Op.de plaats van bestemming zal de situatie van de Nederlandsche ambulance pri mitiever zijn dan bijv. van de Zweed- sche, die een groot hospitaal te Harrar ter beschikking heeft gekregen. De Ne derlandsche ambulance zal een veld hospitaal moeten bouwen, hetgeen zal bestaan in het optrekken van tenten. Zij zal moeten reizen per karavaan, een heele expeditie. Letterlijk alles zal zij moeten meene men. Dr, Winckel legde er hierbij, in anderen vorm, nog eens den nadruk op, dat de ambulance geen militair genees kundige dienst zal zijn. Haar werkzaam heid zal dan ook plaats hebben een eind achter het front. Van het gevechtster rein naar de ambulance zal een trans portdienst geregeld moeten worden De Nederlandsche ambulance zal ten minste drie maanden werkzaam blijven. Er zal zooals reeds werd aangestipt van alles moeten worden meegeno men, omdat men hier in den winter weg gaat en, langzamerhand in de tropen ko mend ook op tropenkleeren zal moeten rekenen. Men zal moeten reizen door de woestijn, die een hel van hitte is, en daarna komen in het hooglandkilmaat, het sub-tropische klimaat van Abessy nië. Daarna zal men zich dan weer moe ten instellen op de karavaan-reis, tot dat de zaak is opgebouwd. De benoodigde artikelen komen voor een deel uit de magazijnen van het Roo de Kruis; dat zijn de instrumenten. De geneesmiddelen zijn natuurlijk niet opge slagen, die moeten worden gekocht. Bo vendien heeft het Roode Kruis nog nooit een ambulance naar de tropen uitgezon den. Dr. Winckel zelf zal de geneesmid delen bestellen, dr. Van der Does de in strumenten en verbandartikelen, ir. De Vries zal o.m zorgen voor de aanschaf fing van het noodzakelijke draagbare röntgen-toestel met bijbehooren bij Phi lips. Een verheugend teeken is het zeker, gelijk dr. Winckel opmerkte, dat voor deze Ned. ambulance zoo spoedig het geld bijeen was. Ondanks den gedrukten tijd blijft ons volk in dit opzicht de goe de traditie getrouw. ken?" John Craik aarzelde even. „Niet in het minst", zeide hij toen. „Ge schijnt de schrijfster te kennen". „Juist, en ik stel veel belang in haar". „Een dame?" „Inderdaad", „En arm?" „Ja, en trotsch als „Een Spanjaard", opperde John Craik. „Zoo ge wilt. Het is een ondeugd, die haast tot deugd geworden is in deze democratische dagen". John Craik keek op. „Ik zal doen, wat ik kan, Lloseta", zeide hij. „Een groot schrijfster is zij ech ter niet en zal zij nooit worden". „Dat weet ik. Eenmaal zal zij een groote dame worden, of ik begrijp de jonge mannen niet". Craik was nog bezig met nazien van zijn manuscript. „Ik heb haar nooit gezien", zeide hij. „Maar uit haar geschriften krijg ik den indruk, dat zij een meisje is, dat een eenvoudig leven onder een eenvoudig volk geleid heeft. Veel van de natuur heeft zij gezien, de natuur in de open lucht, die zuiver is en niet te diep kan worden bestudeerd. Haastig stond de graaf op en nam zijn hoed Terwijl hij zijn hand uitstak om „goeden dag" te zeggen, werd er aan de deur geklopt. De bediende kwam binnen en overhandigde .John Craik een stukje papier, waarop eén naam geschreven HET LANDBOUWFONDS. In dé vergadering van de Provinciale Staten van 19 December 1934 vroeg de heer J. A. Dominicus inlichtingen met betrekking tot het kapitaal van 25.500, bestemd ten dienste van den landbouw, waarvan de rente jaarlijks in ontvang en uitgaaf op de Provinciale begrooting voorkomt. Inzonderheid was hij er nieuwsgierig naar, of aan het bezit en beheer van dat kapitaal bepaalde voor waarden verbonden waren- Namens Ged. Staten is toen toegezegd, dat de vraag in een der volgende zittingen zou wor den beantwoord. Thans hebben Ged. Staten de Provin ciale Staten een zeer uitvoerig antwoord doen toekomen, waaraan wij het volgen de ontleenen: Den 5den Juli 1838 besloten de Staten tot het heffen van 1 Vi opcenten op de grondlasten van het ongebouwd, provi sioneel bij wijze van proefneming gedu rende de eerstvolgende zeven jaren, ten einde een fonds daar te stellen tot het verstrekken van premiën voor het in voeren van verbeteringen in den land bouw, het verbeteren van den veestapel, tot het geven van gelegenheid aan de ingezetenen ten platten lande, om eenige kennis der beginselen van landhuishoud kunde te verkrijgen en voor al zoodanige verdere maatregelen, als bijzonder zou den kunnen strekken, om de uitkomsten van de elders ingevoerde verbeteringen of met voordeel aangewende uitvindin gen onder het oog der belanghebbenden te brengen en hen daardoor aan te spo ren, om dezelve na te volgen. Op dil besluit werd de Kon. goedkeuring ont vangen. Volgens dit Kon. Besluit zou een fonds gevormd worden dat ware te beschou wen als het onderling eigendom der ge zamenlijke landeigenaren en zooveel mo gelijk, zou het gebezigd worden voor aanmoediging en verbetering van land bouw en veeteelt in Zeeland. De Com missie van Landbouw zou, onder goed keuring en met autorisatie van Ged. Sta ten, over het fonds kunnen beschikken De gelden van het fonds zouden nimmer anders besteed kunnen jvorden dan aan het bovengenoemde doel. Toen in 1845 het 7-jarig tijdvak afliep, werd de heffing verminderd met één hal ven opcent en slechts voor één jaar ko ninklijk goedgekeurd. In 1846 besliste de Koning, dat geen speciale belasting meer, tot instandhouding van het fonds kon worden geheven, als niet vallende in de bij art. 148 en 217 der toenmalige Grond wet, bedoelde werken. Het ging hier om de Grondwet na de herziening van 1840. De Staten voteerden over 1847 en vol gende jaren een subsidie van 6000 voor het fonds, in 1851 was het 3000. Dit zou wel zoo gebleven zijn, behalve dan wellicht 't bedrag van 't subsidie, als niet de Provinciale commissiën van landbouw als Rijksinstellingen met ingang van 31 December 1850 waren ontbonden. Het Provinciaal Bestuur stond nu voor de beantwoording van de vraag, wie nu met het beheer van het fonds zou worden be last. Ged. Staten waren volgens een rap port in 1851 van oordeel, dat de Com missie van landbouw als Provinciale in stelling moest worden behouden. De Prov. Staten verwierpen het desbetref fend voorstel en de Commissie van land bouw was mitsdien van de baan. Zij had volgens de meerderheid der Staten haar tijd gehad en deze meerderheid meen de, dat de taak der Commissie evengoed en wellicht zelfs beter, overgelaten kon es (Ingez. Med.) worden aan de inmiddels opgerichte Maatschappij tot bevordering van den landbouw. Inzake hun meening omtrent het ka rakter van het landbouwfonds wonnen Ged. Staten het advies in van de Com missie van landbouw, die tot de conclu sie kwam, dat noch de Provincie, noch de grondeigenaren in Zeeland op het fonds eenige aanspraak kunnen hebben, als alléén voor zooveel deze laatsten be treft, dat ze deelen in de voordeelen, die, bij een te geven bestemming aan deze fondsen, daaruit kunnen voortspruiten, welke bestemming geheel overgelaten bleef aan Ged. Staten Zonder reeds een bepaalde bedoeling, omtrent de eind bestemming te kunnen aanwijzen, meen de de Commissie genoegzaam te hebben aangetoond, dat, welke dezelve in der tijd ook wezen moge, dezelve tot geene andere einden kan worden aangevraagd, dan tot bevordering van het algemeen belang van den landbouw. Ged. Staten konden zich geenszins vereenigen met het advies der Commis sie, in zooverre dit zich althans uitsprak over den eigendom van het fonds. Zij kwamen tot het voorstel om het fonds te beschouwen als den eigendom der Provincie, mits de bezittingen en de in komsten van dien steeds blijven aange wend in het belang, de bevordering en verbetering van den landbouw en vee teelt in Zeeland. Verder om het afzonderlijk beheer van het fonds met 1 Januari 1852 op te heffen en van dat tijdstip af aan onder de gewestelijke huishouding en comp tabiliteit op te nemen en de inkomsten van het fonds voortaan in ontvang on der inkomsten, en de lasten van het fonds onder de uitgaven van de begroo ting der enkele provinciale en huishou delijke inkomsten en uitgaven aan te wijzen, de maat en strekking der lasten, telken jare door de Provinciale Staten te regelen. Een amendement om het fonds on voorwaardelijk onder het onmiddellijk beheer der Staten te brengen werd met 20 tegen 14 stemmen in de Prov. Sta ten verworpen en het boven omschre ven voorstel werd aangenomen. Een later verzoek van den minister van Binnenlandsche zaken om het be paalde inzake de eigendom terug te ne men kon noch bij Ged. Staten, noch bij de Prov. Staten inwilliging verkrijgen en de regeering heeft zich blijkbaar daar toen bij neergelegd. Voor 1852 werd een post van f 1000 uitgetrokken als subsidie aan 'net fonds, maar ook een gelijk bedrag als bijdrage aan de Z.L.M., en door haar aan te wen den ten nutte van den Zeeuwschen landbouw en de veeteelt. Dit laatste hadden althans Ged. Staten voorgesteld, maar het besluit stelde de f 1000 ter beschikking van Ged. Staten Dit was echter slechts een kwestie van vorm. Want in diezelfde vergadering werd be sloten de hengsten, stieren, de biblio theek en andere voorwerpen, welke SC HOE N C R ME Groote doos 10 ets. Extra groote doos 15 ets. (Ingez. Med.) stond. Craik las het opschrift, verfrommelde het papier en wierp Eet in de prulle- mand, „In een minuut", zeide hij, en de man verdween. Cipriani de Lloseta bukte, met een bedaardheid die soms iets dramatisch had. over den papiermand en haalde er het verkreukte stukje papier uit. Hij vouwde het niet open, maar hield het in zijn uitgestoken gesloten vuist. „Miss Eva Challoner?" zeide hij. John Craik knikte. De Lloseta lachte en wierp het papier in het vuur. „Ik moet niet gezien worden. Waar denkt ge mij te stoppen?" „Ga naar boven,'in plaats van naar beneden" antwoordde John Craik, alsof dezelfde vraag hem al vroeger g'edaan was. „Wacht op het volgend portaal, tot je deze deur hoort sluiten; dan kun je veilig ontsnappen". „Dank goeden dag". „Goeden dag". Toen Eva de kamer binnen kwam, zat John Craik te schrijven. Hij stond op met een buiging, een beleefder eeuw dan de onze kenmerkend, en bood zijn hand aan. „Eindelijk", zeide hij, „heb ik er u toe gebracht mij te bezoeken. Wilt u plaats nemen? De stoel is kaal, doch er heb ben groote mannen en vrouwen in ge zeten". Hij sprak minzaam, met eigenaardigen lach, en toen Eva gezeten was, nam ook hij langzaam en behoedzaam plaats. Hij dacht niet zoozeer aan wat hi] zeide, als aan zijn toehoorster. Hij zag, dat Eva onloochenbaar schoon was de man zag dat. De romanschrijver zag, dat zij waarschijnlijk interessant was- Zooals hij juist verteld had, hadden groote vrou wen in dienzelfden stoel gezeten, en John Craik voelde neiging Eva voor die pas vermelde grootheid te behoeden. Na een schitterende jeugd in Oxford, was hij als 't ware gedompeld in letterkunde. Al de groote mannen en vrouwen had hij gekend en hij had zich een zeer scherp eigen oordeel gevormd. Misschien was het verkeerd vele vrouwen zullen dat vinden maar hij hield er zich aan. Het was gegrondvest op ondervinding, wat niet van elk oordeel kan worden ge zegd John Craik was van meening^ dat grootheid niet goed is voor vrouwen. Dat het niet voor hun eigen geluk is, wist hij. Dat het nieT is voor het geluk van hun omgeving, daarvan had hij een sterk vermoeden. Eenig'en van Eva's be roemde voorgangsters in dien stoel, had den John Craik niet volkomen begrepen. Allen vonden, dat hij niet genoeg onder den indruk was namelijk, niet zoo onder den indruk van hen, als zij zelf waren, wanneer zij over hun eigen be roemdheid nadachten (Wordt vervolgd)

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1935 | | pagina 5