DAMMEN EN SCHAKEN. VOOR DE JEUGD. Onder redactie van ZEEUWSCHE KRONIEK. DIE GOEDE OUDE TIJD. ONDERWIJSTOESTANDEN EEN EEUW GELEDEN. DE STORM. M, J.. K. Mevrouw G. E. DE LILLE HOOGERWAARD. DIK EN ZIJN DUIVEN. ■■■■MMPMHI deu dankbaereid, getuugd is voo de Joden. Uut dezelfde gronden zeg ik ook: Heil over Israel, Aolebei de groetenisse van Jik- kemien en je goeie vriend, Jewannes. Als menschen, die de zeven kruisjes reeds achter den rug heb ben, vertellen uit hun jonge jaren, en dat doen zij over 't algemeen -graag; dan was volgens hen die oude tijd nog zoo kwaad niet. Als wij echter die vroegere toe standen op den keper beschouwen en de tegenwoordige, ondanks de crisis, er tegenover stellen, dan moeten zij ook toegeven, dal die zoogenaamde goede oude tijd nog zoo goed niet was, als zij wel dachten. Op bijna elk terrein des levens is dat te constateeren en zeker niet het minst op het gebied van het onderwijs. Wij zullen dit hier niet breed uitmeten, ook niet als voorbeeld nemen een afgelegen dorpje, maar een plaats, liggende onder de rook van Middelburg, n.l. Arnemuiden, ongeveer in 't midden der vorige eeuw, Het was in het jaar 1841. Meester Hubrecht Willem Hoogerheyden was oud ge worden. Afkomstig van Bergen op Zoom, had hij reeds 34 jaar de jeugd van Arnemuiden leeren lezen schrijven en rekenen. Was het vroeger al moeilijk om de orde te handhaven onder het opkomend geslacht van het visschersdorp, nu de ouderdom met zijn gebreken was gekomen, kon hij, die wat goed van aard was, geen baas meer over de kinderen en van het leeren kwam er weinig terecht. Het was in school een ordelooze troep geworden. De oude, goedige man werd bij zijn Onderwijs wel bijgestaan door een zoogen. onder meester, maar die functie werd waargenomen door zijn zoon, die wat zijn geestelijke ontwikkeling betrof, niet geheel toerekenbaar was. Blijkbaar was hij toch in staat de eerste beginselen van de reeds genoemde leervakken te onderwij zen. Als meester Hoogerheyden Sr. en zijn zoon in 't geheel geen orde wisten te houden en de jongens maar deden wat zij verkozan, werd de hulp ingeroepen van zijn vrouw, de oude matres. Niet zel den was het zoo'n spektakel in de school, dat de voorbijgangers zich er mee bemoeiden. Het was dus meer dan tijd, dat de oude meester er het bijltje maar bij neer lei. Hij vroeg dan ook aan het stadsbestuur van Arnemuiden tegen 1 Januari 1842 ontslag. Dit werd hem verleend onder toeken ning van een pensioen van S 350 's jaars. Het onderwijs was toen nog geen volledige rijkszaak wat de salarissen betrof, zoodat de ge meente zelf het pensioen moest betalen. Om de gemeentefinanciën niet al te veel te drukken, hadden de vroede vaderen bepaald, dat zij maar 250 zouden betalen. De overige 100 zou opgebracht moe ten worden doorden nieuw benoemden onderwijzer. Maar de oude meester Hoogerheyden moest toestaan, dat, zoolang hij zelf leef de, zijn opvolger gratis gebruik zou mogen maken van het school gebouw en van de schoolmeube- len. De school was een klein vier kant vertrek. Het licht viel aan drie zijden door hooge tuimelra men naar binnen. De vierde zijde werd geheel ingenomen door een ouderwetsche schouw met een groote vuurplaat, waarop 's win ters de knuppels gestookt werden, die door de leerlingen werden meegebracht. Evenals vroeger de pastoriën het eigendom waren van de pre dikanten, zoo behoorden ook de schoolgebouwen aan de onderwij zers. Stierf of vertrok de eigenaar, dan moest zijn opvolger het ge bouw tegen een vastgestelde som overnemen. Nu zou de opvolger van meester Hoogerheyden de school niet moeten overnemen, maar jaarlijks 100 moeten bijdra gen aan het pensioen van zijn voorganger. Als de nieuwe functionaris maar een vrij groot salaris genoot, dan kon dat bedrag gemakkelijk er af. Wij zullen eens zien, hoe groot dat inkomen was. Dit werd vermeld in de oproeping van sollicitanten, naah de vacceerende betrekking^ van schoolonderwijzer te Arne muiden, behoorende tot het eerste district van Zeeland, waarvan- schoolopziener was mr. A. P. van Deinse te Middelburg. Eerst werd als eisch gesteld, dat de benoemde 100 zou bijdragen aan het pen sioen van zijn voorganger als ver goeding voor het gebruik der school. Ook moest hij den derden of laatsten rang als onderwijzer bezitten. Dan werden de jaarlijk- sche „voordeelen" opgesomd. De ze waren: 1. Van het rijk jaarlijks 61 (een zonderling getal d. M.) 2. Van de gemeente jaarlijks 125, doch feitelijk maar 25, want voor alle zekerheid zal de gemeente 100 inhouden voor den gepensionneerden voorganger. 3. Van de diaconie jaarlijks f 20 voor het onderwijs aan kinderen van gealimenteerden (bedeelde) ouders. Dit is reeds te samen volgens Bartjes de kapitale som van 106. 4. De schoolgelden. Hiervan had het gemeentebestuur nog al groo te verwachting, want.het raamde het op ruim 300. Het genoemd college vergat echter, dat er veel kinders waren van bedeelde ouders. En in den zomertijd was het aantal betalen de schoolkinders zeer gering. De voorganger van meester Hooger heyden, Adriaan Keur gehee- ten, had zelfs eens aan 't stads bestuur verzocht om de school eenige weken in den zomer te mo gen sluiten, omdat er zoo weinig kinders kwamen, ten einde met handenarbeid in zijn behoefte te kunnen voorzien. In de genoemde oproeping voor sollicitanten stond verder, dat de benoemde moest waarnemen de bediening van voorzanger en kos ter in de Hervormde kerk. Voor deze beide betrekkingen, lang geen sinecure, ontving hij de ka pitale som van 72 's jaars. Voor het schoonhouden der kerk zou hij 24 ontvangen. Er stond toen nog de oude, groote, bouwvallige, eertijds Roomsche kerk, die in 1857 is afgebroken. Gedurende den winter moest hij des Zondags en in de week avondkerk de noodige stoven met vuur zetten in de banken van de regeering, van de kerkvoogden en notabelen en van den kerkeraad. Hiervoor genoot hij zevenachtste last turf. Om de huur der kerkzitplaatsen gemakkelijk binnen te krijgen moest de onderwijzer die ophalen. Het loon hiervoor bedroeg een ze ker percentage van de opbrengst en was ruim 10. De kerkelijke inkomsten be droegen alzoo ook juist 106 plus de turf. Het vergelijkend onderzoek zou plaats hebben op 11 December 1841 des voormiddags ten 9 ure op het stadhuis. Deze datum is la ter uitgesteld tot 21 Januari 1842, zeer waarschijnlijk om de volgen de reden. De oude meester Hoo- geiheyden was vrij plotseling ge storven. Hij heeft dus van zijn pensioen niet meer kunnen genie ten. Nu veranderde de school van eigenaar. De gemeente nam de school van de erfgenamen over. De nieuw benoemde zag zijn inko men met 100 verhoogd. Na het vergelijkend onderzoek werd door den schoolopziener als nummer één op de „tafel van vergelijking" (voordracht) ge plaatst de heer Pieter Kwek- k e b o o m, geboren te Brigdam- me, een uitmuntende leerling van de rijkskweekschool te Haarlem. Hij werd benoemd en trad dadelijk in betrekking. Met kracht heeft hij den Augias stal, alias de school, te Arnemui den gereinigd. Het zal voor hem dan ook wel een voldoening ge weest zijn, toen de gemeente over ging tot het stichten van een nieuw schoolgebouw, dat op 15 September 1848 werd ingewijd. Meer dan 44 jaar heeft de heer Kwekkeboom zijn beste krachten gegeven voor het onderwijs aan de jeugd van Arnemuiden. We gens ziekte nam hij op 1 April 1886 ontslag met recht op pen sioen, doch overleed reeds 7 Janu ari 1887. Zijn opvolger was de heer J. B u ij s, destijds hoofd der school te Kleverskerke, In dien tijd is ook de tegenwoordige school op den Singel gebouwd. Thans is hoofd der school de heer J. van Doezelaar. R. B. J. d. M. (Nadruk verboden.) Als de storm is losgebroken En natuur in woede ontsteekt, Wordt de zee een razend [monster, Dat vernield en beukt en breekt. Dan is 't vreeslijk op die goiven: Kokend, brandend als een hel Spelend met haar prooi, den [zeeman, Een verschrikk'lijk, somber spel. Zie die mannen, hoe ze worst'len In die 'kleine, wank'le boot, Zie ze vechten voor hun leven, Vechten, tegen storm en dood 1 En de menschen aan den [zeekant, Die vol spanning gadeslaan O, God weet, hoe graag ze [helpen En hun kans te wachten staan. Woedend werpt de wind het [bootje, Telkens dichter naar den kant. Grooter wordt 't gevaar der branding; Maar, vlakbij der redders hand. En de zee wordt vastberaden Een voor een haar prooi [ontrukt; Straks is 't reddingwerk der [s toeren Met Gods hulp, geheet gelukt. Maar, ach neen, ai weer een [stormvlaag Schijnbaar met vernieuwde [kracht. En de laatste van de vijf wordt Macht'loos op de boot gesmakt. Neen, voor hem geen ïedding [moog'lijk De verslagenheid is groot. De kap'tein vindt in de golven, Na zijn strijd, een wreeden dood. Later werd het lijk gevonden, Naakt, en met geschonden [hoofd. En onwetenden beweren, Dat het lichaam werd beroofd. Als de dorpelingen 't hooren En 't geval bepraten saam, Schudden zij het hoofd [verwonderd Om die onverdiende blaam. Ja, het lichaam werd bestolen Echter niet door menschen hand Want de zee, die eerst [vermoordde Wierp hem, uitgeroofd, op ['t strand. Westkapelle. Het Bestuur van de Zeeuwsche Schaakbond organiseert ook voor dit jaar weer diverse aantrekke lijke wedstrijden. Voor 1 Nov. staat o.m. op haar programma de wedstrijd „Middel burg" tegen „Goes" en „Vlissin- gen" gecombineerd te houden te Middelburg. Onderstaande partij werd in een zelfde match, het vorige jaar te Goes gehouden, gespeeld. Wit: W. DE GRAAF, Middelburg. Zwart: P. VIJN, Vlissingen. Koningsgambiet. 1. e2e4 e7e5 2. f 2—f 4 Pb8c6 Aanvalspelers geven er de voor keur aan de zaak om te draaien en den gambietgever zelf een gam biet aan te bieden. Zij spelen,dan 2d7d5 waardoor het Falkbeer-gambiet ontstaat. De tekstzet is niet sterk. Beter was of wel het koningsgambiet te weige ren met als antwoord 2 Lf 8c5 of wel dit aan te nemen met 2e5Xf 4 3. Pgl—f3 e5Xf 4 4. d2d4 d7d5 5. e4e5 Lc8g4 6. c2c3 g7g5 7. Lf 1—d3 Pg8e7 8. 0—0 h7h5 9. Ddlc2 Om Pg6 te beletten en tevens dreigt Pf3Xg5 ,9 Th8g8 10. Pbl—d2 Dd8d7 Dit belet h3 omdat daarna dan het looper offer op h3 mogelijk is. 11. b2b4 Lg4-3 5 12. b4b5 Pc6d8 13, a2a4 Lf 5Xd3 14, Dc2Xd3 Pe7f 5 15, Pd2—b"3 g5g4 16. e5e6 mmn a b c d e t g h 16, f 7Xe6 Dit is het beste. Andere voort zettingen zijn minder juist 17. Pf 3e5 De7g7 18. LclXf 4 Pd8—f7 19. Tal—el - 0—0—0 20. a4a5 Pf 5—d6 Mij lijkt dat hier Pf 7d6 beter was, 21. a5a6 Pd6e4 22. a6Xb7f Kc8Xb7 23. TelXe4! d5Xe4 24. Dd3Xe4f Td8—d5 Gedwongen. Na Kb8 volgt 25. Pa5, c6(?)26. Pec6f, Kc8; 27. Pa7:f Kc7; 28 Dc6 mat. 25. c3—c4 Pf 7—d6 26. De4—c2 Td5Xe5 27. d4Xe5 Pd6—c8 28. Dc2e4f Kb7—b8 29. Pb3—a5 c7c5 30. b5Xc6, e.p. Lf 8c5f 31. Kgl—hl Tg8d8 32. c6—c7f Kb8Xc7 Na Dc7: volgt Pc6f met aftrek schaak en torenwinst. 33. De4b7 mat IHIi II I' III lllll III WWW I III IHIIMIIIi IMI III III III III mi II I I mi i«|| I „Dik, heb je 't al gehoord Job gaat verhuizen", riep Han, die zijn vriend had zien aankomen en hem nu tegemoet liep. „Hè", aeed Dik ongelovig, „wat jammer, dat ze de buurt uitgaan." „De stad uit, jö. Zijn vader is overgeplaatst naar Amsterdam", Daar kwam Job zelf ook nader bij met de andere buurjongens. Ze vormden een echt prettig troepje en Job vonden ze allemaal een „fijne vent". Wat die altijd een enige spelletjes wist te bedenken! Geen wonder, dat alle jongens 't vervelend vonden, dat hij wegging: „Zeg, ga je heus naar Amster dam, Job vroeg Dik. „Ja, helaas zuchtte de aange sprokene. „Nou, ik zou 't dol vinden", ver kondigde Han: Het IJ met de dok ken en de zeeschepen, Artis, het Scheepvaartmuseum". „Dat is zo", moest Job toege ven, „maar hier hebben we fijn 'n heel huis met een tuin en in Am sterdam komen we op een tweede verdieping terecht. Zeg, wat zullen we doen, rovertje of spoor zoe ken „Rovertje I" was de algemeene keuze „Goed", zei Job. Hij haalde een smoezelige zakdoek uit zijn zak en bond die om zijn rechterarm. „Dik, jij gaat met mij mee," besliste Job. De tweede rover bond eveneens zijn zakdoek om zijn arm, waar door ze te onderscheiden waren van de vreedzame reizigers. De rovers verstopten zich in de poort naast Jobs huis. Een grote duif vloog klapwiekend op de schut ting. „Dat's een kropper van mij", zei Job. „Je hebt veel duiven, hè Ik zie ze altijd bij ons achter". „Ja, twee kroppers, raadsheren, post- en koerduiven. De vliering is m'n duivenhok". „Neem je ze mee „Neen, dat gaat niet „Verkoop je ze „Ik weet het nog niet." Voetstappen klonken op de stoep. De rovers kwamen in actie. En weldra was 't spel in volle gang. De volgende dag, 't was Zater dagmiddag, kwam Job wat la ter bij de jongens. Ze hadden voor zijn huis al staan fluiten en roepen. Maar eindelijk was het er toch. „Joó, wat ben je laat", zei Han. „Ik had nog wat te doen. Zeg, lui, wie wil een paar van mijn dui ven hebben „Ik, ik, ik Allemaal hadden ze er zin in. „Neen, zoveel heb ik er niet. Ik heb vier stel. Ieder krijgt twee duiven. Want een duif 'is niet graag alleen. Ik zal ze verloten. De lootjes heb ik al klaar." Job schudde de papiertjes in zijn alpino en liet ieder op zijn beurt trekken. Sommigen hadden een leeg stukje, Han trok de raads heren, Bob de postduiven, Hein de kroppers en Dik was de winnaar van de koerduiven. De vier jon gens mochten meteen mee naar boven om hun schat in ontvangst te nemen. Ze waren allemaal even blij. Hein zei, dat hij nog een gro te kooi had, Han beweerde: Ik houd ze op ons lege zolderkamer tje, Bob zou gauw een duiventil timmeren en Dik, ja, waar moest hij de beesten laten Nu, daar zou moeder wel wat op vinden Voorlopig was hij blij met zijn bezit en met een diertje in elke hand, dicht tegen zijn blouse ge drukt, kwam hij thuis. Moeder zag hem gelukkig voor het raam wen ken met zijn hoofd, dat hij er in wou, want bellen kon hij niet. „Jongen, wat heb je daar vroeg ze wat verbaasd, toen ze de dieren zag. „Koerduiven, van Job gekregen Lief zijn ze, hè Kijk, Moes, die éne knipoogt al tegen u." „Maar Dik, wat moeten wc met die beesten doen „Job had ze op de vliering." „Maar die hebben wij niet." Dat was waar. Ze woonden in een benedenhuis met een grote, diepe tuin. „Hebben we geen kooi vroeg Dik. „Neen. Dat weet je zelf ook wel." „Wacht, ik zal dadelijk wat latjes voor die grote kist in de schuur timmeren", bedacht de jon gen. Hij was doorgeloopen naar de keu ken en zette zijn gasten op de keu kentafel. Eén liet er al direct iets vallen. De ander vloog omhoog, stootte een bus van de schoor steenmantel en bleef daar zitten. De eerste duif begon ook van zijn vrijheid te genieten, stootte de alluminimum vergiet van 'de muur, die met geraas omlaag viel Hoe graag Diks moeder haar jongen een plezier deed, nu moest ze toch zeggen: „Vent, dat gaat niet." De sleutel werd in 't slot omge draaid en daar was vader. Wat die opkeek van het toneel in de keu ken 1 Gauw vertelde Dik alles. „Ik weet wel raad", zei vader, „we zette ze onder in 't kasje." „O, ja, dat's een vondst glun derde moeder. Dik klom dadelijk op de keuken stoel om de vluchtelingen te pak ken. Met vaders hulp lukte dat weldra. Samen droegen ze de die ren door de tuin naar het kweek- kastje van de cactussen en vetplan- ten, dat Diks vader daar iudertijc gebouwd had. Want deze was een reuzenliefhebber van cacteën en had ook een mooie en zeldzame verzameling. Ze kwamen de ruim te binnen en sloten de deur achter zich dicht. Links en rechts ston den de planten in de tabletten met aarde, maar onder de tabletten was 'n grote ruimte, waar aarde en lege potten lagen. Daar zetten va der en Dik de duiven neer en met een paar horren met kippengaas werd de ruimte afgesloten, zodat de dieren niet op de planten kon den vliegen. Wat die Dik blij was De koertjes kregen een goed le ven bij hun nieuwe baasje. Deze zorgde geregeld voor frisch water en maakte, dat altijd het bakje met hennepzaad gevuld was. En als hij z'n beestjes eens heel erg verwen nen wou, liet hij ze wat suiker van zijn hand pikken, Want' o, ze wer den zo mak. Daar het hele kasje van glas was, kon Dik ook van bui tenaf zijn diertjes begluren. Dan riep hij: „Koekeroe" en boog met zijn hoofd, net zoals de koertjes deden. Direct begonnen ze dan. En als ze zo lachten, dat vond hij ook enig. „Ik hoop maar, dat het een man netje en een vrouwtje zijn", be weerde Dik op een dag tegen zijn moeder, „en dat ze jongen krij gen." Hij nam een doos, deed daar wat watten in en zette die in de duivenafdeeling. En warempel, een paar dagen daarna vond Dik een wit, teer duiveneitje in de doos. Nog een paar dagen later weer een, en weer een en zo door. Maar broeden ging de duif niet. Dat vond Dik jammer. Job was vertrokken. Een paar dagen zag Dik, wanneer hij in de tuin was, de ramen aan de achter kant van Jobs oude huis zonder gordijnen. Maar weldra trokken de nieuwe bewoners er in. Tot gro te vreugde van de jeugd uit de buurt, bleken er kinderen te zijn, waaronder een jongen van de leef tijd van Diks vriendenkring. Maar een saaie piet vonden de jongens hem; slechts een heel enkele keer kwam hij buiten, keek naar het spelen van de buurkinderen en deed niet mee. Als de jongens er op aandrongen, dat hij ook van de partij-^zou wezen, schudde hij van neen en ging naar binnen. Dik had al meermalen gezien, dat hij voor de openstaande tuindeuren of ach ter op het balcon lui lag te lezen in een lange stoel. „Een mens z'n lust is 'n mens z'n leven", zei Dik dan bij zichzelf, „ik houd er niet van, zoveel te le- ff zen. En dan ging hij maar eens naar zijn duiven. O, ze kenden hem zo goed. Ze aten uit zijn hand en kwamen op zijn schouder zitten. Maar op een nacht van Zater dag op Zondag zette er een hevige storm op en 's morgens in de .vroegte was de wind geweldig: pannen woeien van de daken, tei len werden met razend lawaai van de muren geworpen en dat de ra men het ook ontgelden moesten, kon je telkens vernemen uit het rinkelen der glasscherven. Dik en zijn ouders waren die Zondagmorgen wat laat beneden. En toen Dik na het ontbijt de tuin in stond te turen, riep hij op eens: „Daar zit nu wèèr die grote, zwarte kat in de tuin." Dik trommetde tegen de ruiten en riep „Ksss Maar dat hielp niet. Daarom liep de jongen vlug naar de keuken, deed de deur open, waardoor het tafelkleedje van de tafel woei, klapte in z'n

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1935 | | pagina 10