ZEEUWSCH
ZONDAGSBLAD
mwEmmm
BOUWPLAAT.
28 Sept. 1935
HOE RIETJE ER OVER
DACHT.
RAADSELHOEKJE.
UJklS
«I
\AN DE PROVINCIALE ZEEUVSCHE MIDDELBURGSCHE COUPAhTi
BRIEFGESCHRIEF
JAN EN JEWANNES.
Moeder sprak laatst eens met
Vader
Over Rietje's nichtje Dien,
Zei: 't Is een ondeugend meisje.
Zo iets heb 'k nog nooit
gezien
't Is geen katj' om zonder
handschoen
Aan te pakken Dat is
vast
Strakjes wou ze niet naar
bed toe
En een huilpartij, zeg,
was 't
Daags daarna gaat Rie met
Moeder
Wand'len in het stadsplantsoen,
Moeder roept ze
eensklaps, Kijk eens
Wat zou toch dat hondje
doen
En wat heeft het om zijn
bekje
Moeder, is zo'n ding niet
naar
Kan hij wel goed adem halen
Moeder, vindt je 't ook niet
ra ir
Dat 's een muilkorf
antwoordt moeder,
Want dat hondje ïs soms
stout
En wil bijten, maar dat mag
niet.
Niemand toch, die daarvan
houdt
Onder 't eten zegt klein Rietje:
Weet je, wat 'k vanmiddag
zag,
Vader 'n Hondje met een
muilkorf,
Omdat bet niet bijten mag
- 'k Vond het helemaal niet
aardig,
Een ondeugend hondje was 't
- Heus geen hond;' om zonder
handschoen
Aan te pakken. Dat is
vast
Carla Hoog.
OPLOSSING DER RAADSELS
UIT 'T VORIGE NUMMER.
VOOR GROTEREN.
1. Pa, tien, t; patiënt.
2. G Giethoorn.
mik
klein
d a k t u i n
G i ethoorn
schotel
knoop
urn
n
3. Schiermonnikoog. Goes, mon
nik, schim, oog, schok, gier.
4. Mensen en kinderen, die men
pechvogels noemt.
VOOR KLEINEREN.
1. Hij liep een eind verkeerd.
(Epe.)
Mag Moeder al meloen eten?
(Ede en Almelo)
We gaan naar oom Lo en en
kele kennissen in de buurt
(Loenen).
Zag Tante Go u dan'niet aanko-
komen? (Gouda))
2. Petten.
3. Karei, Theodoor, Herman. Mag-
dalena, Elizabeth.
4 Het haantje op de toren.
OM OP TE LOSSEN.
VOOR GROTEREN.
1. Mijn geheel wordt met 9 letters
geschreven en noemt een vis.
Een 3, 2, 5 is een rond voor
werp.
Een 9, 2, 1 kan zeer gevaarlijk
voor schaatsenrijders zijn.
Een 1, 4, 5, 1 is een deel van een
bloem.
5, 4, 8, 1 is een ander woord
voor aardig, grappig of pret
tig-
Een 3, 4, 8, 1 is een boom.
6, 7 luidt bevestigend.
2. Welke boom heeft nimmer
blaad'ren,
Ook geen bloemen of een tak,
Zelfs geen stam of kroon of
wortels,
'k Denk: je raadt het met
gemak
3. Vul deze 16 vakjes in met:
6A ID 1H 3L 3 M 2 S
maar doe het zó, dat je van links
naar rechts en van boven naar
beneden leest:
lo rij een lichaamsdeel.
2o een jongensnaam,
3o een viervoetig dier,
4o het tegenovergetselde van
breed.
4. Verborgen grondsoorten.
Is je oom van Bale emeritus-pre
dikant
X
X
Ik kom stellig te laat; ik zoek
Leida al een half uur.
Behalve enkele veranderingen
ben ik er mee klaar.
Zie je Kazan daar rennen in de
verte
VOOR KLEINEREN.
1. 'n Jongensnaam en ook een dier.
Schrijf ik met drie letters hier:
2. Een onthoofde viervoeter en de
gebiedende wijs van een
werkwoord vormen samen
een meisjesnaam. Welke is
die
3 Ladderraadsel.
Op de lo (bovenste)
sport komt de naam
van een gestreept
dier.
Op de 2o sport eeu
landbouwproduct.
Op de 3o sport een li
chaamsdeel van een
groot dier.
Op de 4o sport iets
wat kokend of
warm water ver
spreidt.
Op de 50 sport een
stad in Drente.
Op de 5o sport een
roofdier.
Op de 7o sport iets
wat lekker smaken
kan op de boter
ham.
De woorden bestaan alle uit 5
letters en de middelste letters
vormen, van boven naar bene
den gelezen, de naam van de
hoofdstad van een rijk.
4. Hoe kan een knaagdier, als men
hem een andere staart geeft,
een bewoner van het kippen
hok worden
X
X
De tekeningen op dun, door
zichtig papier overtrekken. (Aan
het voorbeeld hoef je niets te
doen. Dat dient alleen maar om
naar te kijken.
Nu alles op dun, buigzaam kar
ton plakken.
Dan een en ander kleuren.
Vervolgens de plaatjes uitsnij
den en de reepjes of lipjes om
vouwen.
Als je dat secuur gedaan hebt,
kun je met plakken beginnen.
Let daarbij vooral op de num
mers want de 1 moet op de 1 ko
men, de 2 op de 2 enz.
Staat het landhuis goed stevig
fa
o- cr
ro ra
1 «f
8-
o
- - p
53- Si
O o
O O
i-t M-*
i O
v £5.
*■1
£3.
gr
w O- SJ,
<L rr- UI S? 2-
3 3 ra
3 ë-
<0 r*- O
vj ra ra x.
ra - 3 X) I
w-i to In tu
-3 a.?|
O (0 l »-t J..P
il i rf* i tO - -
1 tb 2 ra" 5*
9 o ui 2.
5 p 3
ft (O ft O 5 <2.
üi P -
«-H C/5—
1 Cu O
<9
>1 CS <9
co
I
5 O.
tvj
to
I/O, j-f p
2
3
Oog en hart.
Op school leerden wij, en de er
varing der jaren kwam dat be
vestigen, dat het menschelijk li
chaam zeer kunstig is samenge
steld, Het oog en het hart zijn
daarvan wel heel typische voor
beelden.
Wat is dat oog klein en hoe
fijn zijn de onderdeelen en welk
een werk verricht het Hoe is het
hart de motor, die dat gansche li
chaam drijft. Als het zijn dienst
weigert is het met ons leven voor
goed afgeloopen. Dan komt de
dood, waartegen geen kruid is ge
wassen
Wij geven zoowel aan het oog
als aan het hart ook een figuur
lijke beteekenis. In het bijzonder
aan het hart. Gelijk dat hart in
ons lichaam het centrum xs \an
heel ons stoffelijke leven zoo
noemen wij ook het centrum van
ons willen en voelen en denken,
dat aan ons handelen voorafgaat,
ons hart. En ontelbaar zijn de uit
drukkingen in onze spreektaal,
maar ook in die van de religie, de
paedagogiek enz,, die van het hart
gewagen.
De oude Romeinen zeiden reeds,
dat het oog de spiegel der ziel is.
Zij doelden daarmede natuurlijk
het hart.
Als er in ons hart vreugde is,
dan zal ook ons oog lichtend van
vroolijkheid zijn; als er over ons
hart droefenis gekomen is dan zal
ook ons oog die smart weerspie
gelen. Tranen zullen misschien in
onze oogen staan. Is het niet het
oog, dat onze gelaatsuitdrukking
beheerscht
Wanneer wij zeggen dat iemands
gezicht ons niet aanstaat, bedoelen
wij, dat daar iets is in de oogen,
dat ons hindert. De vrek, de wel
lustige, de man, die per se moet
afbreken al wat hij ziet of hoort
zij hebben in hun blik iets, dat
afstoot. Maar de all-round mensch;
de vriendelijke, de blijmoedige
zij laten in hun oog een stuk van
hun hart zien en wij zeggen, dat zij
voor zich innemen.
Als wij meenen te moeten twij
felen aan de waarheid van wat on
ze kinderen zeggen, willen wij, dat
ze vader of moeder eens „aankij
ken".... altemaal voorbeelden,
zoo maar voor het oprapen, die
cns doen zien welk een nauw
verband er is tusschen oog en hart.
Reeds in het oude Spreuken-
boek staat: een vroolijk hart zal
het aangezicht blijde maken en in
het droeve relaas van den eersten
broedermoord lezen wij de vraag
tot den moordenaar: waarom zijt
gij ontstoken (het hart) en waarom
is uw aangezicht vetrvallen (het
oog) -
Welk een ervaring heeft dus
door alle eeuwen heen de mensch-
heid opgedaan met het hart en het
oog. Geen wonder: het hart is het
centrum van het leven, van het
\'oelen, denken, willen en het oog
laat dat aan de buitenwereld zien.
Het oog is dus niet de hoofd
zaak, maar het hart
Want uit het hart zijn de uit
gangen des levens. Daarom moet
het bewaard worden boven alles
wat te bewaren is.
Het hart de hoofdzaak. Sommi
gen .meenen, dat het oog de hoofd
zaak is: als de buitenwereld maar
niet merkt, wat daar omgaat in
het hart. Want die heeft met zijn
leed en zorg en strijd niets te ma
ken. Daarom gaat meer dan eén
zoo eenzaam door het leven heen.
Omdat de „vensters van het hart'
gesloten blijven En vensters .zijn
er toch om te gezetter tijd ge
opend te worden. Wie zich opsluit,
die wordt afgesloten. En het hart
heeft noodig, dat er contact is met
wat daarbuiten is.
Dat merken wij het best in da
gen van groote vreugde, maar ook
in die van diepe smart. Dan doet
het goed, wanneer wij mede-biijd-
schap zien lichten in andere ocgen
of medelijden daarin lezen.
Er wordt heel vee'l schade gele
den in de wereld door wat msn
„valsche schaamte" pleegt te noe
men. Zal deze zich ook niet zóó
uiten, dat men het oog niet laat
zeggen, wat daar leeft in het hart
Van alle dingen is ten slotte de
mensch zijn eigen maat en dus mid
denpunt. Zoo ook hier.
Het hart is primair, het oog se
cundair.
Wat leest men in ons oog Daar
kan een invloed van uitgaan zon
der dat er één woord gezegd
wordt; de invloed van wat ons
hart vervult.
En daarom klemt de oude ver
maning van Oostersche wijsheid:
Bewaar Uw hart boven alles wat
te bewaren is, want daaruit zijn de
uitgangen des levens.
J. Nagel,
TUSSCHEN
Poeldurp, September 1935.
Vriend Jewannes
Dat wete m' ok awee 't Is 't
eige liedje van aoltied: óp en te
kort. De menister van de finan-
sies eit 't ons awee netjes uut-
eleid: bezunege, bezunege en meer
belastege en dan komme me d'r
zeker nóg nie. 't Is wè wat te zeg
gen. Ik begriepe nie, da ze nie eer
op de gedachten ekomme bin om
belastege te zetten op degene, die
'n reize nae 't butenland doe. Daer
a ze teminsten van de jaere al 'n
areg centje mie binnen kunne krie-
ge, want Brussel ei wat Nederlan
ders zie komme. En as je dan
leest, oe dat 'r alleeneg nae Duis-
land en Belgen 'n bedrag verreisd
is, dat ze schatte op onderd mel-
joen, dan zeg ik, da 't jammer is,
dat de menister dat butenkansje
verbie z'n neuze ei laete gae: On
derd meljoen Je zou zegge: oe is
't meugelik uut 'n landje, dae de
Leeuw op 't waepen stae te sprien-
gen van de pien' in z'n buuk en
uut z'n open bek komt 'r mè ééne
klacht: „steun Die onderd
meljoen bin d'r avast van deur en
dae kunne z' in Duisland en in
Belgen mooi weer van spele. As 't
d'n elt was, dan was 't nóg vee.
As je 't mien vraegt, dan vinde 'k
't o zoo goed, da ze van d'n
oogsten toe an d'n leegsten, dia
voe z'n vermaek nae 't butenland
gaet, belastege vraege. Zonder on
derscheid: betaele 't Staex 'r
mie slans geldzaeken mè miesder-
aobel voe en noe zu j' is zie, Je
wannes, oevee lui dat 'r bin, die
zegge: „de regeerege a dit motte
doe, dat motte laete". Regeere dat
kan ommers iederendeen Daer
a 'k 't in m'n voregen brief al over
toen da 'k over 't kiezen van de
wetouwers schreef en dat zit aol
tied nog dwars in m'n lief. 't Mos
doodeenvoudeg nie kunne, dat
lui, die nèt persies genoegt ver
stand om uut de dulve te bluven,
wetouwer kuste weze. Dae most 'n
wet weze, die voorschreef, da je
dae de noodege kennisse voe most
Mè noe kan 'n veint, die 'n wien-
keltje doet in ellegoed om noe
mè is 'n voorbeeld te noemen
voe wetouwer spele, Dae mos je,
vooraol in d'n tegenwooregen tied
kaerels voe die verstand bezit-
te, èk om mie centen om te gaen.
Mè oe gaet dat Lui, die niks of
weinig an belastege betaele, die
achte d'r eigen bekwaem genoegt
om de geldmiddels van de ge
meente nog meer in de warre te
stieren, Nog eens zeg 'k: iederen
deen meent, dat 'n riepe is voe
wetouwer en as ze 't dan goed en
wel bin, dan verkoope ze soms 'n
boel praotjes in de gemeenteraed
en ze voere 't oogste woord en die
dienkt, dat 'n 'n bitje meer is as
rechtuut, die zet eele redevoere-
gen op, ienkeld en alleeneg omdat
'n z'n eigen graag oor praote en
in d.' ope, dat z'n naem in de kran-
te komt, zoodat de menschen zou-
we zegge: „da's 'n veint, of da 's
'n wuuf, die kan 't zoo is öfgeve!"
Want of ze noe 'n praotjes ver-
kooper van 'n veint of 'n opschep
per van 'n wuuf wetouwer zouwe
maeke, da 's toch één pot nat. Ver
stand van gemeentezaeken, dege-
likke praot, daer is 't om te
doen.
'n Vriedag most 'k bie d'n bak
ker weze. 'k A n nieuwen aek an
z'n loete motte zette, D' aolve
bakkerie stieng vol mie kanissen
en eemers en kisten mie geschelde
appels om te droogen. Dat kwam
neturelik deur de sturm, die me
pas egad a. 't Ei dan ok eventjes
raak ewist. Oevee fruit dat 'r of-
ewaaid is, is nie om te zeggen.
Da 's 'n groote schaedepost voe
d' uurders van de boogers. Die
kochte de fruit op 't out en aolles
liet z'n eigen zoo mooi anzie, mè
noe is 't wee mis, da spreekt. D'n
bakker zei, dat 'r groote kanse be-
staet, dat 't brood wee dierder za
worre. Da 's 'n mooi vooruutzicht.
De beuter dierder, spek en vleisch
en reuzel dierder. En dan 't
brood Aol mè zwaerdere lasten,
minder inkomsten en d'n nood-
druft dierder. M'n neef Jilles, die
'n wienkel doet van krudeniers-
waeren, die a in Brussel ewist en
dae a d'n de broosuker voe de rae-
men zie ligge voe zoo'n zes cent
pond en dae was 't brood en de
beuter ok vee goekooper as bie
ons. En 't vleisch ok, Onze
slachter zei tegen Jaonetje da 't
vleisch en zoo nóg a dierder worre
za.
Toen da 't zukke 'n slechten
weer was, a 'k wee vee volk. De
Koekoek vertelden,, dat voe 'n
stuit ier in de buurte d'n urgel van
de kerke in de maek ewist was en
toen dat 'n klaer was, zou 'n mie
'n bitje plechtegeid wee in ge-
bruuk enome worre. Noe mo je
wete, dat d'n urgelist nog al erg
an de doofachtege kant is. D n do-
menie was 'n ennetje onderwegt
en toen zei d'n: ,,de gemeente ge
lieve te zingen.en toen noem
de 'n 't noemer, 'k Za mè zegge:
salm vuuf en seventeg". Dae gieng
onze maat op z'n urgel an 't werk,
mè ie a 't niet goed verstae en ie
dee 'n glad verkeerden. Dae zatte
de menschen en dae stieng d'n do-
menie. Die zetten z'n and voe z'n
mond en dae klonk 't deur de ker
ke: „je bin verkeerd Mè dat
ielp niks. De velwachter vloog uut
z'n banke en nae 't urgel. 't Was
noe ineens stille, toe dat de kerk
gangers van boven oorden:
„wel.En dae kwam 'n woord,
dat glad nie in de kerke thuus oor
den. Je begriept, oedat de lui nae
mekare keke. Ze zulle dien ur
gelist in 't vervolg wè 'n pam-
piertje egeven wae dat 'n op
leze kust, wat 'n spele most. En
d'n Affekaat a 't t'r wee over oe
'n groot schandaol da 't is, da je
tegenwooreg vrachtautoos zie rie,
ooge op-etast mie pakken ge
perst stroo. Ie a pas egoord, oe dat
'r ergenst 'n deel van die pakken
nae benee stuukten. Noe a 't on-
gelok mè is motte diene, dat 'r net
iemed langs gieng of fietsten.
Ardstikke dood 't Is dan ok
vreed, da ze mie zukke ooge lasten
op autoos over de wegt magge rie.
En as je noe weet, oe moeilik dat
die pakken mie stroo tasse, dan
motte d'r op 'n ende wel onge-
lokken van komme.
Ei j' onderlesten dat stuk in de
Middelburger eleze, Jewannes,
van die meneer, die d'r z'n eigen
an ergerden, dat de Nederlanders
zoo graag vremde woorden ge-
bruke, zooas siefeplee en zoo
A d'n gliek ja of nee Is onze
taele nie rieke genoegt om in 't
Nederlans te zeggen, wat of je be
doelt 'k Wou voe 'n stuitje 'n ke-
pittel in de krante leze, mè 'k
miek m'n eigen ök gifteg. „Produ-
ceeren, systeem, capaciteit, im
port, export, drastische maatrege
len." Is 't nie dun En dien me
neer die dat schreef ei meschien
z'n mond vol over: Nederlandsch
Fabrikaat. Mè vremde woorden
gebruke, da stae geleerd: Wien
Neerlandsch bloed.van vreem
de smetten vrijDae roep Jao
netje: „dienk om d' appels voe d'p