DAMMEN EN SCHAKEN. VOOR DE JEUGD. Onderredactie 'Wï Wi 'Wfr m m Wb vm 'mm w/Tm ill „,m mi, im ZEEUWSCHE KRONIEK. ZEEUWSCHE STEDESTEMMEN ZIERIKZEE. Regel 1. De stad behoort tot de oudste plaatsen van Zeeland, Zij moet zoo oud zijn, dat van haar ontstaan niets bekend is. Dat zij gesticht zou zijn in 849 door een zekeren heer Zieric en naar hem genoemd, moet als een legende of verzinsel worden beschouwd. Evenals vele andere steden is Zierikzee ontstaan, door dat het aan een diep vaarwater, de Gou we, lag. De naamsafleiding ligt evenwel in het duister. Van ouds lag het aan den handelsweg Vlaan derenZeeland (Walcheren)Hol land, Daar het eiland Schouwen, evenals de andere Zeeuwsche eilanden, voor een groot deel kolo nisatiegebied .is geweest van Vlaanderen, is het te verklaren, dat de parochiekerk van Zierikzee, reeds in 1151 gesticht, gewijd was aan den heiligen Livinus, die in Vlaanderen zeer vereerd werd. Regel 2. Door handel, scheep vaart en visscherij was de stad in de 15de eeuw tot groote welvaart gekomen. Vele rampen hebben haar echter in deze eeuw getrof fen. Behalve door eenige groote branden, 't schrikbeeld der steden in de Middeleeuwen, welke bran den de stad telkens voor een g.-oot deel in de asch legden (14141458 en 1466) werden de bewoners van Zierikzee in ^,454 zwaar getroffen door een orkaan. In genoemd jaar brak er vrij plotseling een gewel dige storm los, die zeer vele Zie- rikzeesche schepen deed vergaan. Meer dan 500 zeelieden vonden den dood in de golven en vele kostbare ladingen gingen verloren. Regel 3 en 4. In dat rampjaar was juist het fondament gelegd voor een hoogen zwaren toren, die naast de oude prachtige kerk, de St. Lieven Monster, zou moeten oprijzen, De familie Keldermans uit Mechelen, die ook de fraaie stadhuizen te Middelburg en te Veere heeft gebouwd, had aange nomen een toren te bouwen tot een hoogte van 207 m. Men sprak van „het Zierikzeesche wonder". Toen men aan den opbouw bezig was, werd de stad door de ge noemde stormramp getroffen. De opbouw van den breeden toren werd gestaakt. Door het afbran den van de St. Lievenskerk met een derde deel der stad in 1466 kwam er van den torenbouw niets meer. Tot heden toe bleef hij on afgewerkt. Evenals de onvoltooide kerktoren van Veere maakt de massale toren van Zierikzee van verre indruk op ieder, die de stad van uit zee nadert. Regel 5. Toen de Vlamingen in 1304 geheel Zeeland en ook voor Regel 6. Na Vlissingen (6 April) en Veere (5 Mei) volgde Zierikzee als derde Zeeuwsche stad, die de zijde van Oranje koos (8 Augustus 1572). Om de verbinding tusschen Zeeland en Holland af te snijden, deden de Spanjaarden alle moeite om Zierikzee en geheel Schouwen en Duiveland te herwinnen. Meer dan tien maanden bood de stad wakkeren tegenstand aan den Spaanschen veldheer Mondragon, waarbij vooral Jan Lieven Heere uitblonk. Regel 7. Het sieraad der stad is altijd geweest de 'prachtige St. Lievenskerk. Na den reeds ge noemden brand van 11 November 1466 was de kerk weer opgebouwd, nog mooier en heerlijker dan te voren. In den nacht van 6 op 7 October 1832 heeft het verslinden de vuur het schoone kerkgebouw geheel verwoest. Wel werd in hel volgende jaar met het bouwen van een nieuwe, groote kerk begonnen, doch de vroegere heerlijkheid kwam niet terug. Regel 8. Toen de dichter het vers in 1845 schreef, was de kerk nog niet geheel voltooid. Vandaar dat hij vraagt, hoe lang Zierikzee nog met een halve kerk zal zit ten. Eerst in 1848 was het werk klaar. DE HEIDE. G. Budde. EERBIED. 46 47 48 49 50 Mevrouw G. E. DE LILLE HOOGERWAARD. van FLINKE ELLY. Tante Joh. ARME SOESJE. haar BIJ OMA. begon. 1. Mijn oorsprong zich verliest [in diepe nacht der eeuwen 2. Eén storm gaf in één nacht [mij vijfmaal honderd weeuwen. 3. Een wonderbaar gevaart', ten [vierde maar volbouwd, 4. Toont waar ik sta aan elk, die [mij van verr' aanschouwt. 5. De Vlaming heeft mij fel [bestookt in oude tijden, 6. De Spanjaard op mijn wal [gebeukt aan alle zijden 7. 't Verlies van mijn sieraad was [van één nacht het werk: 8. Nu zit ik, voor hoe lang nog [met een halve kerk. 1845. H. M. C. van Oosterzee. Toelichtingen: een deel Holland en Utrecht ver overden, hebben zij echter voor Zierikzee het hoofd gestooten. On der hun graaf Guy van Vlaanderen werd de stad eerst zes weken lang nauw ingesloten. Toen werd tot bestorming overgegaan, doch de stad wist de hevige aanvallen tel kens af te slaan. Nadat de Vlaam- sche vloot (foor een Hollandsch- Fransche vloot op de Gouwe was verslagen, werd het beleg opge broken. Op 2 Juli 1576 moest de stad zich overgeven. Door het muiten der Spaansche soldaten (Spaan sche Fusie) trok het grootste deel der bezetting weg om de rijke Vlaamsche steden te plunderen. Op 7 November van hetzelfde jaar was de stad weer aan de zijde der Staatschen. R. B. J. d. M. (Nadruk verboden.) De stille uitgestrekte hei ligt als 'n wijd gespreide sprei van teer lila geweven; en boven stuift 'n wolken rij in feestelijke stoet voorbij onzichtbaar voortgedreven. 't Spel van beweging en van [kleur van licht en schaduw en van [geur blijft er z'n schoonheid geven; hier werd gewoonte niet tot [sleur want waar ik zie en waar ik [speur 't is alles bruisend leven. De stille uitgestrekte heide is draagster van 't gebenedijde eendracht maakt macht; mochten ook wij ons leven [wijden aan wat zoo vredig door hen [beide daar wordt volbracht, Het begrip „eerbied" is te veel met het begrip „ouderdom" in verband gebracht. Maar behalve ouderdom zijn er nog andere hoe danigheden in den mensch, welke ons eerbied moeten afdwingen en waardoor wij in onze houding dit begrip dienen uit te spreken. Er is een eerbied, die we aan den dag dienen te leggen ten opzichte van alle menschen. We moeten de wenschen van onze medemen- schen eerbiedigen, het verlangen naar eendracht, rust; we moeten hun smart respecteeren, en o, nog zoovele andere mogelijkheden zijn er, die den eenen mensch er toe aanzetten, den ander eerbied te betoonen, Maar de mensch, die alleen in zichzelf opgaat, bemerkt de smart en den strijd niet van zijn medemenschen en daarom kwetst hij menigmaal den mensch, van wien hij het meeste houdt, Door woord en handeling, door een „teveel" en een „te weinig" kan menige wond toegebracht wer den. Vermijdt te spreken over din gen, waarmee men een ander ver driet doet. Toon u niet uitbundig of vroolijk, wanneer een ander in droefenis is, in leed is gedompeld. Praat niet over voorspoed, uw for tuintje, dat ge pas hebt gehad, als ge weet, dat uw toehoorder te dien opzichte stiefmoederlijk be deeld is. Poch niet op de positie, die uw man bekleedt, wanneer ge in tegenwoordigheid bent van haar, die het financieel minder heeft. Spreekt niet teveel over de ge zondheid van u en de kinderen, wanneer ge weet, dat de personen, wien ge dit alles vertelt, voortdu rend te kampen hebben met ziek te. Natuurlijk kunt ge niet altijd zoo'n gesprek vermijden, doch tracht ze te vermijden zo jv ;el ge kunt. Vischverkooper: „Welke visch zal het zijn, mevrouw De groote of de kleine Pas-getrouwd vrouwtje: „Geef me die kleine, die heeft zulke aardige blauwe oogen". No. 30. N. LENTE, Bergen op Zoom. 1 2 3 4 5 46 47 48 49 50 Zwart 1, 7/10, 11, 16, 17, 20, 25, 26, 28. Wit 18, 19, 27, 29/31, 34, 37, 39, 42, 47, 48, 50. Wit speelt en wint. No. 31. W. REIJNIERSE. 1 2 3 4 5 p" ip^gp^li i| it! J. v. WIJCK. In de partij die wij zes Juli plaatste bereikte ons de opmer king dat wit in bovenstaande stand door 2217 te spelen een schijf kan winnen. Wit speelde als laatste zet 33 28. Wit speelt nu als volgt. 22—17 21—26 17X8 12X2 36—31 26X28 33X4 dam Zwart kan hier met 2126 niet vervolgen, daar Wit wint. Een volgende zet van Zwart verliest. 22—17 24—29 17X8 13X2 33X4 dam De beste zet voor Zwart is 22—17 23—29 17X26 28X37 42X31 Inderdaad moet Zwart als Wit 2217 speelt een schijf verliezen. Onzen dank aan den heer N. N. voor deze opmerking. Oplossing No. 28. Wit 22-18! (13X35); 32—28 (26 X46; 28—22 (17X28); 27—21 (16 X27); 38—33 (28X39); 29—23 (46 X19); 24X2 (35X24) 2X5 wint. Uit de Opening. 1. 33—28 18—23 2. 31—27 20—24 3. 34—30 17—21 4. 39—33 12—18 5.' 44—39 7—12 6. 37—31 14—20 Deze opening bewijst wel duide lijk het groote gevaar indien wit 3126 speelt. Zwart wint als volgt: 7. 31—26?? 24—29! 8. 26X17 1) 11X31 9. 36X27 29—34 10. 40X29 23X25 en Zwart wint een schijf. 1) op 3324 volgt: 20X29 26X17 11X44 50X39 29—34 40X29 23X25! f en Zwart wint twee schijven. Uit de opening. 1. 33—28 20—25 2. 39—33 18—23 3. 44—39 12—18 4. 31—27 7—12 5. 37—31 1—7?? Het randstuk op 25 is nu de oor zaak, dat Zwart een schijf verliest 6. 27—22! f 18X27 7. 31X22 Op 1218 van Zwart speelt wit 42—37 Zwart 18X27 Wit 31X1 dam. Op 23—29*Wit 34—29 Wit 34X 23 en wint een schijf. Op 1721 van Zwart Wit 22 17. En op 1621 volgt 2218; 34 30 en 40X16 speelt Zwart 14 20 of 15—20 Wit 22—18; 34—30 en 40X27. ,,0, in mijn mondje zit een tandje, dat telkens heen en weer gaat", klaagde Elly Holm, een lief zesjarig meisje. „En 't zit helemaal vooraan. Kijkt u maar, mams." Me vrouw Holm keek in Elly's mandje en zag, dat een der voorste tandjes heel los zat. „O, nu komt, voor dat losse tandje, weer heel gauw een mooi, nieuw tandje", troostte zij haar klein meisje. „Wil ik het tandje wegnemen, kindje „O, neen, hoor mammie riep Elly, ban£ voor pijn, uit. ,,'t Doet echt geen pijn, meiske", legde moeder haar uit. „En 't gaat zó vlug Kom, doe je mondje maar flink open „Nee, mammie, nieElly, die bij na nooit huilde, schreeuwde dit zó luid, dat mijnheer Holm, den kende aan een groot ongeluk, haastig uit zijn studeerkamer kwam en vroeg: „Wat is er met ons meiske gebeurd Doch nauwelijks vernam hij de oorzaak van Elly's groot leed, of hij sprak lachende: „Geef haar maar een taai koekje moeder En toen tot Elly: „Bijt jij daar dan fiink op; dan zul je eens wat zieu Dan Zit misschien het tandje in het koekje. Op het taaie bitterkoekje, dat moeder haar gaf, beet daarna Elly nog snikkende. Maar toen 't koekj'e op was, zat 't losse tandje nog in haar mondje. ,,'t Is er nog in, mammie," klaag de ze „En 't gaat nog erger heen en weer Daar kwam juist oma, die bo ven woonde, met een verschrikt gezicht beneden. „Wat is er met Elly gebeurd vroeg ze haastig. Maar zodra zij hoorde, dat Elly's ongeluk slechts een los melktandje was, sprak ze: „O, zo'n los tandje is, vóórdat je „een, twee, drie" roept, al uit je mondje. En met een draadje haal ik het er uit. Dan hangt het tandje zo grappig aan het draadje, weet je En daarna krijgt je van mij een dubbeltje en daar mag je chocola voor ko pen „En ik doe er dan een dubbeltje bij", beloofïïe moeder. „En vader zal ook wel wat geven, denk ik. Doch hoeveel Elly ook van cho cola hield, zelfs oma, met het draadje al tussen de vingers, be greep, dat ze die dag, ook al be loofde zij een doos vol chocolade het draadje wel kon neerleggen. Want Elly, uit angst voor dit draadje, was in een wip de kamer uit. Verschrikt omkijkende stond ze nu bij de heg in de voortuin, reeds met de gedachte zich te ver schuilen achter het vlak aan de weg gelegen priëel. Maar nóch Oma-met-het-draadje, nóch moeder, kwamen haar zoe ken. Tóch scheen Elly's angst voor het draadje nog niet voorbij. Het plan kwam zelfs al bij haar op, heel ongehoorzaam te zijn en bui ten het tuinhek te gaan. Ze wilde dan ook juist het hek openen, toen zij, op de weg, een heel armoedig gekleed meisje zag staan. Het kind misschien iets ouder dan zij zelf, zag ook Elly, liep toen naar het tuinhek en vroeg: „Heb je een paar centen voor me Ik heb vandaag nog niets gegeten. En mijn marmotje ook niet. En we hebben allebei zo'n honger...," Ze liet toen ook Elly het marmotje zien, dat zij, in een met hooi ge vuld kistje, onder haar arm droeg Elly had zo vaak reeds wat aan arme mensen mogen geven. Ze had dit ook nu zo graag gedaan. Maar de gedachte aan het draadje Neen, dat akelige draadje, dat oma om het losse 'tandje wilde vastma ken en dit daarna uit haar mondje trekken „O, dat zou toch vreselijk veel pijn doen dacht ze. „Maar als ik nu het dubbeltje van oma kreeg en ook mammie's dubbeltje, dan kocht ik geen cho colaDan gaf ik de dubbeltjes aan dat meisje met dit lieve kleine diertje, dat zo'n honger heeft.." Terwijl Elly aan dit alles dacht, stond ze met een paar vingertjes in t mondje, betastende het losse tandje, ,,'t Zit nog véél losser dan straks", meende zij. ,,'k Duwde het helemaal naar achteren en nu v/eer naar voren...." Onwille keurig bracht ze toen ook haar duimpje daar, waar de twee klei ne vingertjes reeds waren. Nu slo ten zich het duimpje en het wijs vingertje héél vast om het losse tandje. En toen kwam, vóórdat El ly pijn voelde, het losse tandje, met de vingertjes, buiten het mondje. „O, een tand, zomaar uit je mondje riep toen het bedelkind verschrikt uit. Ook Elly keek eerst even wat verschrikt naar het tandje. Maar daarna lachte zij en sprak: „Wacht 'k zal mijn mammie wel wat van gen voor dat lieve diertje Op een drafje liep zij de tuin door en kwam het huis binnen, luid roepende: „Oma, mammie, t tandje is al uit mijn mondje 't Kwam mee met mijn vingertjes Kijk u maar En krijg ik nu tóch het dubbeltje, oma Ook al mocht u niet met het draadje. Oma knikte vriendelijk. „Mijn klein dapperjneisje krijgt haar be loning, hoor F' zei ze. En ook moeder gaf haar lachen de het beloofde dubbeltje. Maar toen Elly met haar schat weer naar de tuin wilde, sprak moeder: „Neen, meiske, niet met de dub beltjes naar buiten; je zoudt ze misschien verliezen. Straks gaan we samen de chocola kopen, hoor Doch Elly schudde haar hoofdje. „Ik wil die twee dubbeltjes aan een meisje geven, dat voor ons hek staat en een lief, klein diertje heeft. Dat diertje heeft nog hele maal geen eten gehad en het meisje heeft óók geen eten gehad vertelde ze haastig. Toen eerst Begrepen Elly's moe der en ook oma, wat hun lief meisje van plan was. Ze mocht toen één der dubbeltjes aan Eet arme meisje brengen. „En voor het andere dubbeltje zal ik dan tóch maar chocola ko pen", besloot ze. En toen ook va der hoorde, hoe lief zijn klein meisje was geweest voor een arm kind en een hongerig marmotje, en hoe dapper zij zelf het losse tandje had uitgetrokken, sprak hij: „Ons meiske krijgt óók wat van mij, hoor Die namiddag nam moeder Elly mee. Ze mocht toen zelf de chocola kopen, en toen moeder zei: „Neem maar een doos Hikken," vond El ly, dat ze voor één dubbeltje heel veel kreeg. En toen vader nog even uitging, en daarna terug kwam met een prachtige pop, riep Elly vrolijk uit: „O, 'k zou wel iedere dag een los tandje in mijn mondje willen hebben en dan zelf het er uitha len Maar niet met een draadje, hoor Pop Loesje liet ik vallen. Nu mist ze toch een tand En ik ik kan wel huilen, Zo erg heb ik het land Ik hield haar aan een handje, Maar lette niet goed op En zag de grote steen niet, Toen viel mijn arme pop 'k Ga dadelijk naar Moeder En weet je, wat ik vraag Moes, zou mijn Loes nog wiss'len Al hoeft het niet vandaag Bij Moeder komt een meisje, Een meisje met verdriet, 't Spijt Moes, te moeten zeggen: Nee, Loesje wisselt niet Toch wil zij Poppenmoeder Graag tróósten en ze zegt: Ik weet wat, als je popje Eerst in de wagen legt We gaan naar Poppendokter. Die weet misschien wel raad! En 't duurt niet lang, of "t drietal Is al in dokters straat. Ze moeten eerst wat wachten, Dan kunnen ze terecht. De dokter met een briel noemt 't Geval nog niet zo slecht. Ik geef haar een nieuw tandje, Zegt hij, en Zaterdag Weet 'k zeker, dat je popje Wel weer naar huis toe mag De poppenmoeder lacht weer, Het ongeluk viel mee En dokter zegt nog: 'k Geef Voorlopig slappe thee. Bij Oma hebben w' allemaal Steeds toch zoveel plezier Verleden week zei Omaatje: jongens, kijk eens hier Dit is een heel oud spel van mij: Ik had 't al in m'n jeugd. We speelden 't met ons allen thuis. Och, och, dat was een vreugd: Het ouderwetse ganzenbord Met put en doolhof en Gevangenis 'k Moet toch eens zien, Of 'k nog de regels ken Maar dat ging best Het spel We deden allen mee: Jan, Willem, ikke en Marie, Zelfs onze kleine Gré. Op eens zat Oma in de put. Dat was me toch een ding Jan gooide zes, zodat.... precies Hij nu de put inging. Die Oma lachte, zei: Dat 's lief, Jan, dat je mij nu redt Ik heb op 't nummer, dat jij had, Al vlug mijn knoop gezet Aan tafel hadden w' allen thuis 't Nog over 't leuke spel En Moeder zei: 't Is enig, hè 'k Herinner mij 't ook wel. Een weekje later. Moeder zegt: Oom Hans zit in de put. Hij heeft weer huisarrest en 'k vind Hij mist nu alle fut Klein Gréetje roep dan plots'ling uit: Moes, weet je, wat ik doe Ik ga het mag toch zeker wel Heel gauw naar Oma toe. 'k Vraag Oma's dobbelstenen en Dan gooi ik telkens weer, Tot Oompje uit de put mag, want Daarna hoeft het niet meei Carla Hocg.

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1935 | | pagina 10