ZEEUWSCH ZONDAGSBLAD jl IT \AN DE PROVINCIALE ZEEUVSCHE MIDDELDUDGSCHE CQUPAhT 7 Sept. 1935 SEPTEMBER. GEVANGEN. DE MOLEN. RAADSELHOEKJE. OPLOSSING DER RAADSELS UIT 'T VORIGE NUMMER. VOOR GROTEREN, (zalm). VOOR KLEINEREN. OM OP TE LOSSEN. VOOR GROTEREN. X X X x xxxxxxxxx x X X VOOR KLEINEREN. J. Nagel. BRIEFGESCKRÏEF TUSSCHEN JAN EN JEWANNES. September De vacantie, Is nu al weer voorbij We zitten dus niet langer Aan 't strand of in de bei. Veel valt er te vertellen. Wie verre reizen doet, Heeft daarbij 't spreekt vanzelf toch Van allerlei ontmoet. Wat was 't aan 't strand toch enig I En dan zonsondergang Die mooie, rode luchten, Als 't bedtijd was al lang. Maar Moes zei: 't Is vacantie. Dat woord betekent: pret En als het zulk warm weer is, Hoef je niet vroeg naar bed! Veel trokken door de bossen. 't Was daar zo lekker koel Ze zagen er konijntjes En menig paddenstoel De groten, o, die fietsten Soms wel een hele dag. En menigeen, die sliep reeds, Als hij zijn bed maar zag De hei was ook zo prachtig; Dat grote, paarse veld. Je ruikt de zoete geur nog, Als je ervan vertelt Weer and'ren gingen zwemmen. 't Was lekker in het bad. Ze maakten pret. Het was daar Gelach en veel gespat Maar nu is het September En gaan we weer naar school. Je kunt niet altijd uitgaan En maken pret en jool We willen heel flink leren. We kregen nieuwe kracht Al hebben w' in vacantie Niet aan de school gedacht Carla Hoog. Klein Jantje sluipt vlak achter mij En kriebelt met een spriet. Hij denkt, dat ik niet weet, wie 't doet, Want zien kan ik hem niet En dat ik meen, dat een insect Mij kriebelt in de nek. Ik doe, dat spreekt vanzelf, is 't niet Net of ik 't niet ontdek. Klein Jantje gaat steeds verder en Hij is op niets verdacht, Totdat ik vind: Nu is 't genoeg En pakheel onverwacht Een jongenshand Gevangen, hoor Heel stevig heb 'k hem beet En lachend zeg ik: Dat 's de vlieg, De stouterd, die het deed Molentje, molentje, draai in het rond O, 'k zie je schaduw zo goed op de grond: Hier een en hier een en daar een en daar Word je van 't draaien geen ogenblik raar Ik zou wel duizelig worden, dat 's vast Molentje, heb je daarvan nooit eens last Doe je een spelletje Heb je plezier Spelen de wieken ook graag alle vier Doen ze soms krijgertje en kan de een D' and're nooit pakken Wint niemand het Neen Hoe komt 't, dat blijft er een plotseling staan, D' and're drie ook dan op eens niet meer gaan Molentje, molentje, draai in het rond O, 'k zie je schaduw zo graag op de grond. Ik speel dan krijgertje Wie of het wint Vier wieken samen of één enkel kind Molentje, molen, 'k verlies het met eer. Molentje, heus zeg, ik kan nu niet meer Blijf nog maar draaien, je wordt toch niet moe Ik ga maar liever naar huis weer eens toe 1. Een strijkkwartet. 2. Diamant. Maand, tin, tand, Di- na, maan. 3. Is Caro gisteren weggelopen, Vader (rog).. Wij hebben de laatste uren veel last van de warmte gehad. (steur). Wel is Oom Piet ongelukkig te pas gekomen (tong). Ja, ontzettend Ik zal met Moe der hem eens bezoeken. Waarom geloof je mij niet Ik heb zelf toch gezien, hoe het gebeurd is (elft). 4. e e u w wang gier rots slak kort tram merg Goor Rome 1. Het oor. 2 Koe, Koen. 3. Mollen, muziek-tekens. 4. Koninginnedag. 1. Kruisraadsel. Op de beide kruisjeslijnen komt de naam van een stad in Duitschland. x lo rij een medeklinker. 2o een lichaamsdeel. 3o een vruchtje, dat in het wild groeit. 4o een voorwerp, waarmee iets schoon geboend wordt.. 5o 't gevraagde woord. 6o een voorwerp, waarmee geschreven wordt. 7o een deel van een kleding stuk. 8o een maat. 9o een medeklinker. 2. Verborgen plaatsen in het bui tenland. Voor An gereed is om te ver trekken, moet ik haar nog even spreken. (2) Heeft Oom Jaap Augustus als vacantiemaand Laat tante Em straks even aan komen Ik weet het zeker: Cor kan van daag niet uit. 3. Welke blazers blazen niet 4. Mijn eerste ben je soms, als je verkouden bent, mijn tweede is omgekeerd, 2/3 boom en mijn derde is het tegenovergestel de van op, terwijl mijn geheel als groente gegeten wordt. 1. Ik ken een dracht, een echte deugd, Maar ook ken ik een dracht, Die groter in getal veel naars En strijd zelfs heeft gebracht 2, Vul deze 9 vakjes in met: 2A2I 1B1D2G1T maar doe het zó, dat je van links naar rechts en van boven naar beneden te lezen krijgt: lo rij een jong, viervoetig dier, 2o een meisjesnaam. 3o een ander woord voor opening. 3. Met D ben ik een jongensnaam, met W een roofdier en met g van water of lucht. 4. Ik prik van alle kanten, Ik ben een steek'lig dier. Wie 't waagt, mij aan te raken, Heeft stellig geen plezier Als je mij ziet, dan denk je: Is dat nu heus een bal Maar dat zul je niet zeggen, Als ik weer lopen zal T q fjsA.'V ï-.-'i i '-xs Maandagmorgen. Bij heel wat menschen heeft de Maandag en speciaal de Maandag morgen geen goede pers. En het is wel merkwaardig, dat niet al leen wij, Nederlanders, maar ook die een andere taal spreken, de uitdrukking Maandag houden ken nen: to keep St. Monday; blauen Montag machen; fêter le St. Lundi. De Franschen en Engelschen ne men zulk een Maandag zelfs onder de „heilige" dagen op. Nu moeten wij aanstonds zeg gen, dat het Maandag houden langzamerhand tot het verleden gaat behooren. Verbeterde sociale omstandigheden; beteugeling van het drankmisbruik; een betere ont wikkeling van den arbeidenden stand, waardoor de belangstelling uitgaat naar dat wat verheft, heb ben het hunne gelukkig daartoe bijgedragen. Hoort men verhalen van hen, die in een bedrijf grijs werden, uit vervlogen dagen, dan kan men niet anders of men moet daar dankbaar voor wezen. Al is het niet aanstonds met de volle honderd percent arbeidslust, men laat op zijn plaats niet op zich wachten, wanneer de nieuwe werkweek begint. Toch is de Maandagmorgen ve len niet sympathiek.- Wat daarvan wel de oorzaak is De meeste menschen worden in hun leven gebonden door gewoon ten. En zoo moet het in hun le ven gaan langs lijnen van gelei delijkheid. Alles wat die gewoon- telijn breekt, is hun allesbehalve welkom, omdat het hun onrust kan brengen. En dat doet de Maandag morgen. Zij zijn dan een anderhal- ven dag uit het gareel uitgespan nen geweest en moeten dan weer het karretje van den werkdag gaan trekken. Dat valt na de vrijheid van weekend niet mee. Hoe kostelijk was die vrije Za terdagmiddag; die Zondag Ze konden net doen wat zij wilden. Nu komt de arbeid hen weer op- eischen. Dat valt niet mee. Om dit groote woord eens te ge bruiken: dit is wel de voornaamste psychologische factor van het min der sympathieke van den Maan dagmorgen. En dit geldt niet alleen voor hen, die een tegenzin hebben te gen den arbeid in het algemeen of hun arbeid in het bijzonder. Het geldt niet zelden ook voor hen, die met liefde en opgewektheid hun werk doen. Trouwens waarom zou men niet opzien tegen een nieuw aan vatten van den arbeid juist, wanneer men die doet met inzet van alle krachten Iedere arbeid stelt zijn eischen. Daarom komt het er op aan, dat het „de rechte man op de rechte plaats" steeds beter in praktijk wordt gebracht. De beroepskeuze kan daaraan reeds heel veel goeds doen. Men mag niet zoo maar beneden die eischen gaan. Want, overmits, gelijk overal ook hier, verschil is tusschen het ideaal en de werke lijkheid, blijft men onder de maat. Mag men zich daarbij neer leggen als bij een droeve noodzakelijk heid, waaraan nu eenmaal niets te veranderen valt „Steeds hooger moet de leus zijn, die ook hier geldt. Wie het inderdaad ernstig neemt met zijn arbeid, die voelt de er varing van het „nog niet gegrepen te hebben" als een last, alhoewel hij weet, dat het geen aanklacht is. En het is daarom, dat er dagen zijn in zijn leven, waarop hij tegen den arbeid opziet. Niet om den arbeid, die zijn leven is, maar om dat er zooveel ongedaan moet blij ven en zooveel beneden het ideaal blijft. Dat kan komen bij iederen nieuwen aanvat van het werk. Hei kan hem ook overkomen bij den aanvang van een nieuwe werk week. Hoofdzaak is, dat wij onzen ar beid zien als een gunst en een kunst. Als een gunst, omdat wij mogen arbeiden. Vooral nu in de zen tijd, nu zoovelen geen emplooi kunnen vinden. Hoe moet dit feit prikkelen tot een uiterste inspan ning. Niet allereerst uit de over weging, dat men anders wel e :ns werkloos zou kunnen woiden, maar bovenal uit dankbaarheid, die zich manifesteeren wil. Die aanvaardt ook een nieuwe werkweek met dankbaarheid, om dat daarin hem zal gegeven wor den wat zooveel duizenden in on ze dagen tot hun smart moeten missen. Middelburg, September 1935. Goeie vriend Jan J' ao 't. over de fekansies. Jae, daer oor je vanself twêesins over praote, aol naeda je nae de méés ters of nae d' ouwers luustert. Mer Endrik zeit, dat as d'ouwers dien- ke, dat de guus in de zeumer ie lank vrie af da ze dan ulder be- zwaeren moeten utere op de bie- ëenkomsten van d' ouwers mit de meesters, in plekke van d'er ach teraf mit 'n smid over te staen mopperen, 'k Wi j' in di verband nog w.è zeie, dat ier de guus in de fekansie ienkelde keêren in 'n groote kroo nae de dunen en 't strange gae. En a j' oört, da ze dae vreêd vee plezier dan kunne d' ouwers die menschen a nie dankbaer genoeg weze, da ze zoö eêle daegen vö die guus wille zur- rege. En nae 't gene, da j' over de schoolreisjes schrieft, zou 'k moe- te zeie, da je nie zunig uut je me- meur was, da Jannetje je petret in de kachel gegooid eit. Wat ei je toch wi deur 'n doenkeren bril ge- keke, Endrik zeit, dat die reisjes vó de guus groote gebeurtenissen bin en vó d' ouwers a nie vee min der. En as die reisjes nie zó bie- zonder lëêrzaem bin, dan is dat nog nie erg, wan 't is t'er nie om begonne: d' oófzaeke is, dat de guus is leutig uugae. En as de meesters vee moe tuuskomme, dan wi 'k ze daevo prieze, wan daeruut bliekt dan wè, da ze vó de guus meegegaen bin. En as jie zeit, dat er gevaer is, da z' in 'n gioóte stad wel is guus kwiet kun ne raeke, dan wi 'k je wè zeie, da 'k dae niks bange vö bin, as de meesters van te voren mè goeie stekken steke. As jie j'n eige stom noemt, da je je petret an Jannetje lie kieke, dan wi 'k je wè zeie, da je nog 'n andere stommigeid gedaen eit en da 's, da je je petret deur 'n kerre- mesvent lie maeke, net as of t'er in Goes gin bin, die je fiezelemie prontjes uut konde trekke. Mè je bint den eênigsten nie, oor, die 't van vreemde moet 'k Wee ze ker, da je j'n anden te gaere zou slae, a je Dunderdags ier op de mart is zag, oevee vreemde dae segaoren staen te verkoópen, as of t'er in Middelburg gin segaore- wienkels mi bin. En 't is mit elle- goed en zóvee andere diengen a nè zó. Dae komme tremmen vol uu Vlissiengen, omda je toch van Rotterdammers en Amsterdam mers beter en goekoóper g'ollepen óort as van Vlissiengers. A je mè zó zot bin om dat te g'looven, Jan. En mi vee geschreeuw kun som- migste toch mè lekker aolderle: goed an de man brienge. 't Zou me niks verwondere, of dae bin d'er die 'n soortement van 'n andlan- ger in ulder dienst neme, die dan moe koópe om de rotten an 't spek te kriegen: koópe doe koópe, Jan. En noe mer is êel wat anders. Op 't Koorkerrekof staet er op 'n muur iet in 'n vreemde taele en da beteêkent, zei-t Endrik: de ze nuw van den öorelog is 't geld. Den oogsten in Itaolië is dat ook te weten gekomme, a za d'n dat ier wè nooit gelezen Ie schient Itaolië al 'n endeweegs gerinne- weerd t'en mi z'n boóze plannen en noe wou 'n mer is wat anders probbeere: ie vroeg geld te leen in butelande. Je begriept, dat 'n ge- zeit eit, dat 'n mittertied aol da geld wi prontjes t'rug za gee, as 'n dat land in Aofrikao te pakken eit, wan dan laet 'n dae net zó vee peterolie en van aoles deu de zwarte menschen daer uut de grond aele as 'n noödig eit voo d' aflossienge. Mer in butelande zeie ze: m'n goeie man da bin mè veu- gels in de lucht. En noe eit 'n we- rentig wi minder kanse gekregen om die te pakken te kriegen, deu dat die keizer in Aofrikao om zó te zeien aol de peterolie verkocht eit, waedeur dat die parteklier eigendom g'oóren, is. Affijn, om kort te gaen in butelande ieuwe z' ulder and op ulder zak. Toen be- docht dien oogsten, dat de fabri kanten van oórelogstuug groote winsten maeke en daerom zeid 'n: geve julder mien mer is piontjes 'n flienke possie van die winst t'rug. En anpersant vroeg 'n van aolderlei rente ook mè den tien- den pennienk. Op die maniere gaet d' aordigeid van den oórelog d'er wel 'n bitje af vó die fabrikanten. En je begriep wè, dat de rentiers 't ook nie lekker vinde om zoó ge- schore t' oóre. En a 'k noe m'n art vrie uut mag spreke, dan zou 'k zeie: 'k wou, da ze mè zó gauw meugelijk gevild wiere, wan dan kree 'k moed, dat den oorelog wel is eêlemaele achterwege za bluve. Mè laete ze noe nog mer aoles doe, wa ze kunne om vrede t'ouwen. 'k Bin blie, da vee geeste lijke vorop gae en 'k bin over- tuugd, dat de Paus, die om zó te zeien middenin 't Kristelijke Itao lië weunt, de groote vredesapostel za wille zien, die an de Roómsche van êel de waereld za vraege vó den vrede te bidden. Den oogsten in Itaolië, die a vreêd vee liekent op de morgensterre, wae da je van leest in Jesaja 14, za wè nie mee bidde en ie za nie willen dat d' offesieren en de soldaoten t doe. Ie za 't wè mooi gevonden dat er erregensten een kerrekje in gebruuk genome wier, waebie dat 'n Italjaonder zei, dat den oóre log de menschen veredelt en ver licht. Die man was in den groóten óorelog blind geschote, mè 'k zou zeie: noe was 'n ook geestelijk blind. Mè noe moe 'k je toch ook nog is schrieve, wat dien Endrik in z'n vekansie opgesnuffeld eit. Die joen vertelde m'n, dat er 'n eêieboel domenies in ons land kwaed wae- re, dat er an den tachtigjaerigen oórelog 'n ende gemaekt wier. In plekke da ze den vrede as 'n kos telijke gaeve van den Emel be schouwde, noemde z'm 'n geesel en ze spraeke d'er ulder vetvloe- kienge over uut. En de Zeeuwsche domenies stienge in dat opzicht nie van achter. En domenie Tee- lienk prees de prins juust daerom ook zó erreg, omdat die mè liever mit den oórelog was deugegae. Lae me blie zien, Jan, dat de domenies dae noe toch wel 'n bitje anders over dienke. Kiek, Jan, g'liek as t'er a niks lillijker is as ondankbaereid, zó moete m 't vanself prieze, dat er uut erkentelijkeid gezurregd oórt mit 'n gedenkteêken, dat de nae- gedachtenisse bluuft van die men schen, die weldoeners wilde zien van ulder naesten. Dae moe van self bie de menschen, die dat be- dienke, geên biebedoelingen zien. Dae moe nie gezeid oóre, m'n dae zoó'n lillijke leege plekke in de stad en dae zou 'n gedenktee- ken, prontjes in 'n blommetuuntje, wè mooi stae en nog a vee minder moet er één dienke, dat deu d' op- richtienge d'er 'n leeg knopsgat gevuld kan oóre. En onder degene, die wa geve, moet er gin één zien, die zeit: 'k geve, omda 'k 't vö m'n fassoen nie laete kan, Nae mien meênienge is d' aordigeid d'er dan al 'n endeweegs af. Nee, Jan, aoles moe gebeure uu zuvere dankbaar - eid en vereêrienge. Noe wi 'k graog anneme, dat daedeur aol die vooranstaende menschen uu Zee- i

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1935 | | pagina 9