ZEEUWSCH ZONDAGSBLAD c x IVAM DE PDOVIMCIALE ZEEUVSCHE MIDDELDUDGSCHE COUDAhTl 10 Aug. 1935 OP REIS. RAADSELHOEKJE. OPLOSSING DER RAADSELS X X X XXXXXXXXX x X X X ft ft ft BRIEFGESCHRIEF JAN EN JEWANNES. ken, hoor Nou, 't is juist zeven uur, Kees zei hij even later. Nog aan geen moedwil denken de, verving hij diezelfde avond het vernielde papieren ruitje door een nieuw. Dpch de volgende avond en daarna nog veel avonden, als hij buiten spelende de kans er toe zag, kwam Kees, juist op hetzelfde uur, en weer even ruw een opening makende met zijn vuist door een der papieren ruitjes, met dezelfde vraag: ,,Hoe laat is het toch, Jan de lapper Geduldig als hij was, had Jan steeds op zijn vraag geantwoord, en alleen denkende aan wat jon gens-ruwheid, de schade hersteld. Totdat hij eindelijk het geplaag van den jongen begrijpende, be sloot hem op een vreemde manier te straffen. „Geef hem toch een flink pak slaag", had reeds een buurman, die het geplaag enige avonden had bij gewoond, tot Jan gezegd. „Die kwajongen is de ergste plaag van onze buurt. Kom, sla er eens flink op los, dan zal hij voor taan wel met zijn vuisten van je venster afblijven Toen had Jan zijn hoofd geschud en hij sprak: „Ik sla niet graag kinderen, zelfs al verdienen ze het soms. En ik geloof, dat ik wel een andere straf voor hem zal uitvin den." 't Was, na enige gure regenda gen in de late herfst, toen de vi ooltjes reeds lang waren uitge bloeid, dat op een avond de schoenlapper bij zijn kleine olie lamp, al zingende zijn lievelings liedje, een schoen zat te lapper., toen weer een hevige bons op een der ruitjes hem deed opschrikken. „Als 't weer die jongen is zal 'k hem maar eens onder handen nemen", mompelde hij. En nauwe lijks brulde de stem van Kees hem toe: „Hoe laat is het toch, Jan de lapper Of Jan zei heel gewoon. ,,'k Zal eens achter op de klok kij ken, Kees Toen stond hij op van het hou ten bankje greep een pot vol zwar te schoensmeer, stak daarin een dun kwastje en verliet daarmee het kamertje. Alleen gaf het olielampje wat. licht boven Jans werktafel, verder was alles in 't kamertje donker. Daardoor kon Kees, ook al stond hij met zijn gezicht voor de door hem gemaakte opening, niets zien van wat Jan deed. Alleen zag hij hem het kamertje verlaten. En dus alléén denkende, dat Jan weer op de klok ging kijken, bleef hij la chende diens terugkomst afwach ten. Doch hoe hevig was zijn schrik, toen hij zich heel onver wachts van achteren bij zijn hals voefde vastgrijpen door een stevi ge hand, en toen daarbij Jans stem hem in 't oor fuisterde: ,,'t Is bijna zeven uur. Kees. Maar 't is zo las tig voor je, om altijd naar de tijd te moeten vragen, jongen, 'k Heib er daarom iets op bedacht, opdat je voortaan dit niet meer behoeft te doen. Blijf maar even staan. Nog niet begrijpende Jans plan, keek" Kees hem zwijgend, doch wèl wat verbaasd aan. Hij keek zelfs niet naar de schoensmeer op 't kwastje in Jans andere hand. Dit zag hij pas, toen Jan 't kwastje te gen zijn neus wreef en hernam: „We beginnen met de wijzers op de wijzerplaat te tekenen, Kees En daarna komen de cijfers, voor de uren Neen, niet bewegen, jon gen, anders komt er zwart in je De koffer staat al in de gang, Want morgen ga 'k op reis Het is een eind naar d'Achterhoek, Naar 't dorpje van Oom Gijs, Oom heeft een grote boerderij En dieren, o, zoveel Je kunt wel denken, dat 'k mij daar Geen ogenblik verveel. Ik mag een pak aan van neef Piet En doe dan alles mee k Help op het land en in de stal En werk en sjouw voor twee. Hoe fijn smaakt dan mij 't brood met spek, En 's avonds 't bord vol pap Maar dan rol ik ook om van slaap Als 'k in de bedstee stap Hermanna. ogen, en dat is gevaarlijk. Blijf maar even stilstaan, 't is zó ge beurd Ontdaan, en niet begrijpende Jans woorden, en steeds voelende het gekriebel van 't kwastje, op zijn voorhoofd, wangen en kin, bleef Kees staan, totdat Jan, nu la chende, tot hem sprak: „Wrijf nu vooral nog niet over je gezicht, Kees. Wacht daarmee tot de wij zerplaat geheel droog is 't Is nu zo gemakkelijk voor je om altijd te weten, hoe laat het is Als je hel voortaan wilt weten, behoef je mij niets meer te vragen. Je kijkt dan maar alleen in een spiegeltje, jon gen En ga nu maar naar huis, en kijk daar eens op je eigen klok Toen eerst begreep Kees, dat Jan met schoensmeer iets, dat op een wijzerplaat geleek, op zijn ge zicht had geteekend. Woest was hij Brullend van woede liep hij naar huis en klaagde zijn nood aan zijn moeder, die al boos werd op den schoenlapper, omdat hij haar Kees zo vuil had gemaakt. Doch gelukkig kwam juist Keesje's vader thilis, die, wat ver standiger, zijn plaagzuchtig zoontje beter doorzag. Hij gaf allereerst den jongen een flink pak voor zijn broek, boende hem daarna zelf, en nog wat hardhandig, schoon, en gaf daarbij de waarschuwing, dat als hij, Kees, het weer iemand met zijn plaaglustige streken lastig maakte, zijn vader er eens met de politie over zou spreken. „Nou en dan wordt je naar een verbeterhuis voor ondeugende jongens ge bracht", zei vader, „En daar moet je dan blijven, totdat je heei groot bent, weet je? En dan mag je pas bij ons terugkomen. Denk er dus wel aan, vortaan de mensen met rust te laten, hoor En toen, ja toen beloofde Kees onder luid gesnik, dat hij nooit meer grote mensen zou plagen. Dit moest hij de volgende dag ook aan den schoenlapper beloven, want daar bracht vader hem reeds heel vroeg in de morgen heen. ,,'t Zal nooit meer mijn vuist door de ruitjes duwen en nooit meer vragen: „Hoe laat is het, Jan, de lapper zei hij wat veriegen. „Dat is best, jongen," sprak toen Jan. En Kees hield zijn belofte. Vaak zei hij: „Ja, ik geloof, dat er nog nooit een jongen zó vreemd werd gestrafd als ik, toen met die wij zerplaat op mijn gezicht Tante Joh. UIT 'T VORIG NUMMER. VOOR GROTEREN. 1. Piet Hein, Thee, pit, tin, pen. 2. Luik. 3. A Amerongen. Ems meeuw buurman Amerongen Zaandam degen ben n 4. Kant, oor; kantoor. VOOR KLEINEREN. 1. In een vol vat. 2. Meneer van Dam, u is een half te laat! (muis). Zijn dit dezelfde rozen als wij bestelden? (ezel). Ik heb pijn in mijn knie en daar om kan ik niet lopen. (eend). Zijn de ouders van Pim arm, Otto? (marmot).. Wij hebben Jaap al in geen da gen gezien, (paling, eend).. 3. De wijzer van een uurwerk. S c h i e I Herman leeuw varen komma baars ranja OM OP TE LOSSEN. VOOR GROTEREN. 1. Verborgen dieren. De ramen in het nieuwe huis zijn veel breder dan in het oude. Je weet niet, hoeveel smart er geleden wordt. Wij gingen naar de grot, terwijl Vader naar den tandarts moest (2). Maar Jan, deze bramen zijn toch nog niet rijp! Wij kwamen haar tegen, toen ze El, To en Dick al lang ge vonden had. 2. Mijn geheel wordt met 10 let ters geschreven en noemt een stad in Engeland. 10, 9, 4, 5, 8 is het tegenover gestelde van krom. 8, 5, 6, 9 is een drank. 5, 2, 3, 7 is een jongensnaam. Een 1, 6, 7 is een scherp voor werp. 1, 2, 2, 10, 8 is de naam van een maand. De 1, 2, 2, 7, is een rivier, die door ons land stroomt. 3. Welke gebouwen zijn 't grootst, Die ooit werden gebouwd? En toch storten zij dikwijls in. Op hen düs niet vertrouwd! 4. Kruisraadsel. Op de beide kruisjeslijnen komt de naam van een koekje. lo rij een medeklinker. 2o rij een ledemaat. 3o rij een vruchtje, dat in 't wild groeit. 4o rij een vogeltje. 5o rij 't gevraagde woord. 6o rij een provincie in ons land. 7o rij een vis. 8o rij een verkorte meisjesnaam, 9o rij een medeklinker. VOOR KLEINEREN. 1. Mijn eerste is een voertuig, mijn tweede een rond voorwerp en mijn geheel is een soort bordpapier. 2. Welke knol bestaat uit meer dan één, als hij omgekeerd wordt? 3 Op welke horens blaast men niet? Je kent ze stellig goed. 't Zijn dieren, meer vertel ik [niet. Zeg, wat het wezen moet. 4. Met h word ik gegeten, met I ben ik een jong dier, met k een toiletartikel, met st een deel van een boom en met tr een vervoermiddel. iÉi&ÉSski """t&SSpad Spanning. Toen we dit schreven, was er binnen onze grenzen en wel heel speciaal in het Amsterdamsche Stadion groote spanning. De voet balwedstrijd NederlandBelgië werd gespeeld. Duizenden vulden de ruimte rondom het groene veld, waar de twee en twintig kloeke jonge mannen streden om de sport- eer van hun vaderland. In de huis kamers; in conversatiezalen van inrichtingen, zelfs in de ziekenhui zen zaten de luisteraars volop in spanning. Wie zou het winnen? Wat zou de uitslag wezen? i Spanning was er volop in de gansche wereld. Allerlei interna tionale besprekingen werden of waren gevoerd: Moskou; Berlijn; Stresa. Wie het goede voor de we reld wilde, wie den vrede lief heeft als der wereld kostelijk bezit, die was in spanning. Wat zou het re sultaat dezer besprekingen we zen? Zou er kans wezen, dat de hemel wat zal opklaren en dat na den regen de zonneschijn zal ko men om ons te verkwikken? Wat al belangrijke vragen. We mochten wel zeggen: levensvragen voor heel de wereld. Want het ging niet om het een of andere belang; om het voortbestaan van een groep of van één bron van volkswelvaart. Het belang van heel de wereld in al haar geledin gen stond op het spel. Dat voelde ieder aan. Men wachtte op groote dingen. Vandaar de spanning in heel de wereld; onder alle volke ren; in alle maatschappelijke krin gen. Heel de lucht was vol van die spanning. In het leven van den enkelen mensch kan ook zoo ontzaglijk veel spanning wezen, gewekt door de verwachting van wat komen gaat. Zoo in onze dagen! Zal men arbeid vinden dus de jongeren. Zal men z'n arbeids- kring houden dus. de ouderen. Zullen de bestaansmogelijkheden nog meer worden ingekrompen? Zal het leven op nog bescheidener voet moeten worden ingericht? Wat moeten we voor onze kinde ren doen om hun toekomst zeker te stellen? Allemaal vragen, die spanning in het leven brengen. Wat is beter: een leven, dat onder hoogspanning staat of een leven, waaruit de spanning ten eenenmale week. Een mensch zon der spanning, is een, die niets meer wacht en die ook niets meer hoopt! Het is een uitgehold leven; de pit, het merg is er uit. Daarom moeten we niette genstaande alles dankbaar zijn, als er spanning in ons leven is en blijft. Want het houdt het leven stroomende en bewaart het voor de/i vloek van een dood moeras. Inderdaad wordt in onze dagen, krachtiger geleefd dan voorheen wel het geval was. Na het span nende leven, dat in succesvollen arbeid de gouden eeuw aan onze voorvaderen bracht kwam het zelfvoldane, ernstige, spannings- looze leven van een volgende ge neratie. En wanneer wij van dat leven hooren dan zeggen we: het is toch beter te leven met al lerlei moeite en spanning, dan zoo vlakweg zijn dagen tot jaren te zien aaneenrijgen. ft We moeten dankbaar zijn voor de levensspanning. Zij bewijst toch dat het leven bezig is aan zijn doel te beantwoorden. Want tot arbeid, tot strijd, tot overwinnen is de mensch in het leven geroe pen. Wie niet strijdt heeft geen deel aan de overwinning. En slechts degenen, die in onze bange dagen de tanden op elkaar zetten; die doen wat ze kunnen om zelf boven water te blijven of anderen te helpen drijvende te blijven, zijn de menschen, die in de spanning blijven en het leven genieten in zijn hoogten en diepten. De schipper, die rust aan den wal, zal U vertellen van zijn lange zeemansleven en in al die verhalen zal hij U veel en gaarne spreken over de stormen, die hij doorwor stelde. Terugziende op die jaren lijkt hem dat het mooiste. Het leven niet anders: In den ouden Bijbel staat van het men- schenleven: het uitnemendste van die jaren is moeite en verdriet. J. Nagel. TUSSCHEN Middelburg, Augustus 1935, Goeie vriend Jan! J'ao'ter over, dat er tegenwoor dig zö kriemeneel vee bonden bin. Noe kü je daeruut drekt begriepe, dat er ook in dat opzicht niks nieuws onder de zunne is, wan je moe wete, Jan, dat in den ouwen tied in ieleke stad de menschen van 't zelfde ambacht in één ver- êenegienge waere: bienae zóvee verêenegiengen as t'er ambachten waere. En g'liek as toen die men schen dat deje om daedeur sekuur- der an de boterammen te kommen, moete de meeste bonden dae noe ook nog vö diene. Neemt dat de menschen is kwaelijk, Jan. En van andere bonden, die probbeere om 't leven in 't algemêen beter en angenaemer te maeken, zü me d'er toch ook nie gauw te vee dienk 'k. En noe zü d'er wel is bonden zien, die wè gemist konden öore. Bè noe, die zulle op ulder tied ook wï wè verdwiene. En in ielk geval bin aol die bonden wir 'n mooi bewies van de vrieëid in Ne derland. En as t'er noe 'n bond is opgericht voo menschen mi groote gezinnen, dan die men schen dat nie gedae vor 'n lolletje, mer om daedeur de belangen van ulder gezinnen te dienen. Kiek, Jan, uusouwens mi vee guus öore wel is achteruut gezet, a was t mè deu d'uusjesmelkers, wan a bin de kinders 'n erfdeel des Heeren, d'uusbaozen mè liefst zöo 'n gröote errefenisse nie in ulder weuniengen. En dan draoit 't er gemêenlienge op uut, da vö som- migste gröote uusouwens a nie vee over schiete as ouwe, verreveloo- ze ongeriefelijke uzen. En as noe zöo 'n bond d'er voo werkt, dat ook aol de gröote uusouwens pron- tjes en gezond weune, dan wensch 'k ze zegen op ulder werk, wan kiek 't is gevaerelijk om te weu- nen in ouwe kotten. De moeders eb in zukke weuniengen gin aor- digeid meer in d'er uusouwentje: 't doet toch niks op in zöo'n uus en dat kan dan wel is de vaoders de deure uutjaege. En as ze van dien bond zeie, dat de vaoders van gröote uusouwens, 't lest van aol in den öorelog moete, dan gaen 'k daemee akkoord, wan a bin in mien öogen aole menschelevens van groote waerde, die van zukke vaoders bin nae mien mêenienge toch 't dierbaerst. Mer as de vao ders en moeders van groote uusou wens meer stemmen moeten bie de verkieziengen, dan vin 'k dat mit joe dwaeseid, wan as dat deu moch gae, dan zouwe de bezit ters van vee Ollansche effecten en d'eigenaers van vee uzen en land in Nederland ook wè kunnen zeie, wilder ebbe recht op meer stem men, wan m'n meer belang bie 'n goeie regêerienge dan erreme menschen. En wae was 't ende daevan. En as jie bange bin vor 'n bond van joenge joengers, ikke niks, oor. As ze mêene, da z'in de ver- drukkienge bin en as ze dienke da ze deur 'n bond in goe fassoen daeruut kunnen komme, dan zou 'k zeie: lae mè doe, oor. Mè wae da m'n dan verêene giengen vö nöodig 'n' bond vö bescherremienge vor onze gulden, kun me nog misse, zö lank as kap- tein Colijn an 't roer staet en ie g'ollepen öort deu z'n flienke be- mannienge. Joen, Jan, g'loof mè gerust, dat er êel wat spikkelan ten ier en in butelande ulder boon tjes d'er op te wêeken geleid aode om de gulden te laete kelderen. Mè 't is ulder neuze lekker vöbie gegae. 'k Dienke, dat er êel wat mit ulder gebakke peren zitte. Noe z'è net, wa ze verdiend wan je moet er toch nie zot over dienke, da zukke kerels ienkeld om vuul gewins wille zövee fassoendelijke zunige menschen in de dikkeden- sie.aode wille brienge. De sociao- len ebbe bie de verkieziengen ao mè gerope, da ze bouwers wille zien en geen afbrekers, mè 'k vrae- ge of de gulden kappot maeke dan geen rinnewêeren is, Dae wi 'k noe nie mee zeie, öor, dat aol de sociaole de waerde van de gulden wille laete zakke. Werentig nie, dae bin zövee sociaole, die ook lekker vee centen en die daerom ook de gulden graog in êere willen ouwe. Mè 'k bedoele, dat ulder m mit de Röomsche saemen de val van 't geld nie tegen aode kunnen ouwe. 'k Zou wè wille, dat aol de Ne derlanders, die dienke, dat er wel- vaert komt deu 't zakken van de gulden, is beter wilde luustere nae de lesse, die België ons geeft. Af- fijn, 'k praote d'er nie mir over, 'k Eb uut êel die geschiedenisse nog 'n lesse geleerd en da's den dezen: da saemen afbreke vee makkelijker gaet as saemen bou- we.. As de Röomsche die lesse noe ook mè verstae, dan bin 'k vee geruster. 'k Bin ook êel blie, dat er 'n appart minnesterie gekommen is voo de landbouw en de visscherie. Die eb aolebei biezonder ullepe nöodig. Mè 'k bin ook êel blie, dat de nieuwe menister is za kieke, of aol da zurregen nie is kan mi min der bemoeizucht, 'k Oop 't. Ie zal êest aoles is prontjes onderzoeke. 'k Dienke, as sommigste amte- naers dat leze, da z' a piene in ul der buuk kriege. Mer as sommig ste dae b'roerder van öore, öort de schatkist d'er meschien wè be ter van. Afwachten mè, Jan. Vö meneer Colijn en z'n con- fraoters 'k nog' 'n vaesje, da ze mè goed moeten ontouwe. Ier ei j't: De wangunst heeft 'n zee van stof, Dies, hoe men 't wikke in zijn [gedachten, Volkomen eere is nooit te [wachten. 'k E je lest al is geschreve, dat 't kommenisme in Rusland an 't aftaekelen is. En wa 'k aoltied ge loofd de gosdienst ze dae nie kunnen uitroeie. Zeker, deu de verdrukkienge is d' onwaerachtige gosdienst verdwene, mè de waer- achtige vromen ieuwe stand: in de smeltkroes wier 't goud gezuvera En noe kunne de ruge, kouwe, ge leerde, mè nie wieze kommenisten d'eenvoudige vromen nog in aeh- terafoeken laete izitte, de leste, zü 't winne, wan ulder moed wekt bewonderienge en verêerienge, voraol bie de joenkeid. Die zulle in de toekomst gerechtigeid uutoefe- ne en dan za blieke, dat tegenover martelaers de gróoste schreeuwers t op 't leste toch af moete legge. J'ei nog is in den brêejen ge schreven over d'ongelukken mi d' auto's en d'öorzaeken daevan. Op aol, da je daevan schrieft, kan 'k jae en aomen zeie. D'overeid za krasser op moete tree. Nae mien mêenienge moete die arcTe renners toet d' overtugienge gebrocht öo re, da ze mit 'n bitje zachter te rien gauwer tuus kunnen zien. Oe da zö, za je vraege. In d'êeste plaese moete die arde renners vee meer naer ulder pappieren gevro-" gen öore en dan nog is wat. Kiek, Jan, 'k ebbe geleze, dat erregen- sten in butelande de pelisie die renners stil lae stae en da ze dan de banden leeg laete loope. Dat 4

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1935 | | pagina 7