ZEEUWSCH
„Dat gaat niet, vent. 't Is nog
zo'n reis terug."
„Ginds is veel meer te zien",
merkte Theo op, „daar, vóór de
hangars. Laten we daar eens heen
lopen".
Dat deden ze. En zo kwamen ze
bij 't brede, ruime plein voor de
ingang van Schiphol. Daar zagen
ze ook het gebouw liggen met de
halfronde bovenverdieping en z'n
glazen wand.
Natuurlijk wilden ze nu het ter
rein op. Dat kostte wat, maar dat
was niets. Nu konden ze alles nog
veel beter bekijken. Er waren zelfs
banken, waar ze op konden zitten,
Maar de nieuwsgierige jongelui
drukten hun neuzen vlak tegen de
afrastering. Eén vliegtuig was pas
geland. Ze zagen de passagiers uit
stappen en zich later begeven naar
de K. L. M. auto om hun reis te
vervolgen. Een mecanicien inspec
teerde het toestel, dat om zes uur
naar Engeland zou vertrekken. Pi
loten in uniform met een koffertje
bij zich liepen naar hun vliegtuig.
Een ander werd door een tractor
naar de loods gesleept. Ginds trok
een gezelschap langs hangars en
vliegtuigen, onder leiding van een
beambte van Schiphol, die alles
uitlegde. Jammer genoeg werd
zo'n groep niet meer samengesteld.
Tante en de jongens hadden zo
veel tijd verloren door hun weinig
voorspoedige reis. Maar 'i was
niets erg: er was genoeg te zien.
De zon verdween weer en er
kwam stellig een zware bui
opzeten. De lucht werd loodgrijs
en 't werd donker, alsof het al be
gon te schemeren. En zie! opeens
ging al 't licht aan: de lichtmasten
en al de lampjes op huizen, palen
en gebouwtjes in de omgeving. Dat
was een fantastisch gezicht Daar
voor hadden ze Best een nat pak
over. Juist toen de eerste dikke
druppels vielen, vloog er een vlieg
tuig met een hakenkruis over om
te landen en cirkelde rond om de
goede richting te vinden. Tante
vluchtte met de jongens naar 't
Schiphol-restaurant, vanwaar ze
alles ook goed konden bekijken en
zich eens verkwikken met een
warme kop thee. Daar kochten ze
ook briefkaarten en schreven die
naar huis. En toen.... ja, toen
was 't oogenblik van vertrekken er
alweer. Want de kellner zei, dat
er juist een boot klaar lag. Dat
was ook aanlokkelijk, zo'n boot
tochtje naar Amsterdam Toch
scheiden ze node van Schiphol,
Tante troostte hen en zei:
„Jullie moeten 't met oom nog
maar eens overdoen en dan heel
vroeg er heen gaan. Je sluit je
dan aan bij zo'n groep en bekijkt
alles in de puntjes...."
„En maakt meteen eens een
rondvluchtje," voegde Rob er la
chend bij,
„Dat bespreek je maar met oom,
Die gaat over de contanten", zei
tante, „en ik hoop, dat jullie suc
ces zult hebben."
„Wij zullen oom wel bewerken",
riep Max vol vertrouwen.
Pas laat kwamen de jongelui
thuis en hadden honderd-uit te
vertellen over alles, wat ze gezien
en beleefd hadden. Ze verlangen
nu al naar de volgende vacantie en
hopen, dat oom Dolf veel van die
reis naar Schiphol zal maken. Ja,
ze hebben zich al voorgenomen:
zelf ook hard te sparen. Je begrijpt
zeker wel, waarvoor.
J. H. Brinkgreve
Entro»j,
DOMME BEER.
Mijn Beri wil niet leren
En blijft maar liever dom.
Het helpt geen sikkepitje,
Of ik al op hem brom
Pluchette, mijn hond, is anders:
Die leert toch wel zo graag
Op alles geeft hij antwoord,
Hoe moeilijk ik ook vraag
Toch gaan Pluchette en Béri
Heus naar dezelfde school.
Pluchette doet flink zijn best,
hoor
Maar Beer maakt liever jool.
Ik heb er echt verdriet van.
En 'k zei 't hem al zo vaak.
Maar hem kan het niet schelen,
Hoe. boos ik mij ook maak
Hij moet 't nu zelf maar weten.
Ik zeg het hem niet weer
Maar als hij niet wil leren,
Blijft hij een domme beer
Carla Hoog.
RAADSELHOEKJE.
OPLOSSING DER RAADSELS
UIT 'T VORIGE NUMMER.
VOOR GROTEREN.
1. C Chimpansé.
Aha
griep
bromtol
Chimpansé
schaats
k o n ij n
esp
2. Bloemkool, Melk, bom, oom,
bok, Lek.
3. Waar gaan jullie naar toe We
gaan naar Nora. (Arno).
Ga je met Piet Scheveningen of
Noordwijk bezoeken (Etsch).
Waarom nam u rode gordijnen
in de eetkamer (Mur).
Ik wilde geen ongenoegen heb
ben en zweeg er dus maar
over. (Eger).
4. Medaillon.
VAN TWEE KIKKERTJES.
Karei Kwak, een kleine kikker,
En zijn zusje Eigenwijs
Wilden van de wereld meer zien;
Gingen samen dus op reis.
Moeder zei: Wees toch
voorzichtig
Kom terug, zo gauw ik
kwaak
Maar het tweetal wou niet
luist'ren.
Zo gaat het bij kikkers vaak
3.
Karei zei: O, het verveelt mij
In die saaie, nauwe sloot
Hij sprong weg en hield zijn zusje
Stevig bij haar groene poot,
4.
Al heel gauw kwam 't stoute
tweetal
Bij een brug. En wie daar
Meneer Langbeen Was dat
schrikken
Hulp loos keken zij in 't rond.
Maar gelukkig Meneer Langbeen
Zag iets aan de and're kant
En hij stapte heel parmantig
Door het groene weideland.
Beide kikjes hadden nu toch
Werk'lijk van de reis genoeg,
Sprongen wat zij springen
konden
Of men met een stok hen joeg
Moeder stond al uit te kijken,
Tuurde naar het eind der sloot.
Boven d' ogen hield zij steeds maar
Om te zien haar linker poot.
Toen zij zag hun woeste sprongen,
Wist zij daad'lijk al genoeg
En begreep, wat er gebeurd was,
Zonder dat zij er naar vroeg.
9.
Maar haar beide kikkerkinders,
Karei Kwak en Eigenwijs,
Gingen in de eerste tijden
Nimmer meer alleen op reis
VOOR KLEINEREN.
1. Vijver, ijver.
2. Tom.
3. De maaltijden.
4. L in D linde.
OM OP TE LOSSEN.
VOOR GROTEREN.
1 Mijn geheel wordt met 9 letters
geschreven en noemt een
plaats in Gelderland.
1, 2, 3, 7, 4, 9 ia een jongens
naam.
4, 7, 6, 5, 8 is een natuurver
schijnsel.
1. 2, 2, 3, 4, is een bekende
plaats in het Gooi.
Een 1, 8, 2, 9 is een deel van een
plant.
Een 1, 3, 2, 4, 9 kan een ware
ramp zijn.
2. Verborgen delen van een plant.
Tante brak elk der grote koeken
in twee stukken.
Er zijn al zes kinderen. Sommi
gen hebben haast en gelukkig
komen ze nooit te laat.
Wil je wel geloven, dat ik laatst
amper genoeg aardbeien had?
Goed, dat Oom Hans te elfder
ure nog gewaarschuwd werd
Hebben Jan en Greta Karei niet
gezien
3. Welke stenen kan men vinden
In de Lek en in de Rijn
Slechts vijf letters zijn er nodig
Om te zeggen, welke 't zijn.
4. Vul deze 16 vakjes in met:
2A 3E 20 1D 2G 4N IR 1 W
maar doe het zó, dat je van links
naar rechts en van boven naar
beneden leest:
lo rij een deel van je gezicht.
2o een stad in Azië.
3o een hondennaam.
4o een viervoetig dier.
VOOR KLEINEREN.
1. Welke hoed is het hardst en doet
toch geen pijn, als men hem
draagt
2. Mijn eerste is iets, waar jongens
graag op slaan, mijn twede
wordt op het hoofd gedragen
en mijn geheel is een blaas-in-
strument.
3. Welke kers wordt groen gege
ten
4. Op de zigzag-kruisjeslijn komt
de naam van een plaatsje aan
de rand der Veluwe.
X lo rij een rivier in
X Beieren.
X 2o rij een lichaamsdeel
X van een dier.
X 3o rij een flinke hoogte.
X 4o rij een roofvogel,
X 5° rij een viervoetig
X dier.
X 6o rij een deel van je
X - arm.
7o rij een ander woord
voor nadeel.
8o rij een hond.
9o rij een vrucht.
lOo rij een ander woord
voor rekening.
e L ZONDAGSBLAD
i\AN DE PROVINCIALE ZEEUVSCHE MIDDELBURGSCliE COUPAhTi
De Terugtocht,
Wij hebben den langsten dag al
enkele weken achter den rug.
Juist op den langsten dag zond
mijn kolenhandelaar zij een goed
koop aanbod voor den kolen-win
tervoorraad. Dat lijkt niet erg
vriendelijk om, als men nog staat
aan den aanvang van den zomer;
als genoten wordt van den tuin in
zomertooi, als zomer-vacantie-
plannen gemaakt worden, om juist
dan herinnerd te worden aan den
winter, die komen gaat.
Toch is het goed bij alle dingen
te letten op de keerzijde. In da
gen van vreugde springt men dan
niet te hoog op; in dagen van
droefheid laat men zich dan niet
al te zeer neerbuigen. Zoo wordt
het ware midden gehouden.
Onkennen baat niet: wij zijn op
den terugtocht. De kalender ver
kondigt het ons iederen dag met
dikke zwarte cijfers. Wij kunnen
niet behulp van den zomertijd ons
wel wijs maken, dat het nog zoo
heel lang duren zal wat zijn de
avonden heerlijk lang we gaan
iederen dag een onmerkbare span
ne tijds de dagen zien korten. Wij
gaan niet naar den zomer toe. We
zijn in den zomer en wij gaan naai
den winter. Daar helpt geen iieve
vader of moeder aan. Geen teleur
stelling; geen vreugde; geen on
verschilligheid, Het feit is daar
eenvoudig om het te aanvaarden:
Wij zijn op den terugtocht.
Terugtocht het woord heeft
een onaangenamen klank.
Er ligt vaak iets lafs; iets verne
derends in.
Een leger op den terugtocht is
een geslagen leger.
Een soldaat, die heimelijk den
terugtocht aanvaardt, is een vluch
teling; een deserteur. Zijn straf is
de dood: niet langer waard te le
ven.
Toch kan het ook anders wezen:
beter ten halve gekeerd dan ten
heele gedwaald zegt een goed oud-
Nederlandsch spreekwoord. Het is
niet erg te hebben gespeeld het
is wel erg nooit met spelen te heb
ben opgehouden. Het is niet erg te
hebben gedwaald, maar het is heel
erg op dwaalwegen te blijven als
een betere weg werd gewezen.
Zoo kan een terugtocht zelfs
eervol worden. Want ongelijk er
kennen onteert niet. Het boete
kleed ontsiert niemand. Het zijn
trotsche menschen, die hun fouten
niet willen erkennen; hun ongelijk
niet willen belijden. En trots is
wel een hatelijke ondeugd.
Hoe vaak zijn wij gewild of
niet gewild zóó op den terug
tocht Want het leven is niet mild
en de menschen in hun oordeel al
evenmin. Wij worden gedrongen
tot een terugtocht, omdat wij ge
botst zijn tegen de harde werke
lijkheid van het leven en van de
menschen en om ons heen.
Op den terugtocht. Een groot
deel van ons leven wordt er door
ingenomen. Eens menschenleven
is zeventig jaar. Hoevelen blijven
daar beneden? Wie weet, wanneer
het zijn ..langste dag" is en zijn te
rugtocht begint? Maar dit weten
wij wèl, dat het overgroote deel
der werkende en rustende, der
zich verheugende en zich aftob
bende menschen op den terugtocht
is.
Ook die terugtocht kan eervol
wezen.
Wanneer men rechtuit en recht
op door het leven ging.
Als man van eer en geweten.
Staande in zijn plicht.
Aan het einde van dien terug
tocht komt het vallen.
De militairen spreken van vallen
op het „veld van eer".
Maar dat geldt heusch niet van
hen alleen.
Dat kan ieder, die den moed had
om te leven.
J. Nagel,
BRIEFGESCHRIEF
TUSSCHEN
JAN EN JEWANNES.
Middelburg, Juli 1935.
Goeie vriend Jan
Jie ao 't over dien dirrekteur,
die en pursant ook opperkonteleur
was en die duzenden en duzenden
voo trektementen en voo ditjes en
datjes in z'n zak wist te steken,
'k Begriepe j'n ^rregernisse. En
wat mien bie aol dat onnoödig
smieten mi geld ook nog zó erre-
gert, is, dat dat pas zó laete uut-
komt. 'k Docht, dat er aoltied
maenden van te voren vor 'n staes-
bedrief 'n begroótienge gemaekt
moet oöre voo 't vollegend jaer.
Van oöre zeien weet 'k, dat dae-
Die op sommigste begroötiengen
ieder jaer bezunigd moet oöre.
Noe zou 'k zó zeie, eit dien dir
rekteur gin begroótienge moete
maeke En z't in den Aog nie
vreemd gevonde, dat den dirrek
teur en den konteleur net eender
êette. En as daer amtenaers ielk
jaer 150 gulden kriege voo 't ge-
bruuk van ulder fiets, dan beteê-
kent dat vö mien, da ze drie nieu
we fietsen in 'n jaer versliete. De
marresesees uut Os mochte ier en
daer mer is onderzoeke, wat er a
zö onnoödig uugegeen oört, mè da
spreekt, da kan nie, wan die en in
Os nog oöpen mi werk.
As Jannetje 't zö gauw op d'er
zenuwen eit, dan za 't wè goed
zien, da ze no'e gewaeschoed is vö
den anstaenden oörelog, wan dan
za d'n noe nie zö koud op d'er Tief
valle, wan kiek, dat den oörelog
vö de deure staet, zü je toch zelf
ook nie tegen wille spreke. Den
oogsten in Itaolië praot mer over
d' éere en de roem van z'n land en
da beteekent vanself nie anders
as da z' er op zulle slae, dat er gin
stik van eêl bluuft.
En noe moe je begriepe,
da 'k mi m'n boereverstand
dienke, dat d' Italjaonders d'er be-
kaoid af zulle komme. En a je me
doof bin, dan oor je wè, dat er ier
ook êel wat bin, die dat Itaolië
gunne, da 's te zeien: ze gunne dat
dien oogsten, wan z' oöre d'er
kwaelijk van as die man mè staet
te schreeuwen van 'k dit gedae
en 'k za dat nog doe. 't Is net Na-
polion, mit dit verschil dan, dat t
leger van den lesten in de kouwe
omkwam en dat d' Italjaonders zü
smöre in d' itte. En dan nog wat'
Napolion gieng mee en dien oögen
meneer za tuus wè nie gemist kun
nen oöre. Bie dat aoles vraeg je
dan wel is: wae zou toch de ko-
nienk van Itaolië zitte A 'k die
man was, ao 'k a lank in butelan-
de 'n aordig gedoetje gekocht en
'k. gieng dae voo dieffertiesie
kacheloutjes kappe.
In Duischland speelt nog aoltied
ook 't stomme geweld den baos.
Wie dae meer luustert nae d' in-
spraeke van z'n eige konsensie as
nae de drievers van Itler, gaet in
'n kamp en ze ranselen 'm, toetdat
'n buugt. Lae m'n anneme, dat de
geweldenaers 't vor 'n êele stuit
winne. Roömschen en Joden en
aole tegenstanders zü dan zwiege.
't Za de stilte zien van 't kerrekof.
Mè laete die Duischers toch ver-
stae, dat dwiengen gin regèeren,
dat rust gin vrede is. Dae zal 'n
snelle ommeloöp der waexeren
komme, wan ook vor ulder staet
in Hosea 8 7a „want sy hebben
wint gezaet ende sullen eenen
wervelwint maeyen." Mè aa's
Joodsche wieseid en dae moete
z' in Duischland niks van
'k Ao flee weke die meneer bie
m'n, dae 'k wel is mee zitte
praote op de Loskaoie. 't Moch
wel itte, dat Endrik ook nè kwam.
Je begriept, da ze wat afkleste. 'k
Zat mè te luusteren. Dae zeide die
meneer in eênst, dat er is één 'n
brommende lofrede ao willen
ouwe op den bekenden Alcides
(Hercules) en dat er* toen 'n ande
ren zei: „Met welke loftuitingen,
mijn vriend, zult gij hem verheffen,
dien wij allen kennen, of wie is er
onder ons, die hem veracht En
drik wist nie, wae de man nae toe
wou en ik nog vee minder. Mer ie
gaf uutleg. Ie zei, dat er tegen
woordig vee boeken geschreven
oöre over diengen, dae de lezers
gemeênlienge al aoles van wete.
Me gaeve 'm g'liek, mé bleve toch
nog vraegend kieke. Mè daer ao
je 't: dae zou noe wir 'n nieuwen
boek komme en die eêtte: De
hechte band tusschen ons volk en
ons vorstenhuis. Die meneer zei
mè ronduut, dat ielekendeen weet,
dat dien band er is en da gin
mensch daer iet op tegen eit. En
drik g'loofde dat nie van de soci-
aolen en de kommenisten. Mè die
meneer zei, dat de meeste sociaole
dien band goed vinde en de rest
en de kommenisten zü deu dien
boek nie verandere, wan ze lezen
'm nie. Zodat dien boek alleênig
goed is vö den ugever en d' eêren,
die ulder geleerdigeid is kunne
luchte vor idem zoövee. En® noe
27 Juli 1935
III
moe zoö 'n boek, zöas, dat êet, lief
de voo de Koneginne kweêke.
Kiek, 't is net andersom, daer is
liefde voo de Koneginne en daer-
om is t'er ope bie den uugever, dat
er vee boeken verkocht zuilen
oöre. En dien boek is te minder
noödig, omdat er toen de Prinsesse
vuuf en twintig wier, al 'n boek is
gekomme en die eêtte: Trouw aan
Oranje. Noe, je begriept, da 's van
't zelfde laeken 'n pak. 'k Vraege
ook wel is, of de Koneginne zukke
boeken mooi vindt, 'k Weet van
Endrik, da Konienk Willem de
tweede van zuk soort boeken niks
moch wan die wou nie eênst
da z'n kinders vaoderlandsche ge-
schiedenisse leerde, omdat dae
vee te vee moois -over de prinsen
van Oranje in stieng.
Dat 'n menscheleven eêl dier-
baer is, weet je nè zö goed as ik.
Vandaer vanself 't groöte meelien,
as t' er bie 'n ongeluk menschen
omkomme. En dae deur oöre d' er
ook öopen geld verdokterd om 't
leven te verlengen, ook al is dat
leven vö sommigste menschen a
nie vee anders as ziekte en ver
driet. Mè daerom staen 'k er vreèd
van te kieken, da sommigste men
schen toch zö roekeloos ulder le
ven waoge. En dan dienk 'k van
self, oe da sommigste in diep.
stroömend waeter gae, of in de
zeê mit oöge golleven, zonder da
ze goed kunne zwemme. 'k Zou an
de joengere onder zukke menschen
wel uut wille schreeuwe: „As j'
om j'n eige leven nie geeft, dienk
dan toch is om je vaoder en je
moeder". Da m'n in di verband
sommigste plaesen gelukkig moete
prieze, as t'er n ongevaerlijke
zwemgelegeneid is, spreek van
self, g'liek a 'k 't verschrikkelijk
vinde, da sommigste gemeenterae-
den nie schiene te verstaen, da z'
in dezen 'n roepienge En daer
oört vanself ook toe; dat 't baoien
en zwemmen in vuul, besmet wae
ter verbooie moet oöre en daer
om stieng 'k er van te kieken, dat
er in ons land n waeter is, dae
de soldaoten al lank nie in moch
te zwemme, omda 't zö vuul is,
mè de. burregers laete ze nog mè
doe. 'k Zou zeie, daer is de burre-
gemeester gin burgervaoder.
Je za d'er ook wè j'n aordigeid
in g'aod dat twee kinders van
den Belgischen konienk naer ons
land gekomme bin om is prontjes
Ollandsch te lêere praoten. 'k Vin
de 't êel wies van die goeie man.
Ic begriept, dat die guus daedeur
den toegank kunne kriege toet
d' arten van aol degene, die in Bel
gië liever gin Fransch oöre. 'k Vin
de 't ook 'n eêre vor onze taele.
En de konienk geeft daemee dan
ook 'n verwiet an aol d' Ollanders,
die 't vule anwensel om êelemael
onnöodig ulder mooie taele te be
kladden mi vreemde woorden.
Mer Endrik zei, dat dat a zö lank
gebeurt. En toen vertelde 'n iet,
dae 'k vreêd van stieng te kieken.
Je moe wete, dat, toen onze Kone
ginne 'n meisje was van 'n jaer of
2.
stond
8.
s