0 ZEEUWSCH ZONDAGSBLAD In Het Zwembad. \AN DE PROVINCIALE ZEEUVSCHE MIDDELBURGSCHE COURANT MmKMoEH VACANTIE. DE MUISJES. OP DE HANDEN DRAGEN. RAADSELHOEKJE. X x X X X X XX X XX X X X X BRIEFGESCHRIEF JAN EN JEWANNES. 20 Juli 1935 III Hoera Het is vacantie Zes weken niet naar school, Maai heerlijk nu naar buiten! Daar maken pret en jool We hebben op die weken Ons al zo lang verheugd. Vacantie is toch 't zelfde Als „niets doen" en „veel vreugd"! We zaten op de banken Een groot deel van het jaar, Maar nu is het vacantie, Zijn we met leren klaar. De één gaat naar de hei toe, De ander naar de zee Of naar het bos. 'k Denk: ieder Ging dolgraag met ze mee. Maar ook al komt van uitgaan Bij som'gen heel'maal niets, Dan kun je immers lopen Of rijden op een fiets Naar buiten kun je altijd, Vergeet dat vooral niet En dat je thuis kunt spelen, Als 't regent, dat het giet. Je „speelt" dan verre reizen, Hebt een kampeerterrein, Je reist per vliegmachine, Per auto, boot of trein. Steeds zie je and're landen. In één woord: je geniet. Laat vrolijk daarbl" klinken Een blij vacantie-lied Muisje Trippel en Muis Knabbel Zaten samen in een hoek, Trippel had een lekker korstje, Knabbel vond een kruimel koek. Rustig op hun achterpootjes Zat het tweetal bij elkaar, Vonden het een buitenkansje, Dachten heel niet aan gevaar. Maar op eens: de deur ging open. Foei, wat was me dat een schrik Beiden stoven zij een kant uit Op hetzelfde ogenblik. Trippel rechts- en Knabbel linksom, Vlogen zij nu langs de grond. Bleek van angst en hevig trillend, Gluurden zij maar in het rond. Eind'lijk was de kust weer veilig. Beiden slopen naar de hoek. Trippel zocht weer naar het korstje, Knabbel vond zijn kruimel koek Daarna gingen zij naar Moeder En vertelden het geval. Moeder Muis zei: „Wees voorzichtig, Want gevaar loert overal «UMvrmiimniiMraMBMtmmmanHiaMV Henk, de H.B.S.-er, heeft het Onder 't eten over school, Zegt daarbij: Die nieuwe leeraar, Vader, heet meneer de Kool. Die geeft nog eens les Je moet wel Naar hem luist'ren; dat is vast En 't is zaak ook met je werk, hoor Dat je op de fouten past In 't grote honden-zwembad, Daar gaat het lustig toe. De honden zwemmen, duiken En worden niet gauw moe. Moor springt plots met een vaartje Het frisse water in. Dat is met 't warme weertje Juist iets naar Moortje's zin Daar zwemmen om het hardst, kijk Hek en Azor, zijn vrind, Ik ben toch heel nieuwsgierig, Wie van de twee het wint Caro, de oude badknecht, Heeft heus zijn handen vol. Geloof maar, dat in 't zwembad Slechts hij het vindt niet dol Maar als op eens de bel gaat, Dan is het sluitings-uur. Komt allen vlug uit 't water Wie 't niet doet, wel dien stuur Ik één-twee-drie naar huis toe En van het zwembad af Zegt nu Caro, de badknecht, Want dat 's de grootste straf - Maar.... hij kan vertellen, enig - 't Is een reuze-leuke baas. - Heel wat anders dan de voor'ge; Dat was toch zo'n stijve Klaas - Wat graag mogen wij hem lijden En de les duurt steeds te kort. - 't Is een feit, dat op de handen Hij door ons gedragen wordt! - En op eens vraagt kleine Hansje: Pappie, zeg, is dat heus waar - 'k Dacht, meneer de Kool was daarvoor Wel een beetje al te zwaar Carla Hoog. OPLOSSING DER RAADSELS UIT 'T VORIGE NUMMER. VOOR GROTEREN. 1. Korenbloem, Berk, meloen, kerk, rok, oor. B A S T A N N A S N I K T A K S 3. Dit pak is veel te zwaar en daarom word je zo moe. (arend). Heeft Greet je gezegd, hoe hoe ken op dit patroon aangege ven zijn (oehoe) Ik zal het morgen aan Tante vragen, want ik kom er elke dag. (merel). 4 Een schoorsteen. VOOR KLEINEREN. 1. Wie niet waagt, die niet wint. 2. Dom, burg; Domburg. 3. Vink, pink. 4. S 1 a k Sassenheim raar mast roos geel Anna hond melk Hein naam OM OP TE LOSSEN. VOOR GROTEREN. 1. Kruisraadsel. Op de beide kruisjeslijnen komt de naam van een dier, dat dikwijls aardige kunsten ver tonen kan. X 9 X 10 rij een medeklinker. 2o een uitroep. 3o een bekende, veel voorko mende ziekte. 4o kinderspeelgoed. 5o het gevraagde woord. 6o iets wat onder de voet gebonden wordt. 7o een knaagdier. 8o een boom, 9o een klinker. 2. Mijn geheel wordt met 9 letters geschreven en noemt een groente. 5, 4, 9, 6 is een voedzame drank. Een 1, 8, 5 is ontplofbaar en zeer gevaarlijk. Een 3, 7, 5 is een familielid. Een 1, 3, 6 is een viervoetig dier. De 2, 4, 6 is een rivier in ons land. 3. Verborgen rivieren in het buiten land. Waar gaan jullie naar toe? We gaan naar Nora. Ga je met Piet Scheveningen of Noordwijk bezoeken? Waarom nam u rode gordijnen in de eetkamer? Ik wilde geen ongenoegen heb ben en zweeg er dus maar over. 4. Wie kan een sieraad maken van: Edam Nol Li VOOR KLEINEREN. 1. In onze tuin is een waterplas. Als je daar één vijfde deel van wegneemt, blijft er iets over, dat je op schooi maar eigen lijk ook in huis moet heb ben. 2. Keer een Slein en schaad'lijk beestje Eens precies en handig om. Je krijgt dan (het is geen grapje!) Werkelijk mijn broertje 3. Buiten welke tijden kan geen enkel mens of kind? 4. Wie kan een boom maken van: (i iitéi - De Wesp in de flesch. Wie zag nooit een wesp in een flesch. Zoo spelenderwijs, gelokt door een zoeten geur, kroop zij door den hals de flesch in. Nu zit zij gevangen in de gedroomde heerlijkheid. De vreugde duurt niet lang. De heerlijkheid houdt den dood in. De vrijheid, 't leven lokt en roept buiten de glazen wanden der gevangenis. De angst van den dood omgeeft haar binnen die wanden. Weg uit de heerlijk heid; weg uit de gevangenis; be vrijding van de angst, het volle le ven in Dat roept van het een naar het ander, dat vreugd en voedsel en leven belooft. Dat loe pen houdt in: vrijheid en leven is vrijheid in hoogte en lengte en breedte. De strijd om het leven begint Het is zielig dien strijd gade te slaan. Want we weten: net is te vergeefs. Tevergeefs het kruipen en klimmen en vliegen. Tevergeefs het zenuwachtig intrekken van het lijf; het gebeweeg der vleugels; het tasten der voelhorens. Eindelijk heeft de strijd een einde. De wesp geeft zich gewon nen. Ze zit op den bodem. Temid den van alle heerlijkheid. Het ein de is de dood. Langzaam, maar ze ker. Zooals heel het menschenle- ven van af de wieg een langzaam, maar zeker wandelen naar den dood toe is. Er is in heel het le ven van al wat tot leven is ge schapen niets zóó zeker als juist: het einde des levens. De oude les, d'e we maar moei zaam leeren. Er is heel wat toe noodig, eer ook de mensch zijn vleugels strijkt en op den bodem van zijn leven den dood gaat wachten. We hopen van het leven: heer lijkheid. Zonder verwachte heer lijkheid geen ide,alen. Zonder ide alen geen opgaand leven. Spre ken we niet van tegenspoed, die teneer drukt; verbrijzelt; plat slaat? We willen opgaand leven. Dat spruit uit het verleden en wordt gedragen door de toekomst. We hebben een paradijs achter ons het verleden. We denken een he mel voor ons in de toekomst. Daartusschen: het leven der menschheid, die in deze verbro ken en verwrongen wereld zoekt een beetje geluk Op den gang door de eeuwen leerden we af om veel geluk te vragen. Als er maar iets komt van den opgang; maar iet's van de vrijheid, waarin reeds geluk ligt besloten, dan zullen we tevreden zijn. Maar we zijn gevangen. In de menschelijke beperktheid. We w'l- len opwaarts varen met vleugelen als de arenden. Maar bij den der den vleugelslag voelen we, dat de pennen ons werden uitgetrokken. We zien het mooie leven, met het licht, met de vrijheid, met dit en dat; met alles en nog wat, dat zoo heel veel belooft, 't Is als of het daar vlak voor ons ligt. We heb ben er maar heen te gaan. En toch er is een scheiding. We kunnen er niet heen. Net als de glazen wand van de flesch, die de wesp vast houdt. Nu komt ook bij ons de strijd om het onbereikbare te grijpen. Tas tend zoeken we. Wij willen om hoog en we kunnen niet. We wil len vooruit en we stooten op vas ten tegenstand Wat doet een menschenwereld zooveel honderd jaren al niet om het leven van een beetje vrijheid en een beetje geluk te vinden. Voor de vrijheid hebben ze re voluties gemaakt en om het geluk hebben ze oorlogen gevoerd. En de vrijheid bleek een fantoom en het geluk een parodie De wesp in de flesch is met de mensch in het leven. En het einde gaat komen. Het komt in de vergelijkvloer- sching van het bestaan. In het zich tevreden stellen met den schijn en naar het wezen niet meer te vra gen. Het is hard om het te zeggen. Maar het is zoo. Wie tevreden werd met het ge- lijkvloersche gaf het opwaarts va ren voorgoed op. De wesp zit op den bodem van de flesch en wenscht niet meer en wacht het einde. Zoovelen zijn er om ons heen, die zijn gaan zitten op den vlak ken bodem van hun leven. Ze heb ben het verticale verleerd en al leen het horizontale zint hun nog, En het einde van het leven zal hun overkomen, zonder dat ze ooit den zin van het leven hebben door grond: tusschen paradijs en he mel. J, Nagel. TUSSCHEN Poeldurp, Juli 1935. Vriend Jewannes As ik of jie de menschen bie d'r neuze neme, dam noeme ze dat bedrog, mè as je wat meer in de waereld b'n en je benaedeelt 'n eelenboel lui, die niks te missen of je kriegt de kanse om 't Land voe zoovee en zoovee duzende gullens te bestelen, dan ze dae tegenwooieg 'n ander woord voe. Dan noeme ze dat fraude. Zie je, Jewannes,. dat klienkt 'n bitje def- teger as zoo mè ordenaer weg: be drog. En ik dienke, dat de kranten op t'n duur vergroot zulle motte worre, want dae gae agauw gin dag verbie, of je leest dat mooie woord en lange artiekels over fraude. Oevee terveschandelen me noe a nie egad Ier in de buur- te, in Braebant en noe me wee fraude en geen klein bitje in Gelderland en daeromtrent. Nee. nee, de waereld gaet 'r wat eeilik- ■iegeid angaet, nie op voorüut. Noe me 'n leger van Kriezisamte- naers, óóge en leege en tóch knoeie ze, dat de lappen d'r of vliege. As ik menister was, zou ik zegge: „ik merke wè, dat 'r mie aol dat steunen zoo eknoeid wordt, dat de goeie mè mie de slechte motte lie en 'k ouwe d'r glad mie op." Want waerom motte d r zoo vee boeren weze, die mie aol d'r steun nóg nie tevree bin Menister weze, dat mag j' ok Al ei je de beste bedoelegen van de waereld, 't is toch nooit genoegt en j' ei aoltied nog vee van die kaerels, die d'r kanse waerneme. t Land kan d'r mè voe opdraaie en de belastegbetaelders, die bin d'r goed voe. 't Is bezunegen ier en bezunegen ginter as je 't zoo oort en aol dat bezunegen kost s.chatten bie schatten geld: Wat dienk je, dat dat niks is as de kon- terleurs dae mè is even twi cent en aolf krege voe ielke kilometer die ze fietsten. Mie 'n onbeperkt bedrag. Noe is dat verminderd en noe kriege ze d'r dan op z'n oogst onderd en fuuftig gullen sjaers voe. Voe d'r fiets bedoel k. En dan van dien dirrekteur van een van de kriezisberoos, die as dirrekteur alleenig vier duzend gullen in 't jaer a en toen miek 'n z'n eigen opperko.nterleur en zoo kwam d'r nog vuufduzend gullen bie. Is dat noe gin mooie meniere van bezu negen? Noe weunden dien zunege meneer nie in d'n Aag, dae dat 'n z'n beroo a en daerom rekende 'n negen gullen en sesteg cent ielken dag voe.ja, voe wat? En op de Koop toe nam 'n voe dat aolf uurtje sporens 'n abbonnement op d'n trein voe zeven onderd e twinteg gullen sjaers. Eeste klas neturelik. Noe kan zoo'n deftege meneer nie me d'n trem van 't sta- sion nae z'n bero r'e en daerom nam 'n aoltied 'n taksie. Voe z'n fijne segaartjes .kust 't land ok op draaie en zoodoende kwam d'r voe taksies en segaartjes en andere kleinegeden in vier maenden nog twee onderd gullen bie. 'n Dirrek teur, die z'n eigen opperkonterleur maekten. Zie je Jewannes, zoo zot kust d'n opperkonterleur nie mie de centen rondsprienge, of d'n dirrekteur zei: „gae je gank Be zunegen kost vee geld en me zulle 't oen plume, zoo lank as n nog één pluumpje op z'n bast eit." Weet je, wat of ik zou doe Ik zetten zoo'n voorganger, zoo'n voorbeeld in 't bezunegen vierkant an d'n diek. Mè dat za wè nie ge- beure. En op 'n aar kriezisberoo was 't 'n merakel wat owe de be- stuursleen en d' amtenaers in re- keniienge* brochte voe koffie en thee en segaren. Kiek, Jewannes, as je zukke diengen leest en as je weet, oe da 't land in nood zit, dan zou j' uut je vel sprienge. Noe komt 't awee an d'n dag, dat bie de verkenscentrale op 't ende van 33 alleeneg vuuf en twinteg du- zend gullen besteed was voe „pro paganda" zooas ze zeie. Toen ze van de Rekenkaemer wouwe wete, oe dat die vuuf en twinteg banksjes van duzend gebruukt waere, krege ze zoovee t' ooren as: „daer julder nie mie te maeken". En zoo gae je mè deur Je zou soms dienke, da ze van oogeröp glad blind bin. Posjes dae je niks voe oeft te leeren, kon- terleurs en andere amtenaers bie onderdtallen, ze worre mè an- esteld. As ze mè 'n kruuwaegen Verstand is nie noodeg. En voe de leegste baantjes is 't mè dadelik twee duzend gullen en meer trek- kement of 't zoo mè niks is. Ik dienke, as me nog 'n stuitje op de ze meniere mie 't bezunegen deur gae, dan bin me d'r eele gansch an. Oe meer bezunegen, oe meer te kort.. Wae da 't nae toe mot, ik wete 't nie. Zoo oorden k van 'emed, die 't wete kan, dat 'r voe 'n dag of wat an de veilege in Stad eeneg- te waggons mie blomkoolen, du zende bie duzende kiloos erten en tienduzende kiloos vroege petaten vernietigd waeie. As 't gin zond' is van 't kostelikke eten, dan za k 't nooit mi wete. Dae was 'n boer, die vertelden tegen m'n, da '1 vlas tegenwooreg stik diere is, Onderd en fuufteg gullen en tóch wordt dae noe nog steun voe uut ekeerd. Mie zoo 'n pries en dan nog steun, dan bi je nie slecht of. Mie de gornet Vischtertjes gaet "'t ok nog broeder as broerd. 't Is mè te wenschen, dat menisier De Wilde is goed nae d'r eluusterd eit, toen da ze d'r erremoe en d'r ellende tegen z'n vertelden. Weet je wat of ik doe zou? Zükke men schen zou ik noe wèl steune. En noe mo je nie zegge: „a wee nieu we steun d'r bie." Glad n e Ik zou zegge: „fk gebruke èèn aolf persentje van de landbouwsteun om die vischtertjes uut de nood t elpen." Eén aolf persentje van 'n groote twee onderd meljoen, dat was toch nog ruum èèn meljoen voe die erme flikkers en dae wae re ze mie uut d'n brand. Zoo, ei j eleze, da z'n dóoskop evonden van 20.000 jaer oud? En jie meenden, dat 'n nie ouwer kon weze as 2000 't Kan best. Ik za d'r nie wakker over ligge. 'k E d'r toch geen verstand van en de lui die meer geleerdegeid in d'r ood as ik en jie saemen, die zulle toch nie zoo mè wat raak klesse. Jaonetje was uut d'r musse. Ze zei: „dien Jewannes mie z'n gekles over d'n oorlog en da me nie versteld motte stae as de waereld van de zummer in lichte laoie staet Laet 'n Jikkemiene benauwd maeke, mè mien nie. t Is aol van de geleerdegeid, die Eindrik t'n wies maekt over Italië en.en. Z' ei dan ok niks ezeid van de groetenisse. Je za dus je mael mot te doe mie die van Je vriend, Jan de Smid. Als medicus mag ik u niet langer verbergen, dat uw toestand ernstig is. Wilt u soms nog iemand zien of spreken Graag, dokter. Een knapper collega dan u.

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1935 | | pagina 7