ZEEUWSCH ZONDAGSBLAD T .o^fo VAN DE PDOVINCIALE ZEEUVSCHE MIDDELBUDGSCHE COUDANT irzimwmm 29 Juni 1935 DE BIOSCOOP IN DIERENSTAD. 8- RAADSELHOEKJE. DE BIJENKORF. BRIEFGESCHRIEF JAN EN JEWANNES. SS Cfl er P a O ao, O p D P »t e p B u> P (ft S> <T P?« B i P> «SB» P 00 O i D hj P ^2.90. a o i B w <5 Ov OU ~s it* 2 P B w §- oT e- w S p w a CtZ w CO O B ar H.O tf. CO l 1. De bioscoop in Dierenstad Is wijd en zijd beroemd En wordt door kenners van de film De beste steeds genoemd, 2. Wat er te zien is O, zo veel Het allernieuwste steeds Van Wereldnieuws uit Dierenrijk, Wat zag 'k veel moois er reeds! En Mickey-Mouse, is daar een mens Het gaat juist andersom Alleen: Wie 't Wereldnieuws niet volgt, Is als bij ons heel dom, 4. Laatst zag 'k een humoristisch ding, Een dik verkeersagent: Een olifant met lange slurf (Daar was men 'r aan gewend,) 5. De slurf deed prachtig dienst daï spreekt Die ging steeds op en neer En regelde op 't drukste punt Heel rustig het verkeer, 6, 'k Vertel je ook nog van een poes, Een poes met lange staart. Die had het was een gulzig dier Steeds melk en room gespaard. 7- De kom liep bijna over en Pardoes viel Poes er in. De room zat haar in neus en oog En droop zelfs van haar kin En toen zij eind'lijk schoon weer was, Kon zij geen room meer zien Of zij voorgoed genezen was Ik weet het niet. Misschien Wat had 'k een pret Ik lachte luid. En 'k raad je stellig aan: Als je het mag in Dierenstad Eens naar de film te gaan. Een 1, 3, 5 is een voertuig. 4, 3, 3, 5, 8 is een kleur. 1, 3, 3, 8 zul je wel op de boter ham eten. 2. Verborgen plaatsen in het bui tenland. Dit boek is uit het Russis. Heeft Jan Rab er de Engelse verta ling van Neem dat kussen weg; ik ben bang er straks over te vallen. Ik zou in donker tegen u aanlo pen 3. Als mijn eerste een natuurver schijnsel, mijn tweede een uur werk en mijn derde een voor naamwoord is, wat is dan mijn geheel 4. Maak vogels van: drop roem kien paal staal rob tien gil eg VOOR KLEINEREN. 1. Welke slagers maken 't meeste leven 2 Welke rozen zijn geen bloemen? Hebben ogen, oren, aeus, Armen, benen, maar geen blaad'ren? Nee, ik zeg geen grap. 't Is heus 3. Op de zigzag-kruisjeslijn komt, van boven naar beneden gele zen, de naam van een plaats in Noord-Brabant. X lo rij een deel van je X gezicht. X 2o rij een roofvogel. X 3o rij een jorg, vier- y X voetig dier. X s 4o rij een deel van een X - schoen. X 5o een houten gebouw- X tje, planken loods. X 6o rij een meisjesnaam. 7o rij een deel van een boom. 8o rij iets, dat we alle maal enige keren per "dag doen. 9o rij een viervoetig dier, dat heel vlug lopen kan. lOo rij een lichaams deel. 4. Wat heeft tanden en geen mond, Doet toc5~goed zijn werk En is in den regel zelfs Wel bijzonder sterk 't Zijn twee dingen die ik meen, Eén gebruik j' ervan. Als je beide noemen kunt, Zeg het antwoord dan OPLOSSINGEN DER RAADSELS UIT T VORIGE NUMMER. VOOR GROTEREN. 1. O Oldenzaal e I f k a d e t schepen 01 denzaal eenzaam braam 1 a f 1 2. Barend, arend. 3. Beek, bergen; Beekbergen. 4. Kastanjeboom. Jan, mast, Joost, boot, kat, stam, bes. VOOR KLEINEREN. 1 V L A L O R A R M 2. Als ze in een vliegmachine zit ten. 3 De reus met de zevenmijls-laar- zen. 4. Heb je de zebra met haar jong al gezien (Bram). Het weer is veel te ruw immers om te zeilen. (Wim.) Wij zagen de ouden man naar binnen gaan. (Anna). Gisteren was het ook Oosten wind. (Koos). Wat zijn hoger: Ardennen of Vogezen (Gerard). OM OP TE LOSSEN. VOOR GROTEREN. 1. Mijn geheel wordt met 8 letters geschreven en noemt" een bloem. Een 8, 6, 1 is een kledingstuk, 2, 7, 6, 8 is esjUÊÈdÊX woord voor slim, sli Kleine Jantfe ging logeren In het grote Amsterdam, Vond het heerlijk, dat Oom Karei Hem in d'auto medenam. Met de neefjes en het nichtje Had klein Jantje veel plezier, Ging naar Artis en bleef tijden Staan bij 't hok van menig dier. Op een keer zou hij met Tante Naar de Bijenkorf eens gaan, Met de tram kwamen zij weldra Bij het warenhuis toen aan. Wat had Jantje veel te kijken i Overal was wat te zien. Maar.was hij op 't laatst onlekker Of teleurgesteld misschien Bij het weggaan kruipt klein Jantje Onder Tante's paraplu En zegt: Tante, 'k zag geen enk'le Waar zijn alle bijen nu Carla Hoog. 3 =11 V&rv M&nirS&iVX iJ! Crisis-Misère. Crisis-misère; voor 100 procent een woord van onzen tijd en voor onzen tijd. Uit verwarde en ver wrongen omstandigheden geboren bevat het heel veel, waarvan wij te voren nooit hadden gehoord en waarvan wij nooit droomden. Het is in alle dingen goed aller eerst te gaan staan met beide bee- nen op den bodem der werkelijk heid. Als wij dien vasten grond on der onze voeten weten, kunnen wij wel een sprong in de hoogte ver oorloven om even in een wereld te toeven, die men niet ziet met de oogen en niet tasten kan met de handen. Om het eens met een voor beeld van dezen tijd te zeggen: wij hebben dan een veilig vliegveld, waarvandaan we opstijgen en waarop wij weer zullen neerdalen. Wat is eigenlijk crisis-misère. Het is een verzamelwoord. Net als leger een verzamelwoord is voor een menigte soldaten. Crisis-mi sère; daf houdt van allerlei in: te gronde gegane zaken; opgelegde schepen; kwijnende industrieën; geslonken kapitalen; rentevermin- dering en.... een heirleger werk- loozen: ouderen en jongeren. Nu denkt misschien de een of andere lezer: lart'g nog niet genoeg en zijn misère staat er heelemaal niet bij. Er zullen maar weinigen zijn, die niet op hun wijze mee aan deze crisis helpen torschen. Ieder voor zich doet het. Wij doen het als ge heel als volk en wij doen het weer als een volk van de zeer vele vol ken over wie deze bezoeking gaat. En waarlijk, de last is niet licht. Verantwoordelijke menschen, die geplaatst worden in de leidende posities hebben het' waarlijk niet gemakkelijk. Hier komt ervaring niet te hulp; hier moet helder in zicht toch nog te kort schieten. Dat alles en nog veel meer is het wat wij dagelijks vlak om ons heen proefondervindelijk kunnen waar nemen; waf wij misschien zelf on dervinden. Aan den lijve vaak; met niets ontziende meedoogen- loosheid. Er is echter meer; veel meer; wat wij niet zien en wat zeker niet minder schrijnend is. Onlangs kwam een meisje thuis van de ca techisatie. De predikant had ver teld van de zending en van gees telijken nood in de heidenwereld. Het kind vertelde van den angst dier zwarten en bruinen, die hun leven voortdurend bedreigd weten door allerlei gevaar van booze geesten, tegen wie zij zich niet verdedigen kunnen. Toen interrum peerde een oudere broer: daar hoef je zoo ver niet voor te gaan; ik en duizenden anderen leven van de eene maand in de andere in één angst, dat wij ontslagen zullen wor den. Denk je, dat dat prettig is Maar wie denkt daaraan Ook al een brokske crisis-misère: Te voren: de jonge man eropuit om door noeste vlijt; door voortbouw op verworven kennis vooruit te komen in de wereld, nu: de angst van de ééne maand in de andere om de betrekking te verliezen. Nog een voorbeeld. We hoorden een dame onlangs in de tram zeg gen: „wil je wel gelooven, dat ik haast te bang ben om een cent uit te geven. Ik spaar, wat ik nog spa ren kan en je weet, ik was altijd zuinig. Je weet niet, wat je nog boven het hoofd hangt." Weer zoo'n klein stukske crisis-misère, dat je toevalligerwijs in de tram opvangt. Altijd zuinig geweest. Nu extra; misschien op het gierige af: je weet niet, wat hoven het hoofd hangt Oogenschijnlijk dezelfde gebleven maar, toch anders gewor den. Innerlijk anders. Er is zoo misère gekomen in ve ler leven. Misère, waar Maat schappelijk Hulpbetoon niet aan te pas komt; die het Crisis-Comité niet kan wegnemen of verzachten; toch een loodzware last; beter „een worm, die knaagt," En wie dit weet, die weet ook, dat onder de honderden menschen die hij iederen dag tegenkomt, zeer zeker talloozen zijn bij wie het nog niet gaat om de zekerheid van het bestaan; nog niet over het al of niet failleer en der zaak; nog niet over belasting- of huurschuld maar bij wie het de onzekerheid van het leven is; de angst niet voor wat komt; maar voor wat komen kan; de verschrikkelijke vraag: ben ik morgen nog, die ik vandaag ben; heb ik morgen nog, wat ik heden bezit, die hen de gansche crisis-misère doet door leven, innerlijk En wie helpt deze menschen Zij zuulen die misère innerlijk moeten doorstrijden. J. Nagel. TUSSCHEN Middelburg, Juni 1935. Goeie vriend Jan As iemend op de verkeerde pad is en ie gaet t'rug en zoekt den goeien, dan vin 'k 'm wies, g'liek a 'k vanself iemend vrêed stom vinde, as 'n willens en wetens mè deugaet op 'n verkeerde pad. Daerom vinde 'k den oogsten uut Rusland êel wies, dat 'n de boe ren dae toet êere briengt. Toet eden waere ze dae nie vee anders as uuschot, nè goed om ard te wer- reken. Daevo krege ze zoóvee, dat er nie te vee van den oenger om- kwaeme. Mè noe za die meneer d'er voo zurrege, dat de boeren toet welvaert komme. Ie begriep noe, dat, as de boeren ruum ulder brood dat dan de burregers in stad ook eten Dae draoit 'n dan eigentlijk 't kommenisme den nek mee om. Noe, dae za 'k nie om jule, oor. Endrik zeit 't oort opge- borrege bie 't andere mislukte kommenisme: bie dat van d' eêste Kristenen, bie dat van domenie Jan de Labadie, bie dat van de broeders uut Zwijndrecht en nog zovee andere meer. Apperepo, Jan, wist jie wè, dat de labbedis- sen nae dien domenie genoemd bin Mè das toet daerantoe. Noe bin 'k vreêd benieuwd, of de kom- menisten ier 't goed zulle vinde dat de boeren deur ard werreken en zunig té leven wi wat overgae- re kunne. Mè noe za je begriepe, da 'k net as jie afkeure, da ze mè geld blu- ve versmosse an dat oórelogsschip. Da 's geld gooie in 'n pit zonder boom. Ni, da schip moe vor af- braeke verkocht öore. En dae was t'er één in 't krootje, die wist daer 'n adres voo. Dat moete ze ver- koöpe an 'n sïicïitienge in Amster dam, die voo werk zurregt an joenge werrekeloöze. Die joengers breke noe ouwe spöorwaegens mi vee vorzichtigeid af en d' aibraeke poese ze zoo prontjes op, dat aoles a gauw nieuw is. Dat óort mi zeö- vee winst verkocht, dat die joen gers wè gin echt loon mè toch 'n soort van 'n belöonienge kriege. As zoo dat oorelogsschip afgebroken oört, is toet 'n zegen en dat kost- baere knoeien is dan klaer. Jan, 't is 'n oud zeien: a je mooi wil weze, moe je piene lie. De mo de, die 'n echte tiran is, eit dat uugevonde en daerom viade 'n êeleboel menschen, dat dat waer is. En bie de wilden is 't al eel erg, watte torrenementen die a nie wil le deustae om toch mè „mooite zien. Dienk mer is, oe da z' aolder- lei beesten en planten op ulder vel laete prikke en snie en kleure. Da kos vanself vee en as t'er dan ook één is, die z'n vel mè voo den elt ei laete pienege, dan kan iele- kenden zie, dat 'n mer 'n erreme vent is. Mer as die man in goeien doen komt, moet den anderen elt er ook gauw an g'Toove, oor. Noe is da pienegen bie ons al 'n êel en deweegs klaer. Mè toch nie êele- maele oor. As ,n vrommes mit d'er verstand ridÉêneert en zeit: k moe schoenen die bie mn voe ten passé, dan zeit de mode nog aoltied, nêe, je moet je voeten nè zö lank pienege, da ze bie de schoenen passe. En dan bin d'er vrouweliengen, die lillijke gezich ten trekke van d'er eksteroógen en toch zegge, dat d'er schoenen makkelijk zitte. Je begriep nie, da zukke vrouweliengen op strange op d' er bloöte voeten zö ard kun ne loöpe. En dan bin d'er ook nog, die oenger lie, omdat 'n vrommes as 'n latte zö „mooi" is. De gekke bin nie aolemaele opgeslokte, öt, Jan. Mè noe bin d'er werentig menschen zö zot en zö valsch om onden ulder staert en ulder oören af te kappen vö ,,'t mooi". Dae- deur kriege die onden aodel, zeie ze. 'k Vraege wae bluuft noe de dierebescherremienge om d' onden te. bescherremen tegen dien „aodel". M n Sint Jan ook wi g'aod. A 'k oöre vertelle, oe da sommig- ste venters tegen ulder vrouwe te keere durreve gae, dienk wel is: die vrouweliengen wete zeker nie, da ze 's aevens om 9 uur op den 23sten Juni (da 's Sint-Jansaevend) 'n blad van 'n neuteboöm in de lienkerschoe van ulder man moe- te legge, wan dan verandert de kwaeiste vent van de waereld as n blad van 'n boom. Mè da 's toet daerantoe. 'k Wi j' ook schrieve, dat Endrik vertelde, da van Sint Jan toet Sint Jacob den besten aerienk gevangen öort. Die moete julder ook ete, Jan, wan die is zö goed as medesienen. Dienk mer om 't vaesje: Aerienk in 't land, Dokters an kant. Jannetje oeft t'er gin slae of pie terselie hie te leien, oör, da 's mè poespas. Pekelaerienk is ook 'n ge zond eten, oör, mè da je de koose kwiet raekt as t'er 'n pekelaerienk van onder tegen je lienkervoet leit, betwufel 'k toch. Me moete nie aoles g'loove, Jan en zeker niks van die geluksbrieven. Je begriep toch werentig nie, wa sommigste menschen a nie uustuke om 'n an der beet te nemen, Dae was t'er één in 't krootje, die ao g'oörd, dat er in butelande 'n vent mi gas maskers leurde. Die was gekom- me bie 'n paer ouwe menschen en *n meid. Die weunde 'n bitje een- zaem. Ie miek eêst die menschen vrêed bange vor 'n gasoörelog: die kö j' ieleken dag wachte. Ie kreeg ze zoo verre, da z'n masker wou- we passe. Mer a daodelijk as ze z' op aoae, wiere z' aokelig en viele van derzelven, wan die knul ao dae van da goed ingedae, da j' op moe snuve voo t' oppereeren. Je begriept, toen gieng ie de kasten oppereêre en toen ze wi biekwae- me en ulder eige ontmaskerde, was vor ulder die maskervent as 'n vulen dief ontmaskerd, mè toen was 't te laete. 't Ao m'n instemmienge, dat jie schrieft dat de regêerienge die menschen nie mag ellepe, die zo- vee aegelschae g'aod Ellept de regeêrienge as t'er kleine ren- tiertjés gerinneweerd oöre deu 't spriengen van 'n bank Dan is 't krisiskommetee ulder voorland. Mè toch moete die boeren g'olle- pen öore en dat moete noe aol ul der confraoters doe, die ulder eige ook nie tegen aegelschae verze kerd Ellepe uut naesteliefde mè voraol om mi vertrouwen t'open, da z' ook g'ollepen zullen oöre, as ze voo 't zelfde ongeluk stae. As je j'n eige erregert an da vrie reizen op den trein van spoormen- schen, ei je glad abbuus: dat oört bie ulder loon net as, za 'k mè zeie, goekoöp aerepeiland en goe- koöpe beuter vor 'n vasten erre- beijer. 'k Zou dae zelf nog vee verder in wille gae. 'k Zou iele- kendeên, die deu de staet betaeld oört bie d' eêste kortienge van ul der trektement op den trein laete reize vor allef geld. En misbruuk kon vorkommen oöre, wan g liek a

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1935 | | pagina 9