)'aar ZEEUWSCH ZONDAGSBLAD Op VAN DE PROVINCIALE ZEEUVSCHE MIDDELDUPGSCHE COUPANTl 22 Juni 1935 Bolder DE POPPENDOKTER. ROZENFEEST. ALS DE ZON SCHIJNT. PRINSJE EN PRINSESJE. AAN HET BELGISCHE RAADSELHOEKJE. OPLOSSINGEN DER RAADSELS UIT 'T VORIGE NUMMER, VOOR GROTEREN. B o 1 E 1 I VOOR KLEINEREN. OM OP TE LOSSEN. VOOR GROTEREN. - x x x xxxxxxxxx x VOOR KLEINEREN. egMSB Verzekering en verzekerdheid. J, Nagel. BRIEFGESCHRIEF TUSSCHEN JAN EN JEWANNES. l Op zolder is een grote kist, Daar ligt een stapel kleren Uit d'oude tijd. Die mogen wij Te onderst boven keren. 2. Want weet je, Moeder vindt het goed, Dat wij ons gaan verkleden. Zij zegt: Als 'k jullie bezig zie, Herleeft voor mij 't verleden! 3 Ik zie dan alle pakken weer, Waarmee 'k als kind wou spelen. Als 't buiten regende, dat 't goot, Kon ik mij niet vervelen 4 Nu eens was ik prinses, dan bruid, Een page of Roodkapje Vriendinnen kwamen graag bij mij. 't Was altijd leuk. Dat snap je Soms, als het grote schoonmaak was, Hielp 'k alles netjes luchten, Je vat, dat 'k bij zo'n heerlijk werk Geen enkel maal kon zuchten Speel jullie nu maar op je beurt. Maar kom dan ook beneden En laat mij zien, hoe mooi je je Op zolder kunt verkleden 7 Wij zijn al weg, verkleden ons Én hebben dolle pret Moes heeft voor 't sprookjesvolkje vlug Een kopje thee gezet -Dokter, 'k heb u laten roepen. Lieselot viel van de trap iEn nu is haar linker voetje Helemaal een beetje slap Ja, mevrouw, ik zal eens kijken, Lieselot, waar heb je pijn iO, ik zie al, niet gebroken, Maar verstuikt moet d'enkel zijn Vlug zal 'k een verbandje leggen. Op de divan moet ze dan En daar rustig blijven liggen. Of ze beter worden kan Maar natuurlijk wel, mevrouwtje, Als ze goed doet, wat ik zeg, Is de pijn, ik denk het zeker, In een dag of twee weer weg iLaat u haar maar lekker eten, Alles waar ze veel van houdt! Heerlijk zoet moet alles wezen. Lieselotje lust geen zout. fNu, mevrouw, ik moet weer verder, Overmorgen kom ik weer, En ik hoop dan, dat 'k kan zeggen: 't Is vandaag de laatste keer Betsy K. 't Is Juni en dus rozenmaand. Ons tuintje is zo mooi De Bloemenkoningin verjaart, Vandaar die rozentooi Maar weet je, wie ook jarig is Mijn Moeder 't Is dus feest Zo'n bloemenweelde als van 't Is het nog nooit geweest En Moeder is nu Koningin. Haar troon is rijk versierd Met rozen 't is een sprookje net Maar een, dat wordt gevierd Met rozen en.een reuze taart I 't Is net iets uit een boek. De Bloemenkoningin, die kwam Bij Moeder op bezoek. Maar jammer, zien deed ik haar niet Dat doet geen enkel kind, 'k Geloof, dat zij die drukte heus Niet zo heel prettig vindt. Mijn Koningin houdt wel van feest. 'k Maak haar met rozen mooi In stilte dank ik d'ander voor Haar fraaie bloementooi. 't Is zomer en de zon schijnt Die maakt ons allen blij We gaan nu bloemen plukken In 't bos en in de wei. Kijk eens de bloemen keren Zich naar de zon ook toe Ze stralen en ze glanzen, Zijn nu niet langer moe, Of laten 't kopje hangen, Als in de regentijd. Weg is nu alle droefheid. Die zijn z'op éénmaal kwijt De bloemen en de zieken, Die lijken op elkaar, De zon kan hun zo'n goed doen, Dat merken w' ieder jaar Wij, kind'ren, zijn ook vrolijk En houden van de zon, Die regen en zelfs tranen Wegtoveren steeds kon. Engaat de zon eens schuilen, Dan treuren wij toch niet Wij willen vrolijk blijven, Al regent het, dat 't giet Een prinsj' en een prinsesje, Die komen op bezoek Ir. Noordwijk. Is het eig'lijk Niet net iets uit een boek Ze willen Hollands leren Al spelende aan zee Ze baden en ze graven En doen van alles mee Met kindertjes uit Holland. Of zij" elkaar verstaan Ik denk, dat valt wel mee, hoor! 't Zal zeker heel gauw gaan. Lief prinsje en prinsesje, Welkom zijn jullie hier Heb samen aan de zee maar In Noordwijk veel plezier Wij hopen, dat in Holland Je het heel prettig vindt. De groeten van.... wat veel hè?... Van ieder Hollands kind. 1. Baarden van sleutels. 2. Margriet. Griet, tram, Marie, Maart, Gerrit. 3. Kan, aal; kanaal. 4. A A R D B E I Arnhem Rotte Duin 1. Een antwoord 2. Moeten we nu al naar bed We spelen juist zo prettig (wesp.) Ik neem u geen ogenblik kwalijk, dat u zoiets zei. (mug). Heeft Tante Cato roomsoezen besteld (tor). Waar zitten jullie toch Ik zoek Evert en jou al een hele tijd (kever). 3. De hoed. 4 Deur dreu, mes, Dreumes. 1. Kruisraadsel. Op de beide kruisjeslijnen komt de naam van een plaats in Overijsel. X X X - X lo rij een klinker. 2o een getal. 3o een broodje. 40 vaartuigen. 5o 't gevraagde woord. 6o een ander woord voor al leen, verlaten. 7o een vruchtje, dat in het wild bloeit. 8o het tegenovergestelde van moedig. 9o een medeklinker. 2. Een jongetje verloor zijn hoofd. Een vogel bleef er over. Die onder het gevederd volk Steeds is een echte rover 3. Mijn eerste is een stroompje. mijn tweede en derde vormen samen hoogten en mijn geheel is een plaats in Gelderland. 4. Mijn geheel wordt met 12 letters geschreven en noemt een boom. 7, 5, 6, is een jongensnaam. Een 12, 5, 3, 4 is een deel van een schip. 7, 10, 11, 3, 4 is een jongensnaam. Een 9, 10, 11, 4 is een vaartuig. Een 1, 5, 4 is een huisdier. Een 3, 4, 2, 12 is een deel van een boom. Een 9, 8, 3 is een vruchtje, 1. Vul die 9 vakjes in met: 2A 10 2L 1M 2R 1 V maar doe het zó, dat je van links naar rechts en van boven naar beneden leest: lo rij een toespijs. 2o een ander woord voor vod. 3o een lichaamsdeel. 2. Wanneer vliegen spotvogels het hoogst 3. Wie kent er een sprookjesman Met heel grote laarzen aan Heb je 't antwoord soms al klaar, Zëf het één-twee-drie dan maar. 4. Verborgen jongens en meisjesna men. Heb je de zebra met haar jong al gezien Het weer is veel te ruw immers om te zeilen. Wij zagen den ouden man naar binnen gaan. Gisteren was het ook Oosten wind. Wat zijn hoger: Ardennen of Vo gezen Hoe ongewisser de tijd hoe grooter de behoefte aan vastheid. Als zooveel, waarop tot dusver re werd gesteund, geen vastheid meer biedt, zoekt een menschen- kind ingespannen naar zekerheid. Want zonder vastheid, zonder ze kerheid kan een mensch niet le ven. De zekerheid van het juiste varen op een goed kompas is een waarborg almee voor behouden overkomst. De vastheid in het le ven niet anders. Ze behoedt mis schien niet altijd voor ongelukken. Maar ze ontneemt aan de gedach te daaraan het beklemmende en zeker zal zij de gevolgen, die ja renlang zwaar kunnen drukken, voor een goed deel verzachten. Vandaar dat een menschenkind op meer dan één gebied verzeke ringen afsluit. In de laatste jaren heeft het sociaal gevoel allerlei verzekeringen gebracht voor de economisch zwakken. Sociale ver zekeringen werden noodig geoor deeld en ingevoerd. Droeve erva ringen op het breede gebied der verzekeringen leidden tot de op- richtilng van de verzekeringska mer, opdat de vastheid, de zeker heid, waarop velen hun leven en de toekomst van hun leven bouw den, inderdaad die veiligheid zou bieden, die men verwacht daarvan. Het zou een heele lange rij wor den, wanneer wij hier een opsom ming zouden geven van de vele verzekeringen, die men afsluiten kan, maar juist die bonte verschei denheid bewijst wel heel duidelijk, hoe groot de behoefte is, die een menschenkind te midden, van al het wisselende en wisselvallige heeft aan vastheid en zekerheid. Nu zijn daar kan men vast opgaan de zichtbare dingen een afspiegeling van de onzichtbare. Oneerlijkheid in den handel be wijst, dat een mensch niet eerlijk is ook tegenover zichzelf. Het on zichtbare toch kan alleen door het proefondervindelijke zich openba ren en gekend worden. Niet alleen wat de uitwendige dingen des levens betreft: ziekte en begrafenis; brand en diefstal en wat dies meer zij, heeft de mensch behoefte aan vastheid en zeker heid; ook innerlijk voelt hij die behoefte. Daaraan kunnen wij niet anders voldoen dan door een goed gewe ten. Uit den Bijbel halen wij hier twee woorden aan: een ieder zij in zijn gemoed ten volle verzekerd en een ieder zij steeds bereid" re kenschap te geven. Er zijn menschen, die leven in een voortdurende angstpsychose of wel ze worden gedrukt door een minderwaardigheidscomplex, dat ook angst baart. Ze vallen van de ééne vreeze in de andere. En zij zijn haast niet in staat om zich te verdedigen óf door hun vrees óf door hun gevoel van minder waardigheid. Hun ontbreekt vast heid, zekerheid. En dit is ook merkwaardig, dat met die men schen zoo heel weinig valt te spre ken. Zij zullen het U toestemmen, dat het heerlijk voor hen zou we zen, als ze beslister konden zijn en moediger; als zij zich meer zou den laten gelden m het goede en in de gaven, die ze bezitten he laas ontbreekt hun daartoe ten eenenmale de kracht. Ze zouden „iemand" willen zijn; ze zijn ech ter „niemand". Omdat innerlijke vastheid ontbreekt. Een goed geweten. Daarop zijn al heel wat lofliederen gezongen. Moralistische litteratuur heeft ons overstroomd met verhalen over het „nut" van een goed geweten. Zooveel, dat de menschen het nu wel gelooven. Gewetenloos dat maakt nog indruk. Een goed gewe ten hebben te velen Platonisch lief Verzekerdheid in de uitwendige dingen is hun meer waard dan de innerlijke. En tochwanneer wij het zouden verliezen, zouden wij er de groote waarde van er kennen. Evenals bij het verlies van gezondheid, arbeidskracht en wat dies meer zij. Wie in zijn gemoed ten volle verzekerd is, die leidt een vast leven; die gaat gerust, „Wie recht wandelt, zal niet wankelen" luidde een oude spreuk. Die wankelt ook niet, wanneer hem rekenschap gevraagd wordt van zijn woorden en zijn daden. Want dat goede geweten stelt hem recht in zijn verhouding tegenover God en tegenover de menschen. Dat geeft vastheid en rust, die nog iets meer waard is, dan de rust en de veiligheid, die een ver zekeringspolis biedt. Poeldurp, Juni 1935. Vriend Jewannes. In 'n krant' 'k eleze, oedat 'r een van onze menisters was, die gieng 'n inspèksie reize maeke. Ie liet bie wieze van spreken 'n mooi schuutje vóórkomme en dae gieng 'n, mè ie nam voe gezelschap z'n vrouwe mee en die vrouwe nam voe de gezellegeid awee 'n are dame mee en üm, die menister, n paer meneeren en toen gieng 'n an 't inspekteeren. Da 's pas goed werk as zoo'n menister z'n vrouwe meeneemt as 'n de boel óp gae ne me, want vrouwen stae d'r voe be kend da' z' overaol op lette en as de menister soms is ies moch ver- gete om nae te kieken, dan zou z'n vrouwe d'r wè op wieze en omdat 'r in ons landje in 't openbaer gin vrouwelikke menisters bin, is 't nog zoo zot nie, dat 'r is een is, die tegen d'r man zeit: „me moste wel is 'n inspeksiereize gae maeke, daer en daer nae toe". Da's voe zoo 'n man ok vee makkelikker. Ie oef z'n eigen nie te reppen om 's aevens wee pront op tied tuus te weze en z'n vrouwe die oef nie uut te visschen, wat of um d'n eelen dag zooal uutspookten. En dan de gezellegeid onderwegt nie te vergeten M' oeve d'r ons eigen dan ok glad is nie over te verwon deren, as de are menistersvrouwen ok is mie d'r man op stap gae as um d'r voe zaeken op uut mot. En a doe die 't dan nie mie 'n schip, dan ze toch allicht 'n autoo, want menisters toch zeker wè 'n auto en die magge ze nae mien gedach ten wel ok. As j' is ziet in de Middelburgsche krante, dat 'r flie jaer in Augustus in ons kleine landje mè is even tnegenteg du- zend persoone autoos waere en dat 'r in d'n tied van èèn jaer vuuf duzend biekwaeme autoos be doel' 'k dan vrief je je'n oogen uut en dan dienk je bie je'n eigen: „oe is 't meugelik Zoo'n misselik- ken tied en dan op de duzend menschen bienae elf autoos Mè as je dan awee ziet wien dat 'r zoo gelókkig is om d'r ienkel voe z'n genoegen 'n autoo op nae te kun nen ouwen, dan begriep je 't, dat r zoo vee bin, die over de wegt vliege om d'r zurgen wig te roen- ken en zukke wolken van stof op te jaegen, dat d' are menschen ge- vaer loope om te stikken, 't Za mie de Pienkstere wee wè raak ewist 't Weer werkten anders nie mee. Onweere, regene, aegele! Nou, mie dien aegel is t'r zoo ier en daer nog a wat schae ekommc en neturelik is t'r sebiet 'n geroep, dat de Regeerege elpe mot. De Re- geerege mot ommers overaol elpe, mè wae dat de centen vandaan motte komme, dae wor nie naer evroge. Noe begriep ik nie, dat de boeren d'r eigen nie verzekere te gen aegelschae. Zeker, dae zulle d'r weze, die d'r gemoedsbezwae- ren tegen mè die nie wil, die oef nie. Dae bin d'r genoegt, die d'r eigen nie tegen brandschae wille ver- astereere ok, mè as zukke men schen d'r boeltj' in brand vliegt deur onweer of wat anders, dan oeve ze nie te perbeeren om van de Regeerege schaevergoedege te kriegen. Mè dae bin onderde en onderde boeren, die 't nie laete uut gemoedsbezwaeren en as van zuk ke d'n oest veraegelt, dan moste ze nie bie de Regeerege an wille kloppe om steun ok. 't Is nèt of as 't zoo oort: op z'n besten oor je ergenst van aegelschae of tegeliek oor j' a praote over plannen om steun, om vergoedege. Dan a ze d'r eigen mè motte verzekere. En as jie zeit, Jewannes, dat dat te vee kost, dan mo j' is te weten zien te kommen, oevee dat 'n boer an aegelpremie zou motte betaele. En waevoe mot de Regeerege, dus eigentlik de are inwoonders, noe biesprienge as t'r schae komt deur d'n aegel. De gelegendeid voe verzekeren is t'r en ielk jaer oor je, noe ier, dan daer, over aegel schae. Mie de Pienkstere 'k nie bu ten 't durp ewist; ok a deur 't weer en toen 'k m'n vermaek mè zoo'n bitj' ezocht in de kran- ten. Mie groote verworiderienge 'k eleze, oe dat me zoo gelokkeg bin om d'r 'n oorlogschip op nae t' ouwen, de Sumatra, dat a van z'n geboorte of lee an bloederremoe. Z' d'r in d'n tied van 'n paer jaer mè eventjes twee en 'n aolf mel- joen an verdokterd. En dan bin d'r nog lui, die d'r over durve moppe- re, dat onze belastegcenten nie nutteg besteed worre. 'n Oorlog schip, dat in '27 klaer kwam, nieuw, voe ienkelde meljoenen, dat nooit deugden, dae aoltied wat an mekeerden en dat dan mie zoo'n slordege twee meljoen en aolf nog nie deugt. Toe mè jong'ers En mie de spoorwegen gaet 't ok aol mè achteruut. 'k Oorden, dat dae ielken dag zoo'n onderd- duzend gullen op te kort komt en dan mag de Regeerege a wee mè biepasse. Wae leit dat noe an Weet je, wat of ik nie begriepe, Jewannes Noe komme ze zoo butengewoon vee te kort, mè oevee lui dienk je nie, dat 'r voe niks magge reize Ooge lui van 't spoor in de oogere klassen en de mindere in d'n derden. As je dat is wist, dan zou j' ok zoo mè gin bitje versteld stae. 'k Oorden is van een uut Olland, dié an 't spoor was en die z'n vrouwe most Sevaolle en noe wouwe ze 'n baakster of 'n minne zoo as ons zegge, van deze kant. Daer is niks tegen, mè wat dienk je Die minne, die reisden op 'n vriekaartje. Most zoo ies noe bie joe kunne bestae Je za zeg ge, dat dae geknoei bie in 't spil was. Zeker, mè zukke 'n geknoei mos toch nie voor kunne komme. Waevoe motte noe die lui van 't spoor voe niks reize Doch je, dat die van de post d'r brieven voe niks mochte verstiere En dienk je, dat om noe mè is 'n voor beeld te noemen de guus van de mannen van d' oogere burgerscho len voe niks op schole magge gae Waevoe die lui van 't spoor dan reize voe niks? As ze dan zoo vee te kort komme, dan moste de dae mè is 'n ende an maeke. 'k Zat voe 't raem sachtemirreges mie de Pienkstere bedoel' 'k en toen a 'k 'r erg in oevee kleine guus dat 'r op de fiets verbie kwae- me. Dae waere d'r zadders bie, die op z'n besten nae schole kuste gae. Zoo kleine nog. Noe durf ik te zeg gen, dat zoo ies toch eigentlik nie mos magge. Iederendeen is t'r van overtuugd oe groot dat de gevae- ren tegenwooreg op de wegt bin en oe da j' óp mo passé om de re gels van 't verkeer goed in acht te nemen. Overaol is t'r gevaer en jie za nog beter wete as ik, oe da 't in 'n stad esteld is. Noe zeg ik: „guus bin mè guus en gevaer zie ze nooit." As je ze soms over de wegt zie scharrele, kinders van nog geen tien jaer, dan ouw je je 'n arte d'r over vast. Ze brienge d'r eigen dikkels in gevaer mè 'n aai' nèt zoo goed. Ik voe mien vinde 't onverantwoordelik om zukke guus mie 'n fiets op de wegen toe te lae- ten en as ik wat te vertellen a,

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1935 | | pagina 9