DAMMEN EN SCHAKEN.
VOOR DE JEUGD. Onder redactie van
ZOEKPLAATJE.
ZEEUWSCHE KRONIEK.
Mevrouw C. E. DE LILLE HOOGERWAARD.
EEN VERSTANDIG CHINEESJE.
VAN EEN EIGENWIJS
MUISJE.
dan zou 'k verordeneere, da ze be-
nee de twelf jaer dan toch zeker
nie op de fiets zouwe meuge lie.
M' lank emarteld mie de
droogte voe de kropslae en noe
kriege me zoovee nattegeid, dat 'n
in 't zaed gaet.
Mie de groetenisse van ons
beien voe julder saemen.
Je vriend,
Jan de Smid.
DE POORTEN DER STAD.
Middelburg uitgelegd. De oude
stadsmuren afgebroken. De poor
ten werden verplaatst. Wallen,
grachten en singels om de stad ge
legd. Voor elke poort aan de bin
nenzijde doorgaans een plein. Aan
wie de sleutels der stad werden
aangeboden. Het sluiten der poor
ten. De dieven- of boevenklok. Te
Middelburg de ruymstrateklok.
Elizabeth Bekker op het verkeer
de pad.
Middelburg is 4 maal uitgelegd,
doordat de bevolking sterk toe
nam. Door de laatste uitlegging,
die de grootste was en daarom in
twee gedeelten werd uitgevoerd,
is de stad met meer dan 1/3 deel
vergroot. De oppervlakte der stad
steeg tot 151 h.a. Deze uitlegging
had plaats tusschen de jaren 1588
en 1601.
De tegenwoordige buitenvesten
zijn toen gegraven, de wallen op
geworpen en de singels aangelegd.
Tal van andere werkzaamheden
stonden natuurlijk hiermede in
verband, doch de genoemde wa
ren de voornaamste.
De poorten aan de havenzijde,
de Noorddam- en de Zuiddam
poort bleven natuurlijk staan,
maar de andere poorten zouden nu
binnen de stad komen. Deze poor
ten, zooals de Vlissingsche, de
Langeviele, de Seis- en de Koe
poort werden de eene na de an
dere afgebroken om een eind ver
der met nieuwen steen weer te
verrijzen.
In sommige steden, die ook tot
uitbreiding moesten vergaan, liet
men wel eens een poort binnen de
stad staan, zooals in Zwolle. In
Rotterdam is de Delftsche Poort
zeer bekend.
Daar de aanvalswerktuigen in
den loop der tijden waren verbe
terd, voldeden de muren niet
meer en werden zij geheel afge
broken. Volgens de rekeningen van
Middelburg werden de beste stee-
nen der oude stadsmuren gebruikt
voor de fondamenten der nieuwe
stadspoorten.
Alleen bij steden aan de zee ge
legen, zooals Vlissingen en Veere,
die ook met wallen en vesten wer
den omringd, bleven natuurlijk aan
den waterkant de muren staan.
De hooge wallen, waarachter
een zoogenaamde walgang was,
sloten bij de poorten aan. Derge
lijke walgangen zijn nog te zien op
de wallen van het kasteel Ramme-
kens.
Toen de verdediging van het
land in de laatste jaren van den
tachtigjarigen oorlog niet meer
aan elke stad afzonderlijk werd
overgelaten, maar in handen kwam
van den Raad van State, hielpen
de Staten-Generaal en ook de Sta
ten van Zeeland mede betalen aan
de versterking der steden door
wallen en bolwerken.
Middelburg kreeg eerst in 1672
een 13 tal stervormige verdedi-
dingswerken of bolwerken om den
vijand tegen een vijandelijken aan
val beter te kunnen verdedigen.
Het gevaar voor Middelburg was
toen niet denkbeeldig, want in
1673 verscheen voor den mond van
de Schelde de Fransch-Engelsehe
vloot met landingstroepen. Geluk
kig wist De Ruyter den vijand te
verslaan in den slag bij Schoone-
veld (7 Juni 1673).
De poorten der stad eischten ge
regeld onderhoud en geheele of ge
deeltelijke vernieuwing. Zoo werd
in 1735 de nog staande Koepoort
geheel nieuw opgebouwd. Deze
poort was echter niet de mooiste
van de 8 stadspoorten. De Vlis
singsche poort en de Noorddam
poort met haar torens en slaand
uurwerk spanden de kroon.
Het uurwerk was aangebracht
tot groot gemak der reizigers.
Door deze poorten was dan ook
het drukst verkeer.
De poorten stonden aan het
eind 'der voornaamste straten.
Voor elke poort was aan de bin
nenzijde van de stad doorgaans
een plein. Nog bestaan het Seis-
plein, het Noordplein en ten deele
het Wagenplein. Dit laatste lag
voor de Vlissingsche poort, die
stond waar nu het kanaal is. Des
Donderdags was elk plein bezet
met wagens der boeren, die ter
markt kwamen.
De sleutels der poorten berust
ten op het stadhuis, waar zij zorg
vuldig werden bewaard.
Als een hoog personage, b.v. de
regeerende vorst de stad bezocht,
werden hem de sleutels der stad
aangeboden ten teeken van onder
danigheid.
Dit deed ook de magistraat van
Middelburg, toen Napoleon den
9den Mei 1810 de stad bezocht. Bij
de herberg ,,'t Groene Woud''
dicht bij de Vlissingsche poort
maakte zij haar opwachting. De
poorten waren geopend van zons
opgang tot zonsondergang. Bij
oorlogsgevaar bleven zij natuur
lijk gesloten. Alleen kon men, na
strenge controle, door het klinket
binnenkomen. Het aantal poort
wachters was dan ook verdubbeld,
Eenigen tijd voor het sluiten der
poorten werd de poortklok geluid.
Deze hfng achter het stadhuis.
De dichter Jan Luyken (1649
1712) zegt in het eerste vers van
zijn gedicht: De Poortklok:
De bengel luidt, de poort wil
[sluiten;
Elk repp' zich stedewaarts
[van buiten,
Eer hem de nare nacht bevalt
[(overvalt)
Wanneer de eerst open poort
[gesloten
Als balling hem voor 't hoofd
[zou stooten,
En houdt de gansche nacht
[bewald.
Wie zich nog buiten de stad be
vond, moest zich dus haasten bin
nen te komen; ook de buitenman,
in de stad zijnde, moest zich rep
pen om huiswaarts te kunnen kee-
ren,
In de meeste steden had de
poortklok den naam van dieven-
of boevenklok. Was de poort
gesloten, dan Btak de avond aan,
de goede tijd voor hen, vooral des
winters, om hun slag te slaan.
Straatverlichting kende men
niet. Wie zich op straat begaf,
moest zich van een lantaarn voor
zien.
De naam, dien de Middelburgers
aan de poortklok gaven, had geen
betrekking op de dieven, maar
meer op de burgers zelf. Deze
moesten na het luiden der poort
klok zorgen, dat zij de straat ge
ruimd hadden. Daarom heette te
Middelburg de poortklok de
ruymstrateklok. In de
stadsrekeningen op 't eind der
16de eeuw wordt verantwoording
gedaan van betalingen wegens het
luiden van de „ruymstrate".
Was de poort eenmaal gesloten,
dan werden de sleutels weer naai
't stadhuis gebracht en kon er
geen enkel rijtuig of slede meer
binnenkomen. De voetganger kon
echter nog binnen. Tegen betaling
deed de poortwachter voor hem
het klinket open. Was het te laat
op den avond, dan bleef ook dit
dicht en moest hij buiten de stad
een onderkomen zoeken. Het was
geen eer voor den stedeling, voor
al als het een jonge vrouw was,
nog zoo laat op pad te zijn. Dit
heeft de bekende schrijfster Elisa
beth Wolfgeb. Bekker ondervon
den. In haar geboortestad Vlissin
gen wonende, ging zij op 17-jarigen
leeftijd met den vaandrig Matthijs
Gargon buiten de stad een wan
deling maken.
No. 21.
M. C. KINGMA, Delft.
1 2 3 4 5
46 47 48 49 50
Zwart 7, 12/14, 17, 21, 22, 27, 28,
dam op 4.
Wit 29, 37/39, 42/44, 47, 48, dam
op 15.
Wit speelt en wint.
Oplossingen No. 1920.
No. 19.
Wit 22—18 (zw. 27X47); 39—
34 (47X45); 16—11! (13X33); 11
X4 (45X18); 4X17.
No. 20.
Wit 29—23 (zw. 36X38); 24—19!
(18X29); 15X42 en wint.
(Vervolg rubr. 8 Juni.)
Stand na 30. 1924 van Zwart.
Zwart: M. JEREMIASSE.
12 3 4
46 47 48 49 50
Wit: B. F. MONTENARI.
Toen beiden huiswaarts wilden
keeren, vonden zij de poort geslo
ten en moesten buiten de stad op
een of andere boerderij den nacht
doorbrengen. Niet alleen dat Betje
van haar vader een ernstige beris
ping in ontvangst moest nemen,
doch de kerkeraad stelde haar en
ook haar metgezel onder censuur.
(Sept. 1735.)
(Slot volgt.)
R. J. B. d. M.
(Nadruk verboden.)
HISTORISCHE ANECDOTEN,
„Kardinaal Mazarin diende zich
op een dag bij koning Lodewijk
XIV van Frankrijk aan om verslag
te doen van zijn ministerschap. Hij
bekwam het bescheid, dat de ko
ning, Lodewijk XIV, hem niet kon
ontvangen omdat hij migraine had.
Mazarin kwam den anderen dag
terug en werd nu direct toegela
ten. „De migraine is weg", zeide
de koning joviaal.
„Ja dat weet ik", antwoordde
kardinaal Mazarin, zonder een
spier van zijn gelaat te vertrek
ken, „ik heb ze weg zien gaan.
Ze had prachtig blond haar en
droeg een zachtblauw kleed".
31. 40—35 9—14
32. 27—22 18X27
33. 31X22 12—17
34. 34—29 T-
De eenigste zet, speelt Wit 42
37 dan laat Zwart volgen 2430,
13—18 Wit 22X13 (8X39); 33X14
Zwart wint nu door 1721 enz.
Op 4034 volgt 25X34 speelt
Wit nu 3329 dan volgt natuur
lijk 24X33 en niet 34X23 daar
Wit dam haalt door 28X10.
34. 24—30
35. 35X24 13—18
36. 22X13 8X30
37. 48—43 30—35
38. 43—39 17—21
Deze afruil heeft ten doel door
te breken op den korten vleugel
van Wit.
Indien Zwart 3540 speelt dan
vervolgt Wit met 3934 Zwart ge
dwongen 4045 en Wit haalt nu
dam door 3430, 28X10.
39. 26X17 11X22
40. 28X17 35—40
41. 29—24 40—r45
42. 32—28 45—50
43. 28—22 50—45
Beter is hier 1419 Zwart be
houd nu de dam Wit vangt nu
keurig de Zwarte dam en brengt
de partijen op gelijken stand met
remise kansen.
44.
24—19
14X23
45.
39—34
45X29
46.
33X24
23—29
47.
24X33
25—30
48.
33—29
30—35
49.
29—24
35—40
50.
24—19
3—9
51.
22—18
4044
52.
18—113
9X18
53.
19—14
44—49
54.
38—33
49—38?
Op 4944 volgt 149 waarna
Zwart twee schijven wint.
Is dit eindspel voor Zwart te
winnen?
55. 33—28 38X47
56. 14—10 18—22
57. 17—12 22X33
58. 10—4
Remise.
Op een eenzame weg, in de na
bijheid van Foetsjou, waar nog
slechts een chaos van grote en
kleine steenklompen aanduidde,^
dat op deze plek eens een Chmee-
se tempel stond, liepen Liem en
Wang, twee kleine jongens, druk
te babbelen over het Tjap-Gomeh,
het lentefeest, dat in heel China
elk jaar met zoveel pracht wordt
gevierd.
„De optocht zal iets bijzonders
worden, zegt mijn vader", sprak
juist weer Liem. „En de Liong1)
wordt nog véél groter dan verle
den jaar
Wang zei niets; hij luisterde
zelfs niet meer naar wat Liem nog
meer vertelde. Zijn Verstandi'ge,
scheve oogjes keken naar iets, dat
heel zijn aandacht vroeg. Dit was
een tonvormige pul van rode leem,
die zóhoog was, dat zelfs geen
groot mens over de rand kon kij
ken. Het vreemde ding stond niet
ver van de tempel-ruïne, en dit
vond Wang nóg vreemder.
„Zie jij daar die vreemde pul,
Liem?" vroeg hij. „Wat zou daar
wel in kunnen zijn
„Ik denk, dat er water in zit",
meende Liem. „Maar we kunnen
er niet inkijken. Wel jammer, hè?"
„Met brokken steen op elkander
stapelen, gaat het best", stelde
Wang zijn vriendje voor. „Kom
mee, wie weet, wat er voor
vreemds in verborgen is
't Duurde toen niet Icing, of Liem
en Wang hadden enige grote steen-
brokken naar de pul gesjouwd en
deze weldra zó opgestapeld, dat,
als zij daarop klommen, hun
nieuwsgierigheid wel bevredigd
zou worden. Zo besloten zij dan
ook om beurten naar de opening
J) Een van papier of dunne zijde
nagemaakte draak, in wiens ge
opende muil vele kaarsjes branden.
Deze draak wordt in de optocht
meegedragen op de schouders van
zoveel Chineezen, als voo f de
lengte van hfS monster nodig is.
te klimmen en Liem zou, als de
oudste, het eerste de klimtocht on
dernemen. Van steen op steen
klauterend, bereikte hij weldra de
opening en, met zijn handen om de
leme bovenrand geklemd, trok hij
zich aan de rand op, boog zich
daarover en keek. „O, 'k zie wa
ter en daarin drijft iets riep hij
Wang toe. „Ik geloof, dat het vis
jes zijn Dit roepende boog Liem
zich nog wat verder over de rand,
en wel zó ver, Jat hij zijn even
wicht verloor en.... in de pul
viel
„Kom er vlug uit, Liem
schreeuwde Wang luid en angstig.
En ook Liems stem riep van uit de
pul: „Help me vlug er uit Help
help
Radeloos van angst en schrik
wilde Wang naar boven klauteren,
denkende Liem uit de pul te kun
nen trekken.
Doch nog vóórdat hij met klim
men begon, riep een schelle stem
hem toe: „Wacht, ik weet iets be
ters
Hij, die dit meer schreeuwde
dan riep, was Sing, het zoontje van
een arme weduwe, die de kost ver
diende met het verkopen van
vruchten, Sing had juist vruchten
voor zijn moeder weggebracht en
was met zijn juk, waaraan de twee
lege manden bengelden, op weg
naar huis. Maar nu had hij vlug het
juk op de grond geworpen, greep
even vlug een grote, puntige steen
en begon daarmee zó hard tegen
het dikke gedeelte der pul te beu
ken, dat het broze leem weldra
een barst vertoonde, waardoor het
water sijpelde.' En steeds feller
sloeg Sings steen tegen deze barst,
totdat daarin een gat kwam, waar
door nu met kracht het water naar
buiten stroomde. En al maar door
sloeg Sing, tótdat het gat zó groot
was, dat hij Liem daardoor gemak
kelijk kon bereiken en naar buiten
kon trekken, waarbij nu ook Wang
hem hielp.
Liem, die reeds veel water had
binnengekregen, kwam toen, ook
al door Sings flinkheid, weer heel
gauw bij, zodat hij, met Wang en
Sing, en een nat pak, op eigen be
nen thuis kwam.
Daar vertelde hij toen zijn
ouders, hoe hij door Sing was ge
red.
„U moogt hem wel een flinke
beloning geven, vader," sprak hij.
„Want zijn vader is dood, en zijn
moeder is heel arm
Gelukkig was Liems vader heel
rijk, en Liem was zijn enige zoon.
Toen hij er nu aan dacht, hoe vre
selijk het zou geweest zijn, als Sing
zijn jongen niet had gered door zijn
verstandig optreden, sprak hij tot
den armen jongen: „Hoe kan ik je
belonen voor je verstandig en
moedig gedrag, beste jongen
Toen antwoordde Sing, dat de
grotste beloning voor hem zou
zijn, als hij heel veel mocht lereu,
opdat hij iets kon worden, waar
door hij later zijn moeder een
prettige en onbezorgde ouderdom
zou kunnen verschaffen. „Ik zou
wel graag zo iets als een manda
rijn worden, weet u", zei hij wat
verlegen,
Liems vader moest lachen om
Sings wat al te grote wens. Maar
tóch wilde hij den jongen, die zo
heel verstandig bleek laten leren
zoveel hij wilde. En hij hielp óók
Sings moeder, zodat zij en Sing
het beter kregen.
Sing leerde veel, en door zijn
groot verstand bracht hij het, veel
jaren later heel ver. Ja, het ge
beurde toen waarlijk, zoals hij als
klein ventje reeds had gewenst,
want hij werd een mandarijn
En een flink en buitengewoon
verstandig Mandarijn werd Sing-
Ho-Koang, zoals men hem nu
noemde. Zó bleef hij geacht en ge
ëerd door allen.
En dat Sing-Ho-Koang werkelijk
heeft bestaan en stierf in 't begin
der Xlle eeuw, blijkt nu óog, om
dat zijn naam voortleeft. Want als
men, in sommige streken van Chi
na, iemands groot verstand wil
prijzen, zegt men: „Hij is zo ver
standig als eens de grote Sing-Ho-
Koang was".
Tante Joh.
In 't muizenschooltje, in de klas,
Van Knabbel, Vaal en Grijs
Daar zit voor straf heel achteraan
Iets vrees'lijk eigenwijs
Ze heet Josientje Trippelpoot
En weet het steeds het best;
Veel beter in haar eigen oog!
Dan meester en de rest.
Zo zei ze laast: Och, voor een
poet
Hoef je niet bang te zijn
Maar wat gebeurde op een keer
Bij held're maneschijn
Josientje was de hele dag
Zó eigenwijs geweest,
Dat Meester zei: Jij mag niet
mee
Naar 't avond-muizenfeest.
Blijf jij dus maar alleen in 't
hol!
Het speet Josien geducht,
Maar toch stak ze heel eigenwijs
Haar snuitje in de lucht.
Ze ging 't was stout! alleen
op stap,
Maar wat op eens was dat
Wie kwam daar plots'ling
sluipend aan
Minet, de dikke kat
Josientje sidderde van schrik.
Ze was geheel van streek.
Haar muizesnuitje was dan ook
Op eens zo bleek, zo bleek
Ze wipte haastig 't holletj' in.
Poes liep gelukkig door
Maar 't eigenwijze muisje zat
Nog lang te beven, hoor
En nooit meer zei ze: Voor
een poes
Hoef je niet bang te zijn
Want eig'lijk is zo'n dier
heel groot,
Een muisje maar heel
klein ■-
Bep K.
Waar is de wasvrouw