1 p ZEEUWSCH ZONDAGSBLAD ëmmmmm l\AN DE PROVINCIALE ZEEUVSCHE MIDDELBURGSCHE COURAhTl 15 Juni 1935 DE LUCHTREIS VAN POES MINET WAT JANTJE VOOR ZIJN VERJAARDAG VROEG. 0 SCHOMMELEN. RAADSELHOEKJE. X - - ■mW. BRIEFGE'SCHRIEF JAN EN JEWANNES. In 't schuitje van de luchtballon, Daar zit.... ja, raadt eens wat Heel vriend'lijk wuivend met haar staart, Minetje, onze kat Ze wil wat van de wereld zien, Graag in de wolken zijn, Denkt stellig, als ze heel hoog is: Wat is 't beneden klein En als ze straks weer is gedaald, Vertelt zij honderd uit Van d' aarde, die een stipje was Met een gewichtig snuit Beschrijft ze dan haar avontuur. Maar als ze 'r mandje ziet, Dan zegt ze: Oost West, thuis is 't best Nee, ik vergis me niet Ze knipoogt tegen 't zonnetje, Dat zij van dichtbij zag In 't schuitje van de luchtballo'n. Dat was een vreemde dag I Eeni verlanglijst op Rijm Jantje zou gauw jarig wezen En hij vroeghet alphabet, Keurig had hij al zijn wensen Op een lange lijst gezet. A dat is een lief, klein Aapje, Want dat had ik toch zo graag. B een dikke Boterletter, Zou 'k die krijgen, als 'k 'm vraag C 's een Cactus. Daarvan heb ik, Weet je, een verzameling. D 's een Duveltj' in een Doosje, Schik heb j'altijd met zo ding! E 's een Ezel voor mijn wagen. Jaap-broer zegt Die zit er in F een Fiets 'k Geloof, dat 'k eig'lijk Met die wens het liefst begin. G is een Garage voor mijn. Auto's waarmee ik vaak speel. H een Hoepel, welk' ik meeneem, Als ik mij op straat verveel. I is Inkt om mee te schrijven. 'k Zit al in de tweede klas J daarmee kan 'k niets bedenken, Of 't moest zijn: een nieuwe Jas. K is een Kalender, waarvan 'k Alle platen goed bekijk, L een Lotto-spel. Als 'k dat krijg, Ben 'k de Koningin te rijk M een Motorfiets, maar Vader Vindt me daarvoor veel te Klein. N de Nimfjes, doch die zullen Wel geen kinderspeelgoed zijn O 's een Orgeltje, waarmee ik Mooi muziek steeds maken kan. P een Paard, dat hobbelt, heisa En ik ben de ruiter dan. Q dat is zo'n rare letter. Nee, daar is toch vast niets bij R dat spreekt: een Radio-toestel, Dat zou juist iets zijn voor mij S dat is een mooie Stoomboot, Waarmee 'k verre reizen maak. T een Taart, een Torenhoge, O, die wens ik toch zo vaak U zijn Ulevellen, heerlijk Want die smaken lekker zoet. V 'n Verkeersagent. Ik weet al, Hoe die tekens geven moet W een Worst van marsepein, zeg Of 'k daar soms niet dol op ben X is heus niet d' eerste letter Van een wens, die ik wel ken. IJ Wel, een paar IJlster schaatsen, Waar ik om het hardst op rij, Z een Zeemansboek, als 'k dat krijg O, wat ben ik dan toch blij Ik ben bang, als Jan zoveel vraagt, Krijgt hij niets, of heb ik 't mis 't Is voor Janneman te hopen, Dat ik mij heel erg vergis Op mijn schommel in he': groen zwaai ik op en neer; Als een vogel, licht en vrij, Telkens, telkens weer Hoger, hoger, door de lucht, In het groene hout, Waar de lichte plekken zijn Van het zonnegoud. Als een vogel kwinkeleer Ik mijn liedje blij, Tot ik langzaam, langzaam aan Naar beneden glij. Eind'lijk hangt de schommel stil En 'k spring op de grond Wat veel schoons van heind' en ver Zag ik in het rond I Hermanns. OPLOSSINGEN DER RAADSELS UIT 'T VORIGE NUMMER, VOOR GROTEREN. 1. Pinksterfeest. Prins, steek, rif, fiets, Piet, keet. 2. N Noorwegen vos avond Haar 1 e m Noorwegen N ij m e g e n t ij g e r kei- n 3. Door al het slib is het aan de kant van het water gevaar lijk. (ibis). Mijn moeder was niet moe, hoe wel zij reeds uren gelopen had. (oehoe). Deze boeken zijn erg zwaar en daarom neem ik liever de tram (arend). Ik dacht, dat die hele reeks ter stond vervallen moest (ekster). 4. As, best; asbest. VOOR KLEINEREN. 1. Als er een lek in de soepterrien is. 2. Wol. A D 1 A D A D A K 4. De andere poot optrekken. OM OP TE LOSSEN. VOOR GROTEREN. 1. Welke baarden groeien niet En zijn hard, nooit zacht Worden daarbij nooit geknipt, Draagt men soms bij 'n viacht Moeilijk is dit raadsel wel. Dus: goed nagedacht 2. Mijn geheel wordt met 8 letters geschreven en noemt een bloem. 4, 3, 6, 7, 8 is de naam van een vis. Een 8, 5, 2, 1 is een vervoermid del. 1, 2, 3, 6, 7 is een meisjesnaam. 1, 2, 2, 5, 8 is de naam van een maand. 4, 7, 3, 5, 6, 8 is een jongens naam. 3. Wie kan een vloeistof maken Van 'n voorwerp en een vis Ik zeg alleen, dat 't voorwerp Van boven open is 4. Op de beide kruisjeslijnen komt de naam van een vruchtje. X X X X X X X X X - X X X lo rij 't gevraagde, woord. 2o een stad in Gelderland. 3o een riviertje in Zuid-Hol land. 4o een zandheuvel. 5o een rond voorwerp, 6o een maat. 7o een klinker. VOOR KLEINEREN. 1. Zeg eens even, 'k Wist het graag, Welk woord volgt er Op een vraag 2. Verborgen insecten. Moeten we nu al naar bed Wc spelen juist zo prettig Ik neem u geen ogenblik kwalijk, dat u zo iets zei. Heeft Tante Cato roomsoezen besteld Waar zitten jullie toch Ik zoek Evert en jou al een hele tijd 3. Welk kledingstuk heeft de meeste afnemers 4. De timmerman zaagde een deur in vier stukken, maar toen hij ze weer samen wilde voegen, deed hij dit in verkeerde volgorde. Hij zette er nu nog een scherp voorwerp achter en kreeg een levend persoon tje. Hoe kan dat De Franje, Er wordt tegenwoordig veel ge sproken over de versobering des levens. Van hoogerhand wordt nu en dan een aansporing in die rich ting ten beste gegeven; een aan sporing, die zeer zeker vour over weldigend velen binnen onze gren zen vrijwel overbodig is, omdat de tijdsomstandigheden hen keer op keer noodzaken tot beperking der uitgaven. Bijna dagelijks moet ge rekend worden, opdat men niet zakt in een moeras, waaruit geen redding meer is. Wij hebben eens een dame van middelbaren leeftijd, die alleen op de wereld stond en eigen brood verdienen moest hooren zeggen, toen ze gast was in een kinderrijk gezin: wat moet het heerlijk wezen om huismoeder te zijn. Huismoeder wezen is in onze dagen nog steeds een gunst, maar de tijd, waarin wij leven, heeft het niet minder tot een kunst gemaakt. Veel zorg; veel overleg; veel hoofdbrekens vaak is noodig, opdat ieder het zijne krijge en de wagen niet vast loopt. De man, die zijn betrekking verliest of zijn salaris telkens weer gekort ziet, zoekt wegen om op nieuw aan den gang te komen. Hij doorzoekt de couranten met haar lange rubrieken: betrekkingen ge- vraagden haar korte kolommen: betrekkingen aangeboden; hij sol liciteert; hij peinst op middelen om het gat in de inkomsten ge slagen te dichten inderdaad een moeizame taak maar de vrouw moet maar zien uit te komen met het weinige, dat zij in handen krijgt. Iedere dag weer opnieuw stelt oude en nieuwe eischen en men kan ze niet allen uit den weg gaan. Het oude spreekwoord: van uitstel komt afstel gaat hier niet op. Uitstel beteekent hier vaak: binnenkort een nog meer klem mende, nog meer onafwijsbare eisch. Ten dezen is er een treffen de overeenkomst tusschen het on derhoud van een huis en dat van een huisgezin. Zoo komt de versobering des levens vanzelf. Niet vrijwillig als de onthouding van vleescheten of drankgebruik, die de vegetarier of de geheelonthouder zich oplegt. Maar gedwongen, omdat de nood zakelijkheid werd opgelegd. De franje gaat van het leven af, De franje aan een gordijn of aan een tafelkleed of een vloerkleedje is niet iets noodzakelijks. De ra men worden evengoed voor den inkijk beschermd en de tafel en de vloer evengoed bedekt, ook al ontbreekt de franje aan gordijn en kleed. Toch voelen wij een gemis. Wij zien rond en dan ontdekken wij ineens, wat ontbfeekt. Zoo nu is het in den laatsien tijd gegaan in zoo heel veel levens. De bezui- nigingsschaar is gaan knippen en er is veel van het leven afgegaan, wat dat leven veraangenaamde, maar toch niet tot de noodzake lijkheden des levens behoorde. En er kan nog heel wat geknipt wor den vóór men komt tot het levens peil van Diogenes „de wijze, die leefde in een vat". Is een zomer- reisje, zij het ook van een paar dagen, noodig Is zoo nu en dan een uitgang naar bioscoop; schouwburg; cabaret of wat dan ook noodig Is het gekleed gaan naar de laatste mode noodig Is bij ieder kopje thee een koekje noodig Is iedere boterham met een belegging noodig Enkele vragen, waarop iedereen aan stonds zal zeggen: neen, dat is nu niet bepaald strikt noodig. Men kan zonder die dingen pok heel goed leven en heel gezond zijn. In de vette jaren hebben we ons aan al die dingen gewend. Wij za gen ze om eens een geijkten term te gebruiken als „gerecht vaardigde eischen". Wij hebben de franje leeren zien als een onont beerlijk iets; als iets, dat net zoo goed bij het leven hoorde als het ademhalen. Nu komen, krachtens de wet der economische golven, de magere jaren. De schaar komt en doet haar werk. Hier wordt ge knipt en daar uitgedund en daar weer tot meer bescheidener ver houdingen teruggebracht. En wat wij nooit uit eigen beweging zou den hebben willen missen; waar van wij zeiden: wij kunnen het niet missen dat wordt ons ontno men. En zie, wij leven toch. De franje is er wel af, maar het gor dijn en het kleed doen toch hun werk. Er zijn ook wel menschen, van wie wij zeggen: wij kunnen ze niet missen. De dood komt en neemt hen van ons weg. Gebroken staan wij bij hun graf. Met de vraag der radeloosheid: hoe moet het nu verder En wij gaan als het graf gedicht is het leven weer in en het gaat toch: wij leven voort. En zoo "moeten wij nu ook zien, wat ons in deze magere ja ren overkomt. Wij moeten mis schien afstand doen van heel veel, waaraan wij gewend waren; veel missen, waarvan wij hielden. Het is heusch niet zoo erg, als het maar de franje is. Erger zou het wezen, wanneer de gevreesde schaar nog verder zou werken. J, Nagel, TUSSCHEN Middelburg, Juni 1935 Goeie vriend Jan M'n mi vee belangstellienge geleze, wa j' over de bretaoligeid en d' onverschilligeid schrieft van sommigste menschen as z' in 'n ander z'n bosch of zó kuire. En- drik wist ook nog te vertellen, da ze vroeger in Gelderland op. 'n butenplaese vrie meugde kuire. Op 'n goeien dag scharrelde daer is 'n êele kroo, die mit 'n plezier- trein meegekomme waere. Noe moe je wete, da j' om in 't êeren- uus van da buten te kommen brêe- je trappen op moch. En wat dienk je Dae gienge ze mi z'n aolen op zitte om 'n boteram t' eten en toen de vrouwe van den eigenaer nae binnen wilde, moch ze vrien delijk vraege, of z'n bitje op z:e wilde gae. De buteplaese was van self van dien dag af geslote. Jan, jie erregerde j'n eige, dat er deur 'n Ollansche raodio Ien- gelsch gepraot wier. Noe, zó was ik flee weke duvelsch, dat daer 'n meneer van de raodio van Ilver- sum menuten achter mekaore ao mè Duisch praotte. En n stuitje te voren ao 'n meneer êel geleerd ge praot over de gosdienst en deu z'n riddenansie sliengerde 'n aol- derlei staduuswoorden, 5a j' er zó mer aokelig van wier. Daedeur en deu dat 'n 't mer afraffelde, was 'n onverstaenbaer voo zuk soort menschen as ons. Je kunt dat de raodio van de fielezofen noeme. Da 's niks vor ons, Jan. Bie mien komt de vraege op, of z' in lengeland of Duischland zó zot zouwe zien om daer is n êele stuit ienkel Ollansch te praoten. J' ao 't over ridderordes en me- daljes. Kiek, je moe mer in de gaoten ouwe, dat bie aolebei de waerde alleênig daerin zit, da z' ulder dra'egers onderscheije van andere menschen. En a je noe be- dienkt, da je 'k weet nie oevee ridderordes ziet tegen één gouwe reddingsmedalje, dan eit dien les ten bie mien meer waerde as aoï de ridderordes vö diensjaeren bie mekaore. En zoo moe j' er ook mer over dienke. Je weet wè, Jan, da 'k lest zei, dat de volken deu duvelsche machten in den öorelog gedreven öore. Mè dae schien 'k abbuus in g'aod wan daer eit 'n domenie geschreve, dat deu d' oörelogen den loop van lt Evangelie bevor derd óort en dat""daevoo d' oöre logen deu God besteld bin. 'k Dienke wè, da z' in Zenaeve dae noe ook wè rekenienge mee zü gaen ouwe en da ze d' oörelogen mè stilletjes ulder gank zü laete gae. Endrik is mit de Pienkster nie naer uus geweest en zoo eit 'n ons d' êere angedae om mi Zoetje den derden Pienkster bie ons op ver- ziete te kommen. Me bin toen voomiddags mi z'n tweêen is nae 't rienkrien weze kieke op Soe- burg. Ie ao d' er vreêd z'n aor- digeid in. En 'k was kompleit blie, dat die joen zei, dat as t' er bal- daodigeid gebeurde op de kerre- messe, dat dat toch nie in 't rienkrien zat. Mè noe moe je be- griepe, dat dien Endrik 'n eêieboel gelezen ao over dat echt Zeeuw- sche volksvermaek. Ie wist te ver tellen, dat dat in den eêl ouwen tied alleênig 'n vermaek van de ridders was geweest, 't Was in 't vergeetboek gerocht. Mè toen ao de vornaeme eêren in 't jaer 1767 in den tuun van 't Schuttersof van St-Joris wir is opnieuw de rienk geree. Dae waere drie priezen: 'n verguld zillevere beeld van St. Jo ris, 'n groot mes mit 'n zilleveren echt en zillevere sporen, efi bie iedere pries 'n lint; 'n rood, 'n wit en 'n gröen. Daenae aode ze van self nog is lekker g'ete en gedroen- ke en daenae waere d er nog 28 nieuwe leden toet ridder gesloge. Sint dien tied was 't rienkrien al gemeen g' öore. En toen eit dien Endrik ons 'n gedicht voogeleze over 't rienkrien in d' 18de eeuw op West-Soeburg. En m' oefde ons werentig ook nie te schaemen om nae 't rienkrien te gae kieke, wan de leste stadouwer en aole drie de koniengen aode d'er ulder aordig- eid in g'aod om d er is nae te kom- me kieke. De konienk ao in 1823 op de "Polder 'n zillevere lebaks- doöze gegee en die ao Jakob Wis se afgeree en in '52 ao de konienk in Zierikzee an de rienkrieers 'n zillevere zwiepe gegee, die wè 400 gulden gekost ao en die wier afge ree deur Izak Geschiere van Stroskerreke en in '62 meugde d' eêrewacht op Westkappel de rienk rie voo de konienk en, die ao drie priezen gegee. Den êesten was werentig 'n goud arlozie mit 'n kittienk. Endrik docht, dat jie daer ook wè j'n aordigeid in zou en daerom schrief 'k je dat noe is. M' aode 't ook nog over t trou wen van die joen. Ie wou de katte nog is uut den boöm kieke, wan 't was zó goed as zeker, as 't mi be- zunegen bie 't biezonder onder wies deu moch gae, dat 'n dan wel is bedankt kon oore. Mer ie ao wel ope, noe dat meneer Marsan d'er uut was, dat 't nie zou gebeu- re. Om zó te zeien voo de biezon- dere schole dundert 't in de verte, mè de buu za wel afdrive. Jan, je weet wè, da z' ankom- mende joengers, as ze kwaed ge- daen in ons land naer 'n tuch- schole stiere. Noe zei d'er lest één in 't krootje, dat dat zó goed as kwaed is, wan dae waere d'er wè, die dae vö goed 'n schrik te pak ken gekregen mè dae waere d'er ook, die d'er slechter van- daen gekomme waere dan toen z'er nae toe gienge deu den om gang mit da soort, dat a bienae volleerd was in 't kwaed. Mè die man zei dae bovenop, dat de Bel legen ook zukke scholen Mè daer is 't wè leutig vö die joen gers, oör. 't Bin daer 'n soortement van kosscholen mè mit 'n bitje meer vrieëid. Dae meuge die joen gers rt electrisch licht zö lank an- laete as ze wille en ulder raodio laete ze draoie toet 't ulder ver veelt. Dae was t'er zelfs een, die ree zö is mit den auto nae Brus sel. En as die joengers is iet ver keerd gedaen dan oört er nie gezeid, jie mag nie mee doe an de gimmelestiek of iet anders, neê, zö iet vindt den dirrecteur glad ver keerd, wan dan zouwe die joen gers juust kwaed oöre. Nee, deu fassoendelijk mit die joengers Ic praoten oöre z' overtuugd van 't kwaed en klaer is Kees. Kiek, da von 'k mooi, mè 'k vond 't vreêd jammer, dat d' ouwers nie is tiedig mi zukke joengers zö mooi ge praot 'k Vreêze wel 'n bitje, dat

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1935 | | pagina 9