MAXIME
Aspirin
rr:
van den DAG.
TWEEDE BLAD VAN DE PROVINCIALE ZEEUWSCHE MIDDELBÜRGSCHE COURANT (W.O. DE GOESCHE COURANT) VAN DINSDAG 4 JUNI 1935. No. 13ö.
„Die schurk zit hier".
REORGANISATIE PROVINCIALE
ZEEUWSCHE SCHOONHEIDS- EN
ARCHAEOLOGISCHE COMMISSIE
In een bespreking op 22 Dec. doc
PERSKRONIEK.
De verandering aan Econ. Zaken. trekking tot de voorgenomen reorgani-
De N. R. Crt. (lib.) schrijft over de satie dier commissie een rapport aan
BETROUWBAAR
verkoudheid steeds
(Ingez. Med.)
Het personeel te Walzoorden.
r«i
Onze Berlijnsche briefschrijver, „Ro
land", schrijft ons:
Mijn correspondenties van de laatste
weken hebben mij een eerbiedwaardig
aantal brieven ui! lezerskringen be
zorgd. Ik heb zelf deze discussies in mijn
gewone Berlijnsche reeks al gesloten en
meegedeeld, dat ik tot den normalen
loop der berichtgeving terugkeer. Maar
buiten mijn Berlijnsche brieven om wil
toch nog even iets zeggen, dat me noo-
dig voorkomt.
De meeste inzenders hebben mij in
zeer weiwillenden vorm de overtui
ging geschonken, dat men in breede le
zerskringen volkomen mijn standpunt
deelt, dat sedert de groote omwentekng
in Duitschland een groot deel van de
Nederlandsche pers over dit land -e een
zijdig voorlicht en vaak die berichtge
ving afhankelijk maakt van overwegin
gen van binnenlandsch-politiek karakter.
En men sprak de hoop uit, dat ik nog
meer dan voorheen van deze gewoonte
zou afwijken, in het belang zoowel van
onze journalistieke reputatie als van de
verhouding tusschen beide volken. De
brieven van deze lezers begroet ik als
een bevestiging van mijn eigen stand
punt, dat door de bladen, welke mijn
bijdragen opnemen, stellig wordt ge
deeld. Het lijkt me van overgroote be-
teekenis, dat we dit eens met alle duide
lijkheid gezegd hebben. De lezer in Ne
derland heeft recht op veelzijdige voor
lichting, en het Duitsche volk heeft recht
op een niet-eenzijdige beoordeeling-
Basta.
Eén enkele in dit geval natuurlijk
anonieme inzender dwingt mij echter
nog tot een duidelijk woord. Ik laat hier
weg, uit welken lezerskring deze inzen
der (de toevoeging „geacht" wil me dit
maal niet uit de pen) zich gemeld heef:,
maar geef hier overigens woordelijk zijn
met de machine geschreven bijdrage tot
verheffing van ons Nederlandsch peil:
„Hedenavond las ik het zooveelste ar
tikel van uwen correspondent Roland,
't Is natuurlijk niet waar, want zulke
stukken komen gelukkig niet uit een
cultureel land. Die schurk zit hier. Dia
zooiets durft te schrijven. Onze tijd is
nabij om ons te revancheeren. Pas op,
u gaat er het eerst aan met uw leugens!
Iets waars heeft dat.... leugenblad nog
niet gebracht en kan het ook niet bre*
gen. Ieder. rV'e in Duitschland gestraft
wordt, heeft het verdiend. Ook uw s raf
is reeds verdiend! Maar dan! Ik sta be
reid!"
Neen, daar moeten we nu niet om
lachen. Niet om het zotte Nederlandsch,
nie't om der. hulpeloozen stijl, niet om de
ziekge bedreiging. We mogen dezen ano-
niemen held niet belachelijk maken,
maar ook niet belangrijk. Tenminste
niet als eenling. Belangrijk wordt hij pas
als type van zijn soort- Al geef ik toe,
dat het een slecht riekende soort van
belangrijkheid is.
Het treurige is n.l, dat deze mensch
niet alleen staat. Hij is een der helaas
vele duisterlingen, die sinds de Duitsche
omwenteling de buitenlandsche bericht
gevers in de Duitsche hoofdstad uit een
hinderlaag bestoken op een wijze, die
geen bewondering wekken kan. Dat
Duitsche lezers buiten Duitschland, uit
den aard der zaak hyper-patriottisch en
„plus Hitleriste que Hitler", in de over
tuiging hun vaderland te dienen, zich,
als ze over Berlijnsche berichtgeving in
buitenlandsche bladen, verstoord zijn, tot
hun eigen regeering wenden en zich be
klagen, zal zoolang ze het met open
vizier doen niemand hun kwalijk ne
men. Zulke klachten komen in de be
trokken Berlijnsche ministeries elke
week bij honderden binnen- Als ze juis
te opmerkingen bevatten, leidt dat wel
eens tot een gedachtenwisseling tusschen
door OCTAVE FEUILLET.
42).
Ik wachtte van het eene oogenblik
tot het andere op een boodschap van
mijnheer de Bévallan. Ik was op het
punt om naar den ontvanger van het
dorp te gaan, die een jong officier is,
die in de knie gewond is geworden, en
zijn hulp in te roepen, toen er op mijn
deur werd geklopt. Het was mijnheer
de Bévallan zelf, die binnen kwam.
Zijn gezicht had, behalve een zwakke
nuance van verlegenheid, een soort
van openhartige en vroolijke goedig
heid.
„Mijnheer", zei hij tegen mij, terwijl
ik hem met een nogal duidelijke ver
bazing aankeek, „ik doe een 'n beetje
ongewonen stap, maar, op mijn woord!
ik heb een staat van dienst, die, ge
lukkig, mijn moed buiten verdenking
stelt. Aan den anderen kant, ik heb re
den vanavond mij zóó tevreden te voe
len, dat er geen plaats bij mij is voor
vijandschap of wrok. Tenslotte gehoor
zaam ik ,aan een opdracht, welke hei
liger voor mij. moet zijn dan ooit.
Kort en goed: ik kom u de hand geven."
Ik begroette hem, met een zekeren
ernst, en nam zijn hand.
„Thans voegde hij er bij, terwijl hij
ging zitten, „ben ik heelemaal op mijn
gemak, om mij van mijn opdracht te
regeeringsambtenaar en correspondent.
Héél iets anders echter is het, als bui
tenlanders, in ons geval (waarmee ik
niet dezen inzender bedoel, maar in het
algemeen) Nederlanders, in het geheim
achter de coulissen, of anoniem, uit een-
zijdigen kijk op de dingen, om hun woe
de tegen een bepaald blad te koelen, om
redenen van binnenlandsch-politieke
agitatie zich tot de vreemde (Duitsche)
regeering wenden in de hoop, den ge-
haten correspondent een beentje te
lichten. Tot deze ridderlijke figuren
moge het volgende gezegd zijn:
Deze aanvallen, bedreigingen, klikke-
rijen uit een hinderlaag zijn doelloos. De
Duitsche ministeries, die met perszaken
te doen hebben, kennen alle Berlijnsche
correspondenten en alle deknamen (er
is in het Derde Rijk geen briefgeheim).
Alle buitenlandsche brieven worden
doorgelezen en vertaald. Wat wij schrij
ven, gaat onder onze volle persoonlijke
verantwoordelijkheid. Wij staan voor
nale speculanten 'n nieuwe les inhouden
om hun verwachtingen over het omlaag
halen van den gulden nu maar op te
geven. Want uit de houding van onze
regeering blijkt nu toch wel onmisken
baar, dat zij zich volkomen aansluit bij
de inzichten, die niet alleen hier te lan
de, maar ook in Zwitserland, in Frank
rijk en zelfs in landen, waar men 't ex
periment reeds genomen heeft, veld win
nen, dat devaluatie als middel om een
internationale crisis te bestrijden en zich
aan de gevolgen daarvan „aan te pas
sen" niet enkel op den duur volkomen
nutteloos maar ook heilloos is te noe
men. De denkbeelden van den afgetre
den minister waren „in tegenstelling
met de grootst mogelijke meerderheid
van het kabinet", aldus de officieele me-
dedeeling. Men weet nu dat het kabi- j
net-Colijn, dat wordt aangevuld door
prof, dr. ir. H. C. J. H. Gelissen uitl
Maastricht, van wiens nationale en op
het gebied van het geldwezen gezonde
inzichten, men overtuigd kan zijn, koers
den inhoud in met onze vrijheid, onze zal houden
existentie en die van ons gezin- De 1 Op onze volksvertegenwoordiging rust
„schurk" Roland woont niet in Neder- f thans de moeilijke taak om de regee-
land, zit niet in eenige Hollandsche re- ring in haar bezuinigingsplannen te steu
dactie, maar in Berlijn, en de Duitsche
regeeringsinstanties weten wie hij is, en
nen. Niemand zal ontkennen, dat de weg,
dien wij gaan moeten, om op eernjKe
respecteeren zijn pseudoniem. Meer nog: wijze en met een ongeschokt internatio-
zij respecteeren ook zijn zakelijke cri-naai aanzien en crediet de moeilijkhe
tiek en verheugen er zich over, dat hii den te overwinnen, waarin de interna-
niet alleen „zwart" maar ook „wit" ziet. j Honale verwarring en zinneloosheid ons
Ware dat niet het geval, dan zou hij land gedompeld hebben, met doornen
reeds lang den weg van zeker 50 tot 60 begroeid is. Thans meer dan ooit mo-
van zijn collega's gegaan zijn die f=en WÖ echter bij onze Kamerleden den
Duitschland niet uit eigen beweging vei-i ernstigen wil veronderstellen om alle
laten hebben Partijgeschillen op zij te zetten en door
Wat zij echter niet respecteeren, dat j eendrachtig schouder aan schouder te
zijn de anonieme aangevers en klikkers, j stnJden ff el™do,el te bereiken: een j
die hun eigen landgenooten in den met eerlijke middelen verkregen natio- j
vreemde op uiterst moeilijke posten naa 6lS e
zwart maken. En als zij er kans toe za- f
gen, dan zouden ze hen straffen, gelijk ze j
het verdienen. Maar ze kunnen dat he-
laas niet, omdat deze anonimi veilig ver 'j
weg zitten in Nederland en Neder- I
landsch-Indië, En mocht de niet-geachte j
inzender, wiens „tijd nabij is om te re -1
vancheeren", een lidmaatschapskaart be -
zitten van een Nederlandsche beweging,
van welke hij aanneemt, dat ze hem tot
„revancheeren" later in staat zal stellen,
dan melde hij zich daar met naam en
adres; op gevaar af, als lid te worden
geschrapt. Want als we deze beweging
goed begrijpen, dan houdt ze het nie:
met duisterlingen, die beleedigingen
neerschrijven met de schrijfmachine en
den moed niet hebben, voor hun woor
den in te staan.
Ged, Staten gehouden met de Prov.
Schoonheids- en archaeologische Com
missie, den Inspecteur voor de Volksge
zondheid jhr. G. de Graeff, vertegen
woordigers der Federatie van organisa
ties, werkzaam in het belang der schoon
heid van stad en land, alsmede de direc
teuren der gemeentebedrijven in de 5
grootste gemeenten van Zeeland, bleek
dat, zoowel van de zijde der Commissie
zelve, als van andere zijde behoefte
werd gevoeld aan reorganisatie. Een en
ander gaf den voorzitter van Ged. Sta
ten aanleiding, tot den Inspecteur het
verzoek te richten, te zijner tijd met be-
vervanging van minister Steenberghe
door den bekwamen Limburger prof. dr.
ir. Gelissen o.a.:
„Wij beleven nu een tijd, waarin de
internationale speculatie op de loer ligt
en van alle momenten van onzekerheid
en weifeling partij tracht te trekken om
haar slag te slaan. De heftige aanvallen
op den Franschen franc, die gelukkig
op heldhaftige wijze konden worden af
geslagen, de eveneens bedwongen mani
pulaties tegen onzen gulden en de aan
zienlijke schommelingen op de interna
tionale wisselmarkt, die met een en an
der gepaard gingen, hebben daarvan de
laatste dagen de levende getuigenis af
gelegd. Hoezeer de speculanten in het
buitenland op hun qui vive zijn, blijkt
wel hieruit, dat het bericht over 's mi
nisters Steenberghe's aftreden reeds 'n
half uur vóór het ons bereikte, in de
Londensche City de ronde deed en het
daar zelfs getransformeerd werd in een
aftreden van minister Oud. De stellige
wijze, waarop onze regeering aan de ge
ruchten van den laatsten tijd en de daar
uit ontstaande onzekerheid 'n einde
heeft gemaakt,, moge voor de internatio-
kwijten. Juffrouw Marguérite heeft u,
straks, in een oogenblik van verstrooid
heid, enkele orders gegeven, die zeker
niet tot uw t,aak behooren. Uw gevoe
ligheid is er zeer terecht door gekwetst,
wij erkennen het, en de dames hebben
mij opgedragen u hun spijt te willen
aanbieden. Zij zouden wanhopend zijn,
wanneer dit misverstand van een oogen
blik hen zou berooven van uw goede
diensten, welke zij naar waarde schat
ten, en wanneer het banden zou ver
breken, welke zij v,an onschatbare
waarde achten. Wat mij betreft, mijn
heer, ik heb vanavond tot mijn groote
vreugde het recht gekregen mijn drin
gende bede te verbinden aan die van
de dames: de wenschen, die ik grinds
lang had, zijn zooeven in vervulling ge
treden en ik zal mij dus ook persoon
lijk tegenover u verplicht gevoelen,
wanneer u niet de voor mij gelukkige
herinneringen aan dezen .avond, zoudtj
willen vertroebelen door een scheicling,
welke tegelijkertijd nadeelig en smarte
lijk zou zijn voor de familie, waarin ik
de eer heb binnen te treden."
„Mijnheer", zei ik tegen hem, „ik kan
niet anders dan zeer gevoelig zijn voor
de verzekering, welke u mij wel wilt ge
ven, uit naam van de dames en uit uw
eigen naam. U zult het mij wel verge
ven wanneer ik niet onmiddellijk ant
woord met een formeele beslissing, wel
ke meer vrijheid van nadenken vraagt
dan die, waarover ik thans beschik".
„U zult mij tenminste toestaan", zei
Ged- Staten uit te brengen. De Inspec
teur voldeed hieraan in April van het
vorig jaar, waarna Ged. Staten de Com
missie zelve in de gelegenheid stelden,
haar oordeel te doen kennen aangaande
de beschouwingen van jhr. de Graetf.
Dit gaf aanleiding tot een nader rap
port van bedoelden inspecteur, uitge
bracht in Augustus 1934.
Aangezien er verschil van opvatting
bleek te staan tusschen den Inspecteur
en de Commissie zelve omtrent de lijnen,
waarlangs de reorganisatie zoude dienen
te worden opgetrokken (hoofdzakelijk
hierin bestaande, dat de inspecteur
wenschte eene Centra'e Commissie en
daaronder twee subcommissies, ééne
voor de archaeologische zaken en ééne
voor adviezen inzake bouwontwerpen
en uitbreidingsplannen, terwijl de tegen
woordige Commissie niet overnam het
denkbeeld van den Inspecteur tot in
stelling eener Centrale commissie, doch
de voorkeur gaf aan instelling van eene
Archaeologische commissie en van eert
Schoonheidscommissie, zelfstandig naast
elkaar werkende) had op 11 October op-
mijnheer de Bévallan, „een goede hoop
mee te nemen.... Kijk eens, mijnheer,
laten wij, nu de gelegenheid zich voor
doet, voor goed den schijn van een koe
le verhouding, welke tot nog toe tus
schen ons heeft bestaan, verbreken. Wat
mij aangaat, ik ben er ten zeerste toe ge
neigd. Vooreerst: mevrouw Laroq ie
heeft mij, zonder een geheim, dat haar
niet toebehoort, uit handen te geven, cr
niet onkundig van gelaten, dat omstan
digheden, welke voor u zeer eerbied
waardige zijn, verborgen zijn achter het
mysterie, waarin u u hult. Vervolgens
ben ik u persoonlijk erkentelijkheid ver
schuldigd: ik weet, dat u onlangs ge-
raadpleegt bent in verband met mijn
aanzoek naar de hand van juffrouw La-
roque, en dat ik voldaan kan zijn over
uw waardeering".
„Och, mijnheer, ik meen niet verdiend
te hebben
„O, ik weet", ging hij lachend voort,
„dat u niet door dik en dun mij verde
digd hebt, maar tenslotte hebt u mij niet
tegen gewerkt. Ik erken zelfs, dat u de
proef hebt gegeven van werkelijke
scherpzinnigheid, U hebt gezegd, dat,
wanneer juffrouw Marguérite niet vol
komen gelukkig met mij mocht zijn, zij
ook niet onge'ukkig zou zijn. Nu, de
profeet Daniël had het niet beter kun
nen zeggen. De waarheid is, dat het
lieve kind met niemand volkomen ge
lukkig zou zijn, omdat zij in de geheele
wereld geen echtgenoot zou vinden, die
nieuw eene bespreking met Ged. Staten
plaats, waarbij de Commissie zelve en
de Inspecteur weder tegenwoordig wa
ren.
Daarbij werd en naar Ged. Staten
meenen terecht, tegen het denkbeeld
van den Inspecteur aangevoerd, dat
eene Centrale commissie als „Kopcom-
missie" eigenlijk overbodig is, wijl im
mers Ged- Staten, aangezien beide com
missies organen van het Provinciaal be
stuur zijn, toch de supervisie hebben.
Zouden er klachten komen over de
gestie der commissies-, dan zijn Ged. Sta
ten de instantie, die deze heeft te be-
oordeelen.
Thans kunnen Ged. Staten ontwerp
verordeningen voorstellen, waarbij zoo
veel mogelijk getracht is, overeenstem
ming tusschen beide opvattingen te be
reiken. O.a. heeft de commissie er in
toegestemd, dat de voorzitter der Ar
chaeologische commissie tevens lid der
Schoonheidscommissie is. Dit beteekent
in zekeren zin eene concessie aan het
door den Inspecteur ingenomen stand
punt; eene concessie, die Ged. Staten
daarom des te meer toejuichen, wijl de
mogelijkheid .niet uitgesloten is, dat in
de praktijk zich gevallen zullen voor
doen, die zoowel tot het gebied der eene
als der andere commissie behooren.
Het komt Ged. Staten verder ge-
wenscht voor, dat de secretaris-penning
meester der Schoonheidscommissie, die
bezoldigd wordt, van het lidmaatschap
zal zijn uitgesloten. Iets anders is het me+
den secretaris-penningmeester der Ar
chaeologische commissie, die niet bezol
digd is. Presentiegeld achten Ged. Sta
ten voor geen der beide commissie noo-
dig. Geheel nieuw is het stelsel van sub
commissies, als organen der Schoon
heidscommissie.
In de Schoonheidscommissie zullen
zitting hebben de voorzitter of een lid
van Ged. Staten, de Hoofdingenieur van
den Prov. Waterstaat; den Hoofdinge
nieur-directeur van den Rijkswater
staat; de inspecteur der Volkshuisves
ting; de voorzitter van de afd. Zeeland
van de Vereeniging van Nederlandsche
Gemeenten: de voorzitter der Prov.
Zeeuwsche Archaeologische Commissie;
ten minste vijf, bouwtechnisch of
aesthetisch deskundige personen, te be
noemen en te ontslaan door Ged. Staten
Het ligt in de bedoeling uit verschillen-
deelen ven de provincie personen aan te
wijzen en zoo mogelijk meer dan 5. Deze
heeren vormen een subcommissie. De
secretaris-penningmeester fungeert voor
beide en krijgt aanvankelijk een beloo
ning van f 300.
De commissie in haar geheel geeft am
Ged. Staten advies omtrent al'.e onder
werpen van stads- of natuurschoon,
waaromtrent haar oordeel wordt ge
vraagd en dient de besturen van ge
meenten en andere publiekrechtelijke
corporaties in Zeeland op hunne uitnoo-
diging van advies omtrent alle onder
werpen van aesthetischen aard.
Ook verleent zij desgewenscht voor
lichting aan particulieren omtrent on
derwerpen, vallende Onder haren werk
kring en ten slotte brengt zij alle op
merkingen, die zij in het belang van de
handhaving van of ter bevordering van
de schoonheid in stad en land gewenscht
acht, onder de aandacht van Ged. Sta
ten,, van gemeentebesturen of van hen,
die daarvoor overigens in de termen
vallen. Zij streeft zooveel mogelijk naar
samenwerking met in Zeeland bestaande
organisaties van gelijke strekking.
De genoemde subcommissie is belast
met de beoordeeling inzake toepasing
van verordeningen, welke het uiterlijk
van woningen en gebouwen aan de
goedkeuring van B. en W. onderwerpen)
ontwerpen van openbare en andere ge
bouwen, ook al bestaat daaromtrent
geenerlei verordening en ontwerp-uit-
'breidingsplannen. Ged. Staten wijzen
een voorzitter aan.
Andere subcommissies kunnen, in-
van den morgen tot den avond in verzen
tot haar zou spreken.Die bestaat niet!
Ik ben heelemaal niet van die soort, dat
geef ik toe, maar zooals u mij de eer
hebt aangedaan het te zeggen ik ben
een hoffelijk man. Heusch, wanneer wij
elkaar beter zullen kennen, zult u er niet
aan twijfelen. Ik ben geen kwade duivel:
ik ben een goede jongen. Och, ik heb
fouten.... ik heb ze vooral gehad- Ik
ben verliefd geweest op lieve vrouwen.
ja, dat kan ik niet ontkennen! Maar, dat
is 't bewijs, dat men een goed hart heeft.
Intusschen, ik heb mijn doel bereikt....
en ik ben er zelfs verrukt over, omdat
onder ons gezegd ik begon mij een
beetje te branden. Om kort te zijn: ik wii
nergens meer aan denken dan aan mijn
vrouw en kinderen. Waaruit ik het be
sluit trek, evenals u, dat Marguérite vol
maakt gelukkig zal zijn, dat wil zeggen,
voorzoover zij dat kan in deze wereld,
en met een hoofd als zij heeft: want ik
zal bij slot van rekening allerliefst voor
haar zijn, ik zal haar niets weigeren, ik
zal zelfs al haar wenschen voorkomen.
Maar als zij mij om de maan en de ster
ren vraagt, ik kan ze.niet voor haar ple
zier gaan halen!dat, dat is onmo
gelijk!.... Daarop, beste vriend, nog
maals uw hand!"
Ik gaf ze hem. Hij stond op.
„Nu, ik hoop, dat u nu bij ons blijft.
Kom, een beetje vroolijker gezicht....
Wij zullen u het leven zoo aangenaam
mogelijk maken, maar u moet er eer
w e r k t b i j
tflhUffttndverkrijgbaar inde oranie-bandbuisjes van
f0 ets. en oranjezafcjes ven 2 tabl. 10 ds
dien de behoefte daaraan blijkt te be
staan, op voorstel van de Commissie
door Ged. Staten worden ingesteld.
Ged. Staten stellen voor aan de
commissie voorloopig een subsidie te
geven van f 900 en aan de Archaeolo
gische commissie een crediet van f 100,
Deze commissie zal bestaan uit ten
minste 3 leden, te benoemen en te ont
slaan door Ged., Staten. Zij geeft aan
Ged. Staten, aan gemeentebestuuren,
andere publiekrechtelijke corporaties
en particulieren advies omtrent onder
werpen van archaiologischen aard.
Ged. Staten herinneren aan de motie-
De Pauw, waarin zij verzocht werden
een vaste aanstelling te verleenen in
d'enst der Provincie aan den ponton-
knecht te Walzoorden tot heden in
dienst van den agent, welke motie door
de Prov. Staten is aangenomen.
Ged. Staten deelen mede tot heden
nog niet aan de uiltnoodiging vervat
in de motie te hebben voldaan. Ten eer
ste zou het gevraagde toch ook moeten
gelden voor den goederenklerk die
reeds 15 jaar in dienst is tegen de pon
tonknecht 5 jaar. Maar voornamer is
het, dat de steiger te Walzoorden niet
uitsluitend strekt ten dienste van den
Prov. stoombootdienst, doch ook ande
re maatschappijen en paihculieren er
gebruik van maken. Daardoor is het
personeel niet uitsluitend ten dienste
van de Provincie werkzaam en is het
volkomen verklaarbaar, dat de agent
het meerdere personeel, waaraan hij
goeddeels als gevolg van het komen en
gaan van niet-provinciaie vaai tuigen en
van de vervoermiddelen die de lad-ng
daarvoor aan- en afvoeren behoefte
had in eigen dienst nam en daartegen
over van de Provincie een geldelijke te
gemoetkoming ontving, als nkenning,
dat dit personeel ook voor de Prov.
stoombootdiensten wel werkzaamheden
verricht.
Zou men nu hierin verandering willen
brengen dan zou voor deze personen de
regeling toch niet kunnen geiden als
voor gelijksooitige betrekkingen. Als de
menschen ook mogen blijven werken
voor niet-provinciale vaartuigen, dan
zal dit in hun belooning tot uiting moe
ten komen, of wel de agent zou een na
der te bepalen bedrag aan de Provincie
moeten terug betalen. Of ten slotte zou
de agent naast het nu aanwezige per
soneel nog personeel voor het bedienen
van de niet-provinciale vaartuigen moe
ten aanstellen. Zulkeen uitbreiding van
personeel zou aan geen der daarbij be
trokken personen ten goede komen. De
belooning van het personeel van den
agent, nml 125 per maand voor den
goederenklerk en 19 per week voor
den pontonknecht komt Ged. Staten
voldoende voor. Zij erkennen, dat de
betrokkenen inzake de voorziening van
den ouden dag in minder gunstigen toe
stand verkeeren dan het eigenlijk Prov.
personeel doch zij zijn bereid wan
neer zich concrete gevallen voordoen,
metterdaad steun te verleenen.
Ged. Staten oordeelen een definitieve
regeling slechts mogelijk als de haven in
den Perkpolder in gebruik zal zijn ge
nomen m.a.w. als het aldaar aanwezige
personeel uitsluitend ten dienste der
Provincie zal werkzaam zijn. Zij hopen,
dat de Staten er in zullen willen berus
ten dat de motie-De Pauw vooralsnog
niet is uitgevoerd.
beetje aan meehelpen, wat duivel!....
U hebt behagen in treurigheid.... U
leeft, vergeef mij het woord, als een
echte uil- U bent een ridder van de
soort, die men zelden zie!!.... Schud
dat dus van u af! U bent jong, u bent
een mooie jongen, n hebt verstand en
gaven; profiteer toch een beetje van al
die dingen.... Kijk eens aan, waarom
zoudt u die kleine Hélouin niet een beet
je het hofmaken? Daar zult u plezier
van hebben. Zij is erg ief, en het za!
best gaan.... Maar wat drommel! Ik
vergeet nu wel eenigszins, dat ik hoo-
gerop gekomen ben en deftiger gewor
den, ik!.... Kom.... adieu Maxime, en
tot morgen, is 't niet.
„Tot morgen, ja".
En deze hoffelijke man, die een soort
van ridder is, zooals men er velen ziet,
liet mij aan mijn overdenkingen over.
1 October.
Een vreemde gebeurtenis! Hoewel
de gevolgen tot nu toe niet van de ge
lukkigste zijn, heeft zij mij goed gedaan.
Na den ruwen slag, welke mij getroffen
had, was ik als verstomd van smart ge
bleven. Deze gebeurtenis heeft mij ten
minste het gevoel van te leven terug ge
geven, en voor het eerst, sinds drie lan
ge weken, heb ik den moed deze blad
zijden te openen en de pen weer op *e
nemen.
1
fWordt vervolgd.)