DAMMEN EN SCHAKEN, VOOR DE JEUGD. ZEEUWSCHE KRONIEK. SALZBURGSCHE LANDVER HUIZERS VESTIGEN ZICH OP WALCHEREN. OCTOBER 1732, UIT EEN OUD KOOKBOEK. VAN SPIONNE TOT DEMI-MONDAINE. OïHer redactie van Mevrouw C. E. DE LILLE HOOGERWAARD. TWEE KAMERADEN. ALS 'T VOORJAAR WORDT. Carla Hoog. WÊÊÊÊÊÊÊÊÊÊÊÊÊÊÊÊÊÊÊÊÊ^/BÊ I. Over de om des geloofswille verdrukte Salzburgers, die naar Zeeuwsch-Vlaanderen zijn vertrok ken en waardoor de tegenwoordi ge Luthersche gemeente te Groe- de is ontstaan, is meer dan eens geschreven. Ook ondergeteekende maakte er in 't kort melding van in zijn dagkroniek van 9 Maart 1733 toen de Salzburgers met eenige schepen na een moeilijke reis te Nieuwhaven, oostwaarts van Breskens, aankwamen. De heer J. N. Pattist heeft in dertijd in een vergadering van het Zeeuwsch Genootschap der We tenschappen er een lezing over gehouden. Van de Salzburgsche landver huizers, die zich op Walcheren kwamen vestigen, is echter nog zoo goed als niets gepubliceerd en wat er over geschreven is, is nog niet geheel juist. Een vriend zond mij dezer dagen eenige aanteekeningen over die emigratie. Hij had ze in hoofd zaak geëxcerpeerd uit het Alge meen Rijksarchief te 's Gravenha- ge. Zij zijn dus authentiek. Deze aanteekeningen, aangevuld met hetgeen ondergeteekende zelf heeft kunnen opzoeken, gaven ruimschoots stof tot het schrijven van dit artikel. Van ouds is ons land een toe vluchtsoord geweest voor vervolg den, die om 't geloof of om poli tieke redenen hun geboorteland hebben moeten verlaten. Portugeesche Joden, Franschfe Hugenoten en vele anderen wer den hier met open armen ontvan gen. Zij hebben later niet weinig medegewerkt tot vermeerdering van onzen handel of onze in dustrie. De notulenboeken der Her vormde kerken op Walcheren ver melden vaak de opbrengst van be trekkelijk groote collecten^ gehou den voor de Protestantsche ge- loofsgenooten, die in hun eigen vaderland werden onderdrukt, zooals de Waldenzen, de Litthau- ers, de vervolgden in Gulik, De Paltz, enz. In het begin der achttiende eeuw woonden in het Roomsch- Katholieke Salzburg in Oosten rijk zeer veel Lutherschen, die in stilte hun Evangelischen gods dienst beleden. Zij waren nijveri ge menschen, die in de bergstre ken aan bergbouw deden of een ambacht uitoefenden. De aartsbisschop, graaf Firmian, trachtte hen in 1729 tot de Room- sche kerk over te halen. Toen dit niet gelukte, zelfs niet met ge weld, werden zij in 1731 van huis en hof verdreven. Over die ver drukkingen en over het standvas tig geloof der Salzburgers zullen wij niet uitweiden. Alleen zij ge meld, dat dragonders ef aan te pas moesten komen en er zelfs bloed heeft gestroomd. Eenige duizenden Salzburgers vonden gastvrijheid in Pruisen, maar nog velen bleven achter. In ons land was er een groot medelijden met die ongelukkige verdrukten om 't geloof. Door de Staten-Generaal werd besloten om te trachten Salzburgers naar ons land te doen overkomen. Overal werd gecollecteerd en spoedig was een som van meer dan 500.000 gulden opgebracht om de emigranten bij hun verre en moeilijke reis naar ons land te on dersteunen. De eerste aanvrage in ons land aan de Staten-Ge neraal om Salzburgers ging uit van de stad Middelburg in samenwer king met Vlissingen en Veere. De b' doeling was om de emigranten niet uitsluitend in de steden, maar vooral ook op het platteland van Walcheren te plaatsen, als land- of tuinarbeider. Men meende we 400 personen aan werk te kunnen helpen. In genoemde steden woon den reeds vele Lutherschen. Te Middelburg was er een vrij groote kerkelijke gemeente met twee vaste predikanten. Het stadsbe stuur van Middelburg was de Lu thersche gemeente zeer gunstig gezind, 't geen eenige jaren later bleek bij het stichten van een nieuwe, de tegenwoordige, Luther sche kerk met pastorie en wees huis. De Staten-Generaal wend den zich namens het stadsbestuur van Middelburg tot hun gevol machtigden minister Gallieres bij den Duitschen rijksdag. Deze woonde te Regensburg, een stac betrekkelijk dicht bij Salzburg ge legen. Men kwam overeen, dat Middelburg twee afgevaardigden zou zenden naar Salzburg om een 400 tal personen te bewegen naar Walcheren te komen wonen. Gal lieres zou de twee gedeputeerden eerst ontvangen en hen verder ter wille zijn. Als afgevaardigden werden gezonden Johannes Nico- laus Treitel, een Sakser van ge boorte, sinds 1710 predikant bij de Luthersche kerk te Middelbug en Johan Heinrich Röscher een der notabelste lidmaten dier kerk. Uit het kerkelijk archief der Lu thersche gemeente blijkt, dat deze geen predikant dezer gemeente was. De tweede Luthersche predi kant was destijds ds. Th. de Har- togh, die beloofde tijdens de af wezigheid van zijn collega ds Treitel alle dienstwerk op zich te nemen. De genoemde afgevaardig den kregen van de Gecommitteer de Raden van Zeeland (thans zou den wij zeggen Gedeputeerde Sta ten) een „open" brief mede, op dat zij „met des te minder verhin dering" zouden kunnen voortrei zen. Met dezen brief van aanbeveling vertrokken beide personen in het 5egin van Juni 1732 van Middel burg uit naar Duitschland, voor zien van wisselbrieven op Mann- ïeim, Frankfort, Augsburg en Memmingen. In deze plaatsen tonden zij dus het noodige geld opnemen. (Wordt vervolgd). R. B. J. d. M. (Nadruk verboden.) stooven zaL Neemt een pekelworst en kookt die gaar; en als het sop te zout is zo döet 'er wat water onder; neemt dan de schoon gewassene spruitjes en kookt die in dat sop gaar; schept ze op, laat ze ver- rygen, hakt ze klein en stooft ze met wat peper, notemuscaat en jooter, en als men het opdoet zo igt men 'er de worst boven op, is een goed eten. In een ziekeninrichting in Parijs is een dezer dagen de Russische Sonja Menschikowa gestorven, nog maar 36 jaar oud. Met haar dood is de avontuurlijke loopbaan van een spionne afgesloten. Sonja Menschikowa, die de laat ste jaren als de vriendin van een Braziliaanschen planter in Parijs woonde, en een prachtige villa in Vincennes bezat, kwam uit een ar beidersfamilie, welker leden sinds geslachten tot de anarchistische beweging in Rusland behoorden. Haar grootvader was wegens deel neming aan een samenzwering doodgeschoten. Haar vader bracht zes jaar in Siberië door en kwam slechts door gratie van den tsaar vrij. Het is dan ook geen toeval, dat Sonja reeds als klein kind te recht kwam in de anarchistische verwikkelingen. En sinds haar tiende jaar verrichtte ze spionna- gediensten voor de anarchisten in het toentertijd Russische War schau. Ze was de jongste spionne ter wereld waarschijnlijk. Het kleine meisje met de blon de haren en de opvallend lichte blauwe oogen, viel door haar be koorlijkheid overal op en daar ze voor haar leeftijd heel verstandig was, lukte het haar reeds als kind belangrijke diensten te bewijzen aan de anarchisten. Op een dag viel het Sawarsin, den chef van de tsaristische geheime politie 'in Warschau op, dat het kleine meis je, dat eiken ochtend het brood in een groote mand in de keuken placht te brengen, steeds lange ge sprekken voerde met het perso neel. Dit feit zou ook hem, den doorkneden politieman, er nog niet toe hebben gebracht, haar bi zonder in het oog te houden, maar door toeval merkte hij enkele da gen later, dat de kleine Sonja, na dat ze het brood had gebracht, haar weg nam over de binnen plaats van het politieg'ebouw naai de stallen, waar ze zich urenlang placht op te houden. Bij deze ge legenheden hoorde de kleine Son ja de twee koetsiers van den poli tiechef uit over hun ritten in de stad. Opeens werd het Sawarsin duidelijk, hoe het kwam, dat men in de stad en juist in de kringen der anarchisten, zoo precies over het tijdstip van zijn uitrijden on derricht was. Van dit oogenblik af werd Sonja door drie rechercheurs bewaakt. Spoedig kon men vaststellen, dat de kleine, die in de kringen der anarchisten alleen maar de Kroschka (dwerg) werd genoemd, de handigste spionne der anar- schisten was. Ze verrichtte met een geweldigen ijver de haar ge geven opdrachten. In de mand, waarin ze anders brood enz. droeg nam ze ook bommen en helsche No. 15. G. MANTEL, Hengelo. 1 2 3 4 5 46 47 48 49 50 Zwart 9, 12/15, 18, 20/22, 24 en 35. Wit 25, 29, 32/34, 39, 44, 47, 48 en 50. Wit speelt en wint. Kampioenschap van Zeeland 1935. Wit: B. F. MONTENARI. Zwart: J. A. v. DIXHOORN. 1. 32—28 18—23 2. 34—29 23X32 Theoretisch geldt dit voor ster ker dan slaan naar 34. Naar onze meening zijn beide zetten goed. 3. 37 X 28 19—24 Zwart kan hier ook voort zetten door 1218 en 2025 te spelen. 4. 41—37 17—21 5. 37—32 21—26 6. 40—34 Door deze afruil verdwijnt de zwarte randschijf en wit kan zijn spel beter naar den vleugel ont wikkelen. 626X37 7. 42X31 14—19 8. 44—40 20—25 Hier is ook best 1621 te spe en. 9. 29X20 25X14 10. 50—44 12—18 11. 47—42 7—12 12. 46—41 11—17 13. 41—37 17—21 14 31—27 19—23 15. 28X19 14X23 16. 34—29 Deze afruilen die ten doel heb ben het centrum zoo sterk moge lijk te bezetten. 1623X34 17. 40X29 1—7 18. 33—28 15—20 19. 39—33 20—25 20. 44—39 10—14 21. 49—44 5—10 22. 44—40 18—23 1 5 46 47 48 49 50 Zie diagram. 23. 29X18 13X31 24. 37X17 12X21 Door deze afruilen heeft wit po sitioneel eenig voordeel behaald, maar heeft aan zwart door goede spelopbouw gelijke kansen. 25. 42—37 9—13 26. 37—31 13—19 27. 31—26 7—12 Gedwongen daar 2127 niet kan door 2823. 28. 26X17 12X21 30. 39—34 26X37 29 .36—31 21—26 31. 32X41 6—11 (Wordt vervolgd.) machines mee, om ze naar hun plaats van bestemming te bren gen. Al deze bizonderheden wer den Sawarsin gemeld, maar niet temin zag deze er van af Sonja te laten arresteeren. Daar haar te be waken kwam men achter zóóveel geheimen, dat het wel de moeite waard was haar op vrije voeten te laten. Op een dag verdwenen be langrijke acten uit het bureau van den politiechef. Het onderzoek toonde aan, dat het bureau met een valschen sleutel geopend was door de kleine Sonja, die zich in een onbewaakt oogenblik in de werkkamer van Sawarsin had la ten insluiten. Toen men haar wil de arresteeren was ze evenais haar vader en haar moeder al lang verdwenen en in veiligheid. Het heel mooie meisje werd tien jaar later een even mooie vrouw. Kroschka was geen anarchiste meer, ze had haar diensten als spionne ond'erwijl aangeboden aan een vreemde mogendheid. Na den oorlog leerde ze een Franschen aristocraat kennen, die haar de prachtige villa schonk. Toen hij stierf vond ze in den Braziliaan schen planter een niet minder rij ken aanbidder, die vorstelijk voor haar zorgde. Een verraderlijke ziekte heeft nu een einde aan haar leven gemaakt. Flip, de herdershond, en Beer tje, de grijze poes, konden het best met elkaar vinden, al had dit aan Flip in het begin heel wat moeite gekost. Toen hij voor 't eerst met Beertje kennis maakte, was deze nog een heel klein poesje, dat plot seling voor hem op het vloerkleed werd neergezet. Op hoge pootjes was Beertje direct op hem toege sprongen, zonder enige vrees voor zo n groot dier. Flips oren waren van verbazing en ergernis overeind gaan staan en zijn oren niet alleen, ook zijn rugharen Hij liet een waarschu wend gebrom horen, waarvan Beertje zich echter ook al .niets aantrok. Integendeel, ze kwam nog dich ter bij en maakte zelfs aanstalten om bij een van Flips voorpoten omhoog te klauteren. Toen ging het gegom over in een soort gekern. 't Was of de grote Flip bang werd, in plaats dat het tegenovergestelde het geval was. En wat voor hem het ergste was: de vrouw lachte hem uit, in plaats van medelijden met hem te hebben Toen tikte ze hem op de rug en zei bestraffend: „Foei, Flip, moet je een nieuwe huisgenoot zó onvriendelijk ontvangen Flip kon wel niet verstaan, wat er gezegd'werd, maar de toon er van begreep hij heel goed. Veront waardigd ging hij in zijn mand zit ten, die in een hoek van de kamer stond. Gelukkig nam de vrouw de klei ne indringster toen op de arm en ging zij de kamer uit. Na een paar dagen had Flip ech ter wel ingezien, zich er in te moe ten schikken, dat er een concur rentie gekomen was, waarmee hij de liefkozingen van den baas en de vrouw moest delen. En Beertje scheen 't er nu eenmaal op gezet te hebben, innige vriendschap met hem te willen sluiten. Ze zocht steeds zijn gezelschap, sprong om hem heen en probeerde telkens zijn staart te pakken, wanneer hij die heen en weer bewoog, 't Klei ne ding dacht bepaald, dat Flip dit uitsluitend deed voor haar plezier, alsof hij op deze wijze met haar wilde spelen. Ze had er geen flauw vermoeden van, dat Flip dan juist niet erg in zijn humeur was. Maar op zekere morgen was 't toch al te erg. Toen Flip na zijn ochtendwandeling met den baas terug kwam en lekker in zijn mand dacht te gaan zitten, bleef hij op eens stokstijf staan. Midden in de mand zat Beertje, die hem met haar ronde blauwe oogjes aanzag en toen een listig knipoogje gaf, Wéér begon Flip te grommen, net als op de eerste dag, toen Beertje in huis kwam. En wéér trok Beer tje er zich geen zier van aan. Ze draaide eens in het rond, net zo als ze dat Flip dikwijls zag doen en rolde zich toen als een bal in el kaar. De ogen gingen dicht en ze maakte zich gereed voor een lek ker dutje Dat was toch te erg Beertje had een kussen, een zacht eigen kussen, naast de boekenkast op de grond liggen. Dat was haar plaats. Zich zo maar zonder complimenten op zij te laten schuiven, daar bedankte Flip voor. En nu nam hij een kort besluit. Hij pakte met zijn tanden het poesje, dat als een dons-balletje aanvoelde, voorzichtig op en zette het naast de mand; die nam hij gauw zelf in bezit. Beertje keek heel eventjes ve*- baasd en verschrikt, maar Flip had haar in 't geheel geen pijn ge daan. Ze maakte nu wel weer aan stalten om in de mand te klau teren, maar zag toen plotseling het klosje liggen, dat de vrouw haar gegeven had om mee te spelen. Ze schoot er op af, maakte al lerlei buitelingen ermee en Flip en de mand werden verder met rust gelaten. Op de duur kon Flip haar ech ter toch niet weren, en maakte toen maar van de nood een deugd. Als Beertje zijn mand in beslag ge nomen had, ging hij eenvoudig bij haar zitten of zelfs liggen. Veel plaats nam het poesje niet in en langzamerhand was hij ook be paald van haar gaan houden. Dik wijls, als de vrouw binnenkwam, vond zij het tweetal rustig slapend; dan lag Flips grote poot bescher mend over zijn klein vriendinnetje heen. Ze werd Beertje ongemerkt al een grote poes, die op muizenjacht ging en wel eens over de schutting klom om in de tuinen van de buren een kijkje te nemen. Maar als Flip uit geweest was en binnenkwam, kwam ze dadelijk op hem af en gaf kopjes langs zijn poten. Flip beantwoordde die liefkozende be groeting dan door Beertjes neus te likken. Dat beteekende zoveel als een honde-zoen. Ja Beertje was zijn liefste vrien- Moeder, zie de kale takken Wuiven, Spreken zij een taal Wil de wind hun wat vertellen Moeder, weet je 't allemaal Kindje, bomen spreken stellig Net als bloemen, 't Komt 'r op aan, Of wij, mensen, en ook kind'ren, Maar hun woorden goed verstaan. Struiken, bomen zijn nog kaal nu, Maar.... het voorjaar nadert vast. Hoor maar, hoe de hoge stemmen Fluist'rend kraken: Opgepast Niet te haastig 't Is nog winter Slaap dus rustig nog maar voort, Tot je Zuidenwind, je vriendje, In je kale takken hoort Vouw dan vlug je blaadjes open. 't Jonge groen, dat is zo frisch En de mensen zeggen: Heerlijk, Dat het nu weer Voorjaar is din geworden, ofschoon hij vreem de katten niet kon uitstaan. Als hij er soms eentje in de tuin ge waar werd, of er vertoonde zich een op de schutting, dan vloog hij er woedend blaffend op af. De katten uit de omgeving wis ten dit al. Zelden kwamen ze in zijn buurt. Beertje was nu al ruim een jaar in huis zijn kussentje was opge ruimd; dat lag in een kistje in de bij-keuken, haar nachtverblijf. Toen gebeurde er iets, dat Flip geheel en al uit zijn evenwicht bracht. Die dag was hij uit geweest met den baas en de vrouw en 't was een heerlijke dag voor hem, zoals er maar enkele waren in 't gehele jaar. Een auto was vóórgekomen, en daarin hadden ze met hun drie ën plaats genomen. Een open auto. Hij zat wel niet op de bank tus sen den baas en de vrouw in, maar op de grond zat je net zo zacht, en nu kon zijn kop rusten op de knie van den baas, die hem aan de riem vasthield. Maar dat was eigenlijk onnoodig, want Flip dacht er niet over, om ondeugend te zijn of uit de wagen te springen. Hij vond 't fijn, zo rit, maar 't zou nog fijner worden. Toen de auto stilhield, sprong hij er 't eerst uit: hij "-had zó lang rust gehad, nü voelde hij wel iets voor een wan deling of een stoeipartijtje. En dat kon hij thans naar harte lust: lopen en stoeien. Want ze waren aan 't strand en Flip holde en draafde langs de grote plas, blafte tegen de golven en als er dan een stuk hout in zee gewor pen werd, gooide hij zich pardoes in 't water, zwom er heen en bracht 't triomfantelijk naar den baas terug. De mensen hadden schik in hem: maar 't meeste ple zier had Flip toch zelf. En toen de baas en de vrouw in 't badhotel gingen dineren, hield hij zich heel netjes, bleef rustig aan de riem, die om een poot van de stoel was vastgemaakt, liggen; misschien ook omdat hij moe en slaperig was geworden van het vliegen en spe len aan zee in de helle zon en de buitenlucht. Thuisgekomen 's avonds was zijn eerste gang naar de mand: maar wat was dat Beertje lag er in, maar niet alléén. Tegen haar aangedrukt lagen drie kleine, wriemelende jonkies: twee grijze en één pikzwarte En Beertje lag te spinnen, geweldig, hield toen haar voorpootjes beschermend over het drietal heen en zag Flip en den baas en de vrouw, die

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1935 | | pagina 10