DAMMEN EN SCHAKEN. VOOR DE JEUGD. Onder redactie van ZEEUWSCHE KRONIEK. UIT EEN OUD KOOKBOEK. Mevrouw C. E. DE LILLE HOOGERWAARD. HET KRALEN PLANTJE Een 1 April-vertelling. MIJN LIEFSTE POP. 0, WAT EEN ONGELUK! tert. Mie 'n stuitje zie j' erreberre- gen dae van buten óp staet: „Geen radio." Ik luusterden wè. 't Mos gezang verbeele. D' aolderie- selikste schreeuwen oorden je Bromme, janke, blaere En dan geroenk t'r bie net as owe ze op oute klompen blaesden en gesierp as 'n viele over blik op z'n kant Jewannes, as t'r mie Goesche mart 'ri stelletje over de straete liep en ze gaeve zukke nochtere schreeu wen en ze mieke zoo'n gemeen la waai, dan zaete ze binnen de tien menuten aol op de wacht. Dat noe me ze noe meziek en dae gebruke ze de radio voe. Wien verzint 'r noe zukk'n onzin om de menschen te trakteeren op zöó'n schandaol Ik oore vee liever 'n wuufje uut Erremue roepe: zee-kerael of scharretjoe Da's waer ok: Jaonnetj' ei al ezeid: ,,'k za blieë weze as t'r wee lamsooren bin en zeekrael. 't Raek zoeken mie de groente." Ze zei, da 'k joe en Jikkemiene de groe- tenisse doe most. Dae gae ze sae- men mie die van Je vriend, Jan de Smid. i. Wanneer een plaats tot een stad was verheven. Toch had deze nog lang een landelijk karakter. Mid delburg de moederstad der andere Zeeuwsche steden. De steden had den tot de 19de eeuw een bevoor rechte positie boven het platte land. De steden in Zeeuwsch- Vlaanderen geen Zeeuwsche, maar Vlaamsche steden. Vele zijn ook van ouderen datum. In Zeeland waren goede steden en smalste- den. Groote macht van dè Oran- je's in de vergadering der Staten van Zeeland. Een typisch vers. Welk aandeel elke stad moest op brengen in de algemeene uitgaven. Onderlinge afgunst tusschen de Zeeuwsche steden. In het algemeen werd een plaats een stad genoemd, als zij in den loop der eeuwen van den vorst stadsrechten had verkregen. Een der eerste rechten was om de plaats te mogen versterken met muren, wallen en grachten. Vérder waren er nog tal van andere rech ten, die de graaf schonk om de stad tot meer welvaart te bren gen, maar ook om haar nauwer aan zich te verbinden. Wel vorm den de handwerkslieden een be langrijk deel der eerste stedelijke bevolking, maar toch behielden de steden tot in de 15de eeuw vaak een landelijk karakter. De meeste straten waren ongeplaveid. Een rooillijn kénde men niet, vandaar later nauwe en kronkelende stra ten. Daar landbouw en veeteelt niet enkel buiten maar ook bin nen de stad werden uitgeoefend, liepen de varkens en het pluimvee vrij rond. Hooi- en graanhoopen stonden bij de schuren. De voor naamste burgers of poorters moes ten dan ook in de eerste tijden niet bij de handwerkslieden, maar bij de landbouwers tevens grond bezitters gezocht worden. Uit deze laatsten moesten dus de schepe nen, een oude naam voor de leden van de vroedschap, gekozen wor den. Zoo bepaalde graaf Willem V van Beieren in 1357, dat in Middel burg ieder schepen een hengst moest houden. Meestal werden de eerste rech ten van een oude stad later ook aan andere steden in de omgeving gegeven. De eerste stad was dan de moederstad der andere. Zoo kan Middelburg de moederstad ge noemd worden van de ander Zeeuwsche steden, welke laatste natuurlijk jonger zijn. Brugge was evenzoo de moederstad van Sluis Aardenburg, Oostburg, enz. De steden hadden spoedig ten opzichte van het platteland een bevoorrechte positie. Zoo moesten bijvoorbeeld de aangrenzende plat telanders hun vruchten naar de markt brengen. In de stad zijnde deden zij er ook hun inkoopen. Van ouds is de weekmarkt te Mid delburg en idem te Goes voor vele neringdoenden een voorname bron van bestaan. Ter bescherming van de industrie der stedelingen wer den verbodsbepalingen gemaakt tegen het uitoefenen van industrie op het platteland. Zoo moesten volgens een privi lege in de 14de eeuw op Walche ren alleen de bewoners der steden Middelburg, Westkapelle, Dom burg, Vlissingen en Veere weefge touwen hebben. Een ander voor beeld. De stad Goes of eigenlijk het weversgilde aldaar heeft een langen strijd moeten voeren om 't laken, dat in het naburige Kapelle gemaakt werd en zeer in trek was, eerst van de markt en later uit de stad te weren. Hierdoor ging die industrie te Kapelle te niet en ie Goes vooruit. Vaak hadden de poorters der steden voor hun goederen tolvrij dom in geheel Zeeland en Holland, Ook wat het bestuur of mede zeggingschap in het bestuur be treft, waren de steden in een meer bevoorrechte positie dan het plat teland. Dit alles duurde tot 1795, toen door de omwenteling, in na volging van Frankrijk, overal, 't zij stad of dorp, gemeenteraden door de kiezers werden gekozen Hierbij verviel en of veranderden a van stirlsvoorrechten en be stuursmaatregelen. Na den Fianschen tijd kregen de steden en de ambachtsheeren, deze laatsten als bestuurders van iet platteland, verscheidene voor rechten terug. Eerst in 1848 werd door de officieele indeeling van 't Rijk in gemeenten stad en platte land gelijk gesteld. Tot 1864 had den de steden nog het recht om accijnzen te heffen. Als wij in dit en in het volgende artikel spreken over Zeeuwsche steden, zullen wij het niet hebben over plaatsen in Zeeuwsch-Vlaan- deren, die ook stadsrechten heb ben bezeten, want feitelijk zijn de ze laatste geen Zeeuwsche maar Vlaamsche steden. Tijdens den tachtigjarigen oorlog zijn zij maar aan de Republiek gekomen en dan nog niet eens bij Zeeland gevoegd. 3e streek werd als een wingewest leschouwd en behandeld door de Generale Staten. Eerst in 1814 maakte zij een deel uit van het ge west Zeeland. Toch waren die ste den veel ouder dan haar zusters in Zeeland en in Holland. Hulst werd reeds in 1180 tot stad verhe ven en is alzoo wellicht de oudste stad van geheel ons land. Dan volgt Axel in 1213. Middelburg, de oud ste stad van Zeeland, kreeg in 1217 stadsrechten en Amsterdam in Holland eerst in 1275. De steden Oostburg, Aarden- burg en Sluis kregen ook in de 13e eeuw van den graaf of de gravin van Vlaanderen stadsrechten. Behalve de genoemde stad Mid delburg, die zooals gezegd in 1217 en de steden Westkapelle en Dom burg, die in 1223 stadsrechten kre gen, verder Zierikzee in 1220, zijn de overige Zeeuwsche steden van lateren datum dan de Vlaamsche steden. Vlissingen werd tot stac verheven in 1315. Reimerswaal in 1375, Veere in 1402, Goes in 1405, Nieuw-Arnemuiden in 1574 en Brouwershaven in 1590. Nog willen wij in herinnering brengen, dat Sluis het oudste stad huis van geheel ons land bezit (1396). In het volgende artikel zullen wij het alleen hebben over de Zeeuwsche steden, voornamelijk ten tijde van de Republiek. (Slot Volgt.) R. B- J. d. M. (Nadruk verboden. Worsten, om in de Vasten, voor de Roomsgezinden te gebruiken, hoe men die maaken zal. Neemt paaling, of wat voor vis het u behaagt, doet 'er de graat schoon uit, en kapt ze met peter- celie, kleine prey, zout, peper en wat chalotte en versche boter, zeer klein door een: dog indien men andere vis dan paaling daar toe gebruikt, zo moet men 'er altoos een gedeelte vette paaling onder doen, wyl de andere vis alleen te droog vald; dan stopt en legt men dezelve om die in de vasten te ge bruiken, in peper en azijn. Men kan ze eeten als ze daar 24 uuren in gelegen hebben. Wil men ze anders gebruiken, zo neemt men twee derde waater en een derde witte wyn, daar men eenige fijne kruiden in doet, men laat deeze worsten daar in gaar koo- ken: is zeer goed. Koekjes van Mevr. van C die zeer lekker zijn hoe die men bakken zal. Neemt pond banketmeel, Vu pond amandelpas, Yi pond koren ten, 6 eyeren, dog de helft maar met het wit, 4 lepels room, een loot kaneel, V. Notemuscaat, 10 leepels booter, een halve groene sukade schil klein gesneden, een geraspte citroen en wat gist, dit alles wel onder een geklopt, en in kleine blikken vormen gebakken, is excellent. Zou die Willemse nogal een nette kerel zijn Nu, dat betwijfel ik; ik heb ïem meer dan eens ontmoet in ge- "egenheden, waar nette menschen niet komen. Je bent zeker al meer met de justitie in aanraking geweest vroeg de rechter van instructie. Nu, ik kan wel zien, dat u lier pas over bent geplaatst, ant woordde de beklaagde. Hij was officier van de week en ïoorde in zijn compagnie klachten uiten over het brood. Maar kerel, zei hij tot een der manschappen, als Napoleon dit brood gekregen had, toen hij de Alpen overtrok, zou hij het met smaak gegeten hebben. Geen wonder, luidde het ant woord; toen was het nog versch No. 13. LIGTHART. 12 3 4 46 47 48 49 BAKKER. Wit Zwart Zwart speelt als laatsten zet. 1 18—22 2 6—1 22—28 3 1—6? Zwart kan nu winnen door 3 13—181 4 6X39 29—34 5 46X20 19—24 6 20X34 23X43 Maar zwart speelde hier 2832 en de partij werd remise. Men ziet het, zelfs meesterdam- mers falen. No. 14. IDZERDA. 1 2 3 4 5 46 47 48 49 50 KAAN. "Wit Zwart Wit speelt in dezen stand. 1 27—22 18X36 2 33—29 24X31 3 30—24 19X30 4 28X6 36—41 5 34X25 Een aardige slagzet maar abso luut verloren. De beste voortzetting was hier geweest: 6 30—25 23—29 gedw, 7 34X23 18X29 8 35—30 24X35 9 33X24 19X30 10 25X34 met houdbaar spel. Bovenstaande twee partijstan den ontleenen wij van damrubriek Tern.sche Crt. waarvan den heer iaan de eenige Zeeuwsche dam speler die aan den wedstrijd om den meestertitel deelnam. Eindspel. Zwart schijven op. 15, 24, 44 en dam op 1. Wit schijven op. 25, 30 en dam op 6. In dezen stand speelde zwart 4449 waardoor de partij remise werd. Zwart kan als volgt winnen: 1 44—50!! 2 30—24 gedw. 19X30 3 25X34 1X45 4 6—1 50—6 En de witte dam staat mooi ge vangen. Bep was dol op plantjes. Ze had dan ook al een hele verzameling: een- rozetvetplant, een veterplant je, een moederplant, een kindje- op-moeders-schoot, een grijsaard (dat is zo'n cactus met lange, grij ze haren) en nog veel meer. Maar het leukste plantje, dat ze bezat, vond ze haar kralenplantje. Wat was ze blij geweest, toen ze de vorige zomer deze lieve ling gekregen had: wat een snoe zige, kleine blaadjes en dan vol bloedrode kraaltjes. Verrukt was Bep er over geweest. En evenals voor al haar gewassen, had ze ook voor het kralenplantje uit stekend gezorgd, het om de drie weken zelfs wat opgeloste bloe- menmest gegeven. Doch ze had helaas niet kunnen voorkomen, dat de rode kraaltjes op de duur verdroogden, en tenslotte ver dwenen. Wat had het meisje dat jammer gevonden! Maar ze troost te zich met de gedachte, dat de rode dingetjes er met het voor jaar wel weer aan zouden komen. Toen was het beginnen te vrie zen, waren Beps planten van haar eigen kamertje, waar niet gestookt werd, naar de woonkamer ver huisd. En nu stonden ze daar in een brede vensterbank voor een raam op het Zuiden. Daar hadden ze het goed: zon, licht, warmte, vocht en voedsel. Elke dag liep Bep een paar keer naar haar ven sterbank om te zien, of ze iets nieuws ontdekken kon: ja, de bloem in de hyacinth was te zien ende crocusjes boorden haar oran je bloemetjes tussen de groene blaadjes door. „Jaap, Zus, komen jullie eens kijken," riep ze. Het kleine zusje en de grotere broer kwamen aanlopen. Bep toonde hun, wat ze juist ontdekt had. „Hoe gaat 't met kralenplant je?" informeerde Zus. „O, goed," „Komen er al nieuwe kraaltjes aan?" Bep liep naar het potje met de fijne, groene blaadjes. Ae tuur de en tuurde. „Ik zie wat," riep ze op eens opgewonden. Jaap en Zus kwamen ook kij ken. „Waar?" vroeg de broer. „Daar, iets roods," wees Bep aan. De toeschouwers keken heel goed. „Ja, en 't beweegt," merkte Zus op. „Ben je niet goed?" vroeg Bep ongelovig. „Heus, kijk maar, 't loopt," hield het kleintje vol. „O, 't is een spinnetje, een klein rood spinnetje. Wat mop pig," zei Jaap. „Wat dacht jij, dat 't was, Bep?" „Een jonge kraal natuurlijk. „O, ja," zei Jaap lachend, „maar die kralen zullen nu toch zo langzamerhand komen moe ten." „Ik geloof, dat jullie je vergist," bracht moeder, die er ook bij was komen staan, in het midden. „Kralenplantjes bloeien pas veel later, in Juni en Juli." „Vast niet," meende Bep. „Veel vroeger. En ik heb zo goed ge mest. En 't is hier zo warm." „Nu, we zullen eens zien, wie er gelijk krijgt", besloot moeder, EnBep leek gelijk te zul len krijgen. Want, toen ze één van de volgende dagen 's morgens naar haar kweekerij liep, uitte ze een kreet van verbazing. „M'n kralenplant bloeit," juich te ze, „Volop, 't Is haast niet te begrijpen". „Door de nieuwe Aprilzon," zei Jaap met een geheimzinnig gezicht. „Wat zit de plant vol!" riep Bep blij. Zus boorde haar neusje haast in de plant. „Er zitten gaatjes in ook," ver telde ze en wees met haar kleine vingertje naar het potje. „Waarin?" vroeg Bep. ,',In de kralen." „Hè, dat heb ik nog nooit ge zien," zei Bep en kwam dichter bij, „Daar is er al een afgevallen," merkte zus op. Eén kraal lag op een stukje aar de, dat juist tussen het dek van blaadjes bloot kwam. Bep pakte het ding op. „Hemel, 't is een échte kraal!" riep ze. „1 April" bazuinde Jaap en maakte zich meteen uit de voeten. „Bah, wat 'n flauwiteit," zei Bep beledigd. „Ik vind die 1 April-grap nog wel leuk," beweerde vader en lachte smakelijk. „Maar., maar.." riep Bep op eens boos, ,,'t zijn mijn eigen bloedkoralen, de kralen van het kettinkje, dat ik van Oma heb. Wat gemeen!" „Je kunt ze weer aanrijgen", raadde Jaap aan. Doch dat ging maa^zó niet. Bep zocht voorzichtig alle kralen uit 't plantje en.... Jaap moest ze uit zijn spaarpot bij den goudsmid opnieuw laten aanrijgen. Die fout was dus hersteld, doch't plan tje begon van dat oogenblik af te kwijnen. „Dat is jouw schuld," verweet Bep haar broer. „Door dat uitzoe ken van de kralen zijn de tere stengeltjes beschadigd." Jaap snapte, dat dit heel goed kon. Hij wou 't goed maken en dat deed hij ook. Want toen Bep in de zomer jarig was, gaf hij haar een nieuw kralenplantje, nu niet met bloedkralen maar met bloe- menkraaltjes. J. H. Brinkgreve Entrop. In 't oude schommelwiegje Daar ligt mijn liefste pop. Ze wil alleen maar slapen, Als ik haar onderstop. Weet je, hoe of mijn popje In 't schommelwiegje heet Precies zoals mijn Moeder: Dat popje heet Margreet. Ze was eens Moeders popje Natuurlijk lang geleen! Je kunt het heel best zien, hoor Z' is niet meer goed ter been. Het éne bengelt slapjes En 't and're is heel krom. Haar hoofdje is wat kaal zelfs, Maar daar geef ik niet om Ik vind het juist zo enig, Dat z' al van Moeder was, Toen Moeder, mevrouw Poorter, Nog heette Greetje Plas. Ik wou, dat ze kon praten En mij vertellen zou, Wat Moeder deed als meisje, Hield z' ook zo van de kou Van schaatsenrijden, glijden En.was Moes wel eens stout Had Moedertje haar sommen Als ikook dikwijls fout Margreetje, och toe, fluister Mij even in mijn oor Het antwoord op mijn vragen, Maar niets verzwijgen, hoor Ik luister en ik luister, Verklappen doet Greet niets, Ook niet, dat Moeder éénmaal Stil reed op Opa's fiets I Margreet, je bent een schatje, Van jou houd ik het meest, Omdat je van mijn Moesje Al 't popje bent geweest Joost kreeg van Sinterklaas een beer, Een beer met mecaniek, En als Joost aan een sleutel draait, Maakt Berie brom-muziek. Dan gaat beers kopje op en neer, Alsof hij knikt: „ja, ja." Maar Joostje roept dan vrolijk uit: „Mijn Berie zegt: „da, da!" Als Joostje 's morgens wakker wordt, Grijpt hij het eerst zijn beer, Die heel de nacht ook naast hem ligt Op 'n kussentje van leer. „Zeg, Berie!" vroeg Joost op een dag, „Sliep je vannacht óók fijn? En lag je ook zo lekker warm? Zou Mams al wakker zijn?" Toen keek beer kleine Joostje aan Met zijn héél donk're ogen. 't Was juist, alsof hij zeggen wou: „Je zult wel opstaan mogen." Dit denkt ook Joost en hij klimt vlug Met Berie over 't hekje. Maar.... plof! Joost valt! En beer viel óók, Juist op zijn leuk, zwart bekje! Klein Joostje huilt en Berie bromt, Want Joost viel op zijn kopje, Dit staat nu scheef op Berie's hals Dat is voor hem een stropje! Tante Joh.

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1935 | | pagina 8