o DAMMEN EN SCHAKEN. O VOOR DE JEUGD, o^, redactie van o O UIT EEN OUD KOOKBOEK. VARIA. GEESTIGE IEREN. Mevrouw C. E. DE LILLE HOOGERWAARD. DAPPERE KAI. OP HET MUURTJE. O DE WIND. herberg was. Het uithangende wa pen moest de bezoekers trekken. Zoo zijn er zes huizen, die Het Wapen van Schotland heeten, vier Het wapen van Engeland, vier Het wapen van Amsterdam, enz. In 't geheel zijn er ruim 50 derge lijke benamingen. Ook werd wel eens in plaats van wapen het woord schild gebruikt, zoodat b.v. vijf huizen heeten: Het schild van Frankrijk. Verder bestaan er: Het gouden Schild, Het groene Schild en Het roode Schild. De namen, Het suikervat, De Houttuin, De Zeildrager, De Meel- baal, Het Biervat, enz. herinneren aan de artikelen, die werden in gevoerd of in de stad zelf werden bereid. Dat vele kooplieden in den han del voorspoedig zijn geweest,- heb ben zij vaak met den naam van hun huis te kennen willen geven. Niet minder d,an twaalf huizen heeten De Fortuin. De naa mis soms een heenwij zing naar het ambacht, dat werd uitgeoefend: De gloeiende oven, Het wittebroodskind, De got/den mortier, De Gaoer, De Blaasbalg, De Gortmolen, De Leest, De gou den Schoen, De Wijnkan, enz. Vele huizen hebben dierennamen: De Vos, De Wolf, De G,an<-/ De Zwaan, enz. In vrband met het Middelburrfsche wapen komt ook vaak De Arend voor. Ook bloemennamen ontbreken niet: De Vlasbloem, De koos, De Pioen, De Goudsbloem, enz. Vbbr- al De Lelie is vaak uitverkoren. Dan zijn er bijzonder veel boom namen: De Palmboom. De Rozen- boom, De Rozemarijnboom, De Olijfboom enz, Als behoorende tot de oudste huizen zijn dezulke, wier dak niet met pannen (vroeger riet) doch niet schaliën of leien bedekt ziin. Vandaar de benamingen: Het Schaliebnis. De Schalierots en De kleine Sch.alje. Dat het levensscheepje der men- schen vroeger ook niet altijd over een kalme zee voer bewijzen ons de volgende namen: De benauwde wereld, Het rad van avontuur, De onzeker en tijd, Het eind zal de last dr.agen, De verloren Hoop. Ook werden wijze raadgevingen gegeven: Doe wel en zie niet om: Zoekt rpst; Wacht u voor den slag van den molen; In voorspoed be hoeft men den besten raad; In tegenspoed komt geduld te baat; Het oog in 't zeil; Het huis „Niet altijd Zomer" heeft als tegenhan ger „Niet altijd Winter." Wat in het hart van den be woner leefde, werd vaak in den naam uitgedrukt: Het huis Tevre den; De Dankbaarheid; Mijn hoop omboog; Hoop verloren. Wie des zomers een buiten plaats en des winters in de stad woonde, noemde zijn huis vaak naar zijn zomerverblijf: Rave- stein, De Dolfijn, W.aaienburg. De, .eigenaars van schepen, 't zij deze tèr koopvaardij- of ter kaap vaart voeren, gaven aan een dier schepen dikwijls den naam van zijn huis. Alzoo hebben wij een 15-tal ru- briken gemaakt en nog zijn er vele namen, die niet bij een bepaalde gj-oep te brengen zijn. Zeer waar schijnlijk weet het tegenwoordige geslacht niet de beteekenis van sommige oude huizennamen, zoo- ais De witte Kulder, De Malvezij- p'jp, Het Lavoir, De gindprsbale, Caritas, De vrijman, enz. Wij zou- dèn te uitvoerig worden, zoo wij van ad deze namen nog een ver klaring gaven. Maar voor één naam willen wij een uitzondering maken, n.l Montancourt, welke paam staat op een huis op de Rouaan- sche kade. De naam moet eigen lijk zijn Mon temps court, dat be- teekent: Mijn levensjaren gaan snel voorbij. Het was de zinspreuk van den Zeeuwschen geschiedschrijver Pieter de Ia Rue f 1770. Hij ver taalde de spreuk ook aldus: Mijn glas loopt ras Met glas wordt be doeld de zandlooper, die vroeger gebruikt werd om den tijd 'te me ten. Nog willen wij herinneren aan een overlevering met betrekking tot een paar huizennamen. In de Noordstraat woonde ds. Joh. Ple vier, van 1713 tot 1754 predikant der Hervormde Gemeente. Hij moet eens een brief ontvangen hebben met 't volgende adres: Dezen brief te bestelle Tusschen den hemel en de helle Bij dominee Plevier In 't Vagevier. Volgens dit adres zouden er dus 3 huizen naast elkaar gestaan heb ben, die achtereenvolgens zouden geheeten hebben: De hemel, De hel en het Vagevuur. De lijst van huizennamen meldt alleen de na men „De hel" en „De oude Jurich in 't vagevier" van twee huizen naast elkaar staande, zoodat de overlevering een legende blijkt te zijn. Aan het einde van dit artikel komen wij terug op het gezegde van Shakespeare: „Wat is een naam?" Ook in betrekking tot de huizennamen zou hij geen gelijk hebben. Wie zou b.v. gaarne bo ven de deur van zijn huis een der oude namen zien staan, zooals De dronkemanschap, De blinde ezel, Het vette varken, Het wilde boschvarken, De blinde uil, De Engelsche stier of Het hoofd vol muizennissen. Vele oude namen prijken weer op de huizen, maar geen enkel, voor zoover wij weten, een der laatste. Als een bewoner van een huis met zijn vrouw in vre^e wil leven zal hij zeker de oude naam var zijn huis „Het wilde wijf" niet in eere herstellen. Met den naam „De wereld vol kruis", waarmede ook het tegen woordige geslacht volmondig zal instemmen, zullen wij eindigen. R. B, J, d. M. (Nadruk verboden). Kookboek 1746. Duiven-Pastey, hoe men die ex- ceient maaken zal. Neemt groote duiven, en doet èr het ingewand uit, en slaat het borstbeen plat; lardeert ze met spek en vult ze met lever gekookte stukjes spek, gehakte petercelie, kleine uyen, aardappelen, champignons, hel merg uit een Osse-schinkel, met eenige fijne en welriekende krui den, na u welgevallen. Legt v,an dit vulsel op de onderkorst en de dui ven daarop met wat vulsel van bo ven, waarop men eenige louwrier- bladeren en eenige dunne stukjes spek legt, als mede wat gesneden zwezerikken, dan doet men de bo venkorst èr op en zet het dus in den oven te bakken, 't is een goed eten. Engelsche Hagau, hoe men die bakken zal. Neemt twee zwezerik ken, legt ze in wat water ens nijd ze aan schijfjes en wenteld die in gehakte petefcelie en uyen door één geklopt en in boter gaar gè- ba"kken. Neemt balletjes gehakt, vleesch in booter gebaken, en doet er wat dun gesneden spek bij, en doet 't onder 't voorigen. Dan maakt men een saus van wat water, lemoensap en meel on der 'n gemengt, daar men 3 a 4 ansjovissen en wat Notemuscaat in doet; dit kookt men te za- men tot dat het begint te bin den, en d,an roert men er wal koude boter door, is zeer goed. 'n Engelschman had ergens in Ierland al uren op den trein staan wachten, die zich in geen velden of wegen liet zien. Volgens het spoorboekje had hij al lang aan moeten wezen. Bevend van op winding klampte hij den stations chef aan: „Waarom geeft u eigenlijk spoor boekjes uit als u zich toch niet aan den tijd houdt informeerde hij. „Glad genoeg zei de chef. „Hoe zouden we anders weten, hoeveel uur de treinen over tijd waren 'n Ier en 'n Engelschman zaten samen in één spoorcoupé. De Ier las het laatste nieuws omtent zijn eiland en hief herhaaldelijk een hoera voor Ierland aan. Den Engelschman was dit niet naar den zin. Plotseling riep hij uit: „Hoera voor de hel „Prachtig prees de Ier. „Ieder voor z'n eigen vaderland 1" 'n Ier had erg veel kiespijn. Hij besloot zijn tandarts te raadple gen. Deze onderzocht de zieke kies en zei: „Ik moet die kies be handelen, de zenuw is dood „O" zei de Ier „laat 'm dan maar met rust. Dan moeten de anderen maar zoo lang op hem passen 1" Patrick Pat in het dagelijk- sche leven had weer eens te diep in het glaasje gekeken, 'n on gelukkige gewoonte van véél Ieren. Werd voor den kantonrech ter geleid en kreeg de volgende vraag te beantwoorden: „Wel, Pat, wat voert jou weer naar hier „Twee agenten, Edelachtbare „Zeker weer dronken, hè „Alle twee, Edelachtbare Gelijk op. A: Het spijt me, ouwe jongen, dat die kip van mij is weggeloopen en je heelen tuin heeft omgewroet! B: O, dat is in orde, hoor, mijn hond heeft daarstraks die kip opgegeten A: Schitterend En ik heb net jouw hond overreden Zooals de ouden zongen Achtjarig Elsje staat voor den spiegel een hoed passend en zegt dan: „Mama vindt u ook niet, dat die hoed mij wel tien jaar jonger maakt". Veel plezier gehad. Oom: „En hebben jullie veel ple zier gehad op jullie uitstapje naar buiten Neef: „Eri of: Verbeeldt u Zus ging in een wespennest zitten, pa viel in de boter en móeder brand de haar vingers met het koken." No. 12. C. Corstanje. 1 2 3 4 5 46 47 48 49 50 J. v' Wijck. Uit de partij. Wit. Zwart- Zw,art speelt in dezen stand. 1 2—7? 2 35—30! 24X35 3 33—29 23X34 4 39X30 35X24 5 28—22 17X28 6 32X1 Wit dam, zwart mag dan ook niet 27 spelen, beter is hier 10 —15 of 21—26. Wit wint na enkele zetten dê partij. No. 13. A. A. Vermaazen. 1 2 3 4 5 46 47 „48, 49 50 J. Crucq. Uit de partij. Wit. Zwart. Zwart speelt in dezen stand. 1 9—13 Zwart speelt nu op 'n leuk slag zetje. 2 23—19 24—29 3 19X1? Zwart heeft nu een tempo zet en speelt 3 27—31 4 33X24 31X11 Zwart wint nu een schijf maar hetb lijft altijd remise. Uit de opening. Wit, Zryart. 1 33—28 17—21 2 34—30 20—25 3 40—34 De Fabre voortzetting die ten doel heeft na 1823 door 3933 en 3429 af te ruilen. 3 15—70 4 39—33? 21—27! Forceert de winst v,an 1 schijf. 5 31X22 1«XT7 6 32X21 16X27 7 37—31 17—13 8 31X22 18X27 Wit moet nu een schiif verlie zen op 4439 volgt 2731 en 19 24 en op 4137 volgt 2732 en 19—24. Heel de lange winter hadden Ka,i, Igloe en Mala, de Eskimo kinderen, doorgebracht in hun op een bijenkorf gelijkend huis. Kai en Igloe hadden, al luisterend naar de mooie sprookjes, die va der soms vertelde, geholpen met het maken van nieuwe speren voor de robbenvangst. Mala had soms moeder mogen helpen bij het ma ken van nieuwe kleren. Doch nu was de lange winter voorbij. Vader was al enige dagen ep de robben-jacht en moeder zat met Ina, het jongste zusje, vóór de tent, uit dierenhuiden gemaakt, waarin zij in de zomer woonden. Achter de tent zat Kai w,at aan een klein bootje te knutselen, 't Was zijn eigen bootje en hij was er heel trots op, want in 't bootje lag een harpoen en een héél lang touw, en nog veel meer, dat klei ne Eskimo-jongens, als ze buiten spelen, kunnen gebruiken. Igloe en Mal,a speelden krijger tje op de nog niet gesmolten ijs vlakte, hoewei dit. hun door vader en moeder was verboden, omdat van het reeds zeer broze ijs vaak grote stukken af konden breken, die soms heel ver in de grote zee wegdreven. Maar ook Eskimo-kinderen kun nen ongehoorzaam zijn, want ,alsof er geen gevaar bestond, gleden Igloe en Mala, vrolijk stoeiende, over het ijs en., waagden zich steeds verder. Ja, ze bemerkten zelfs niet, dat het ijs, waarop ze nu speelden, afbrak en van de ijs vlakte losraakte en voortdreef. Ze zagen of eigenlijk voelden dit pis, toen de ijsschots zich wat vreemd bewoog en door water omringd was. „O, help, help ons toch!" gilde Mala. „O, we drijven naar de grote zee!" schreeuwde Igloe, en hij keek naar alle kanten uit, of bij soms een bootje ergens zag. Doch geen sterveling was in hun buurt en 't water rond de ijsschots werd steeds breder, zodat aan op een ander stuk springen niet te den ken viel. Kai, nóch zijn moeder hadden het hulpgeroep gehoord. Doch Kai, die zijn bootje in orde had en dit voorttrok naar de ijskant, keek juist in de richting vhn het ondeutfende tweetal, dat met de ijssehots voortdreef. Niet lang echter bedacht zich toen de moedige Kai. Hij sleepte zijn bootje naar het iis en ook daarover, duwde het daarna naar een geul, tussen twee afgebroken schotsen, die reeds met zeewater gevuld was, en pagaaide zo vlug Idi kon tussen de schotsen door. Maar Kai's bootje was zo Héél klein, 't Was juist groot genoeg voor hem alleen. Hieraan dacht dan ook het dappere ventje, toen kij, pa veel moeite en gevaar, de ^sschots bijna had bereikt. „Hoe krijg ik beiden veilig over?" dacht hij. „Eén zou al bijna niet gaan, en ze moeten toch bei den mee. Daar kwam hem opeens het lan ge touw en de harpoen, die nog op de bodem van 't bootje lagen, m de gedachten, en terwijl hij Igloe eriMala, die schreiende elkander vasthielden, toeriep, dat hij beiden zou ^rédden! greep hij de barpoeri, bond daaraan de lange lijn en riep daarna weer tot Igloe: „Let nu goed op en grijp de harpoen, ais ik die op de ijsschots werp! Kom, Mala, laat Igloe nu even los! riep hij zijn zusje toe. Mala, zowel als igloe, luisterden naar hem, Toen wierp Kai de fj^r poen, met het daaraan stevig be vestigde touw, op de ijsschots, en Igloe greep de harpoen. „Boor nu stevig de harpoen met de punt in het ijs!" klonk wee, Kai's bevel. „Maar boor heel diep hoor!" Met zijn stevige knuistjes boor de toen Igloe de harpoenpunt in het ijs. Mala hielp ook mee. „Nu niet loslaten; jij ook niet M;ila!" riep weer Kai. „Houdt beiden maar stevig de harpoen vast, opdat deze niet uit 't ijs kan loskomen." Gehoorzaam volgde tweetal ook dit bevel op. Toen bond Kai het andere einde der lange lijn aan de .achtersteven van zijn klein bootje vast en pa gaaide, zo voorttrekkende de ijs schots met de twee kinderen, naar land terug, 't Ging natuurlijk niet erg vlug, wan 't was geen kleinig heid: zo'n groot stuk ijs met twee kleine Eskimo's er op, voort te trekken. En d.an nog te moeten op passen, dat het bootje daarbij niet tegen een schots stootte of om sloeg. Met veel inspanning be reikte hij eindelijk de vaste wal. Juist op dit ogenblik stak zijn moe der haar hoofd buiten de tent, die zij met Ina was binnen gegaan. Zij en In.a hadden honger, en ze be greep, dat haar drie oudsten óók wel honger moesten hebben. Ze wilde hun ook juist roepen, toen Kai uit zijn bootje sprong. „Wat moet dat, met 't bootje, Kai!?" riep ze. De jongen liep dadelijk op haar toe, en Igloe volgde met Mala, die, nu weer h.alf huilende alles begonnen te vertellen. Neen, dat haar Kai zó flink had gehandeld! Dat zou ze als vader thuis kwam, toch eens dadelijk vertellen! Maar ze zou niet zwij gen over Igloe's en Mala's onge hoorzaamheid. Zo sprak de Eskimo moeder, en zo deed zij. En toen Kai's vader van de robbenvangst terugkwam en zij hem het avontuur had verteld, noemde vader Kai „zijn flinken moedigen zoon!" En hij beloofde Kai, dat hij over enige dagen mocht meegaan op een grote rob benjacht! En dit was wel de heerlijkste beloning voor zijn moed, die Kai. zich maar kon voorstellen, vond de kleine Eskimo. Maar, of Igloe en M.ala voor hun ongehoorzaam heid werden bestraft, en wat de straf is, die Eskimo-kinderen vo hun ondeugendheid krijgen, dit vertelt de geschiedenis niet. Doch wèl had het vreselijke avontuur beiden zóó bevreesd gemaakt, dat zij zich na die dag, nooit meer op het zo broze voorjaars-ijs waag den. TANTE JOH. Op 't lage stenen muurtje Zit 't drietal: Jaap, Job, Jan, Ze doen: wie 't allermooiste Een zeepbel blazen kan. Jaap heeft een fijn-gekleurde. O, jongens Wat een pracht En Jan blaast in een wipje Een hele, hele vracht. Daar gaat weer een de lucht in. Die zeepbel is van Job, Hij lijkt wel op een vlieger En wil steeds hoger op De jongens blazen, blazen.... Wie of de wedstrijd wint 'k Zou heus niet kunnen zeggen, Welke 'k de mooiste vind. Maar als het zeepsop op is, Is ook de pret gedaan, 't Is jammer, dat zo'n zeepbel Zo kort maar kan bestaan Want springt hij uit elkander, Dan wordt de zeepbel lucht En is dat mooie wonder Op éénmaal weggevlucht Annie O. Jan lag in bed. Wat gierde die wind! Jan vond het wat ieuk, dat hij een kamer op de zolderverdiep ing had. Overdag hadt je er een prachtig uitzicht over de Vaart en de weilanden daarachter. Wat een verschil was 't hier aan de rand der stad met fiet nauwe straatje in de binnenstad, waar ze eerst gewoond hadden en je niet veel meer zag dan de was van de buren, die bij stormweer vrolijk wapperde en bij windstilte slap en lusteloos neerhing. Neen, J,an zou niet graag weer naar het oude huis terug willen en Vader en Moeder al evenmin, sinds zij gewend waren aan de frissche buitenlucht, die over de velden en de Vaart hun kamers binnenkwam. Een enkel keertje zei Moeder wel eens, dat het toch wel erg woei in die nieuwe buurt, maar dat vond onze Jan juist „reuze." Vanavond gierde de wind al heel hard. En hij floot er soms bij, zó'n kracht had hij! Jan voelde 'm in zijn bed en kroop wat dieper on der de wol. Je kunt ook te veel van 't goede krijgen en eigenlijk vond zelfs hij' zó'n wind toch al te bar. Niet, dat hij er bang voor was, maar.... prettig was 't toch ook niet, als je slapen wilde. Rrrt! daar vlogen zeker ergens pannen van 't dak. Bij hen kon 't niet zijn, want hun huis had een plat dak. Dat w,as maar gelukkig! Jan moest wel naar de wind luisteren, of hij wilde of niet. Hij hoorde er allerlei geluiden in, ech te spookgeluiden, zou zijn zusje zegden. Hij begon slaperig te worden, maar hóórde nog steeds de hevige wind. Zelfs toen hij' ingeslapen was, kon hij 'm nog niet kwijt raken. Hup! 't W,as net, alsof hij opge nomen werd en.... door 't'raam dat anders altijd open stond, maar nu door hemzelf gesloten was, vóór hij naar bed ging, naar buiten ge trokken werd. Het raam zou toch niet opengewaaid zijn? Lang tijd om d,aarover na te den ken had Jan niet, want hoe hij zich ook verzette en zich probeer de vast te klampen aan ailes, wat' daar maar voor in ,aanmerking kwam, de wind bleek verreweg de sterkste te zijn en duwde hem met zó'n kracht voort, dat.hij plot seling midden in de vaart lag. Hu! wat wat dat water koud"? Jan had de vorige zomer leren zwemmen en gedacht, dat hij al een hele Piet was in die edele kunst. Doch nu bleek, dat hij er nog maar bitter weinig van ver stond. Wacht, daar lag een bootie! De wind blies hem er heen. Jan kon de k,ant driioen ener in klimmen. Gelukkig daar was hij ten minste veilig, dacht hij. Als iemand hem voorspeld had, dat hij zich midden in de nac'f op zijn eentie in een bootje veilig zou wanen, zou hij dat niet ge loofd hebben. M,aar na alle door gestane andsten dacht hij er an ders over. Hier kon hij tenminste niet verdrinken! Maar.... wat was dat? Plotse ling be<son het bootie te de?nen. Steeds hevider ging het schomme len, zodat Jan zich krampachtig met zijn beide handen moest vast houden, wilde hij niet overboord slaan. Nog kon hij zich vasthouden, tothij op eens weer in het wa ter lag te spartelen! Jullie kent het spreekwoord: als

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1935 | | pagina 10