ZEEUW3CH ZONDAGSBLAD HET BROERTJE. WAT MAPJE VOOR MOEDER KOCHT. sL? sTSfcs-rf £8 l\/AN DE PROVINCIALE ZEEUVSCHE MIDDELBURGSCHE COUPANTl MmKIÏÏÖEH 23 Februari 1935 EEN TROUWE WACHTER. RAADSELHOEKJE. n -er BRIEFGESCHRIEF JAN EN JEWANNES. 03 o O *1 En dus liet ze Lo naar binnen gaan. Even later kwam hij naar bui ten met Wous op zijn rug, de twee beugelbeenen onder zijn armen. Lachend riep de ruiter zijn moeder goedendag, de armen om Lo s hals. „Gooi me eens riep Wous Miek mikte een lossen bal op zijn rug, die er als een witte plek bleef zitten. Alles ging goed. Op de speel plaats heerschte dolle pret. Me neer deed mee. Wous stond tegen de muur en mikte telkens ook eens Ter eere van de sneeuw speel den ze 's morgens een half uur in plaats van een kwartier. Drie aan drie mochten ze een sneeuwpop maken. Wie de grootste klaar kreeg ,had 1 gewonnen. Rien en Lo sjouwden sneeuw aan, Wous maakte den man. Wat ze een pret hadden Om twaalf uur droeg Lo z'n vriend weer naar huis. Hij kwam hem weer halen ook. Zo hielp hij Wouter, om van de sneeuwpret te genieten. J. H. Brinkgreve Entrop. Blond Tineke heeft iets heel moois, Heel teers cadeau gekregen. Ze mag er niet te wild mee zijn, Want daar kan het niet tegen Het is een broertje, ros' en fijn, Zijn haartjes lijken goud. En Tineke merkt daad'lijk, dat Ze nu al van hem houdt. Hij heeft satijnen wangetjes, Een huidje, donzig zacht; En ernstig kijkt zijn zusje toe, Of broertje soms al lacht. Nu gaan zijn oogjes open, kijk Wat zijn die mooi en rond Het ventje gaapt en steekt meteen Een knuistje in zijn mond. Dolblij is Tineke en gauw Vertelt zij nu den hond. En al de poppen 't grote nieuws: 't Gaat als een vuurtje rond De poppen vinden 't niet zo leuk, Als Tinie heeft gedacht; En als ze uit de kamer is, Dan mopperen ze zacht. Een grote, bruine Teddy-beer Trekt het zich heel erg aan, „Dat broertje gaat nu vóór", snikt hij, „Wij hebben afgdaan De wollen olifant zegt boos: „Nu blijf ik hier niet meer Hij zwaait woest met zijn slurf en raakt Per ongeluk de beer. De poppen praten door elkaar En hebben 't hoogste woord. Een poesje waarschuwt ze: „Pas op, Dat Tinie het niet hoort Maar na een poosje vinden ze Weer alles even fijn. Dan mogen ze om beurten in De wieg bij Broertje zijn Rie Beyer. Zeg Juno, als ik uitga, Pas jij dan op mijn kind Moes zei straks nog, dat ieder J'een trouwe waakhond vindt. 1. Bakker, och toe, luister even, 'k Wou wat aan mijn Moeder geven 'k Heb één stuiver en twee cent, Maar.ik ben 't kopen niet gewend. 2. Kan 'k wat lekkers daarvoor krijgen Jaapje blijft nu even zwijgen. 'n Roomsoes of iets van fondant Want daar houdt mijn Moeder van 3. Chocola is ook heel goed, Niet te bitter, niet te zoet Ik weet heus niet, wat 't moet zijn Deze peer van marsepein 4. O, is die te duur, geef dan Maar voor zeven cent fondant. 't Zakje is wel heel erg klein Maar wat zal het lekker zijn 5. Weg loopt 't baasje met zijn schat, Blij, dat hij voor Moeder had Een verrassing. Moeder lacht. Jaap vraagt: Had je wel gedacht, Kan ik dan rustig uitgaan Juun kijkt het vrouwtje aan, Knipt met zijn oog. 't Wil zeggen: Je kunt gerust wel gaan 6. Moes, dat ik voor jou wat kocht Je zei wel, dat 'k uitgaan mocht En van 't zakje met fondant Smullen Moes en Jaapje dan. OPLOSSING DER RAADSELS UIT 'T VORIGE NUMMER. VOOR GROTERENu 1. Beet, wortel; beetwortel. 2. K Keizerrijk. bes vlieg eetzaal Kei zerrijk Woerden t a rw e r ij p k 3. Wolf, wol, Wolga. 4. Laat Rie regelrecht thuis ko men (Trier). Hij zal in zeer veel opzichten spijt hebben over zijn daad. (Linz). Wij gaan met Han, Co, Nanda en Lettie op reis. (Ancona.) Ik verlang er straks heen te gaan. (Angers). VOOR KLEINEREN. 1. Klaproos. Koos, paar, los, kaas, sol, paars. 2. De muis van de hand. 3. Zebra, kangoeroe, pelikaan, oli fant. 4. De Eendracht. o OM OP TE LOSSEN. VOOR GROTEREN. 1. Welke roofvogel wordt in Noord-Brabant gevonden 2. Mijn geheel wordt met 10 letters geschreven en noemt een dier. Een 3, 2, 4, 10, 1 wordt aan de voet gedragen. 9, 8, 6, 5 is een plaats in Noord- Holland. De 5, 2, 4 ,1 stroomt gedeelte lijk door ons land. Een 8, 9, 9, 7 is in ons land een vreemdeling. Een 4, 2, 3 is een vis. 3. Verborgen landen. Ik weet er niets van, maar bel Gieten op. Die is beter op de hoogte. Zijn er uit Weesp anjelieren of seringen gekomen Haar toestand verergerde plot seling, zodat zij per zieken auto vervoerd moest worden. Het is net, of het wit al iets vuil begint te worden. 4. Welk ambtelijk gewaad wordt een lekkernij, als men de eer ste letter verandert VOOR JLEINEREN. 1. Op de zigzag-kruisjeslijn komt, van boven naar beneden gele zen, de naam van een plaats in de prov. Utrecht. X - lo rij een ander woord X voor gedicht. X 2o rij een boom. X 3o rij een kleur. X 4o rij een jongensnaam. X 5° r»j een huisdier, X 6o rij een meisjesnaam. X 7o rij het tegenoverge- X stelde van goedkoop. X 8o rij een vaartuig. 9o rij een tijdsverloop. lOo rij een groot ver trek. 2. Vul deze 9 vakjes in met: 21 2A ID 2N IP 1T maar doe het zó, dat je van links naar rechts en van boven naar beneden leest: lo rij een metaal. 2o een meisjesnaam 3o een houten drinkbakje. 3. Mijn vader had iets in zijn moud; Hij keerde 't heel'maal om. Toch bleef 't precies hetzelfde ding. Zeg 't antwoord Wees niet dom 4. Mijn geheel is een vis, maar als ik in twee stukken verdeeld word, ben ik een uitroep en een voorwerp, waar begin noch einde aan is. Hoe kan dat Hou dus bij 't ledikantje En als het kleine vrouwtje Een tijd voor mij de wacht. Straks weer naar huis toe komt, Daarin ligt Loes, mijn popje. Zegt Juun in *t hondentaaltje: Ze kijkt maar en ze lacht Niet éénmaal heb 'k gebromd Je kindje was heel lief, hoor Geen oogenblikje stout. Als dank krijgt Juun een koekje, Waarvan hij dolveel houdt. 3" M o 'Z o o e 25 M m CL« *r .3: O" C X-ro 3 7ff 3 C 3 D w J—(0 ÏC (A r+ O- Vl tot Dj.— O jn m A o ba o B. O Tt e/> Q- »-*. D n et d r* NE ET O C/5 o Sr 05 w o op. •1 O -B g pr« 3:8 go. i 1 3 A SgBgSSBgg. Theorie en Praktijk. Dezer dagen kregen we toeval ligerwijze in handen het Maand blad van den Koninklijken Neder- landschen Middenstandsbond, dat den naam draagt „Theorie en Praktijk". We aarzelen geen oogenblik om dezen naam meer dan een naam te noemen. Het is meer dan dat. Het is een kern spreuk. Indien toch één stand in onze samenleving midden in de praktijk des levens staat en zich daarin eerst staande kan houden door een volledige kennis van de theorie, dan is het zeker onze nij vere middenstand. Want het zijn ware stormen, waaraan hij het hoofd heeft te bieden. En die stor men komen uit meer dan één hoek. Toch de samenvoeging van de bei de 'woorden: theorie en p r a k t ij k is niet alleen van nut voor de middenstanders. Feitelijk heeft ieder mensch in eigen leven d armede te maken. We denken aan het gezegde: Doe naar mijn woorden, maar niet naar mijn wer ken. Woorden vormen de theorie; werken zijn de praktijk Wij herinneren ons, dat we in de hoogste klasse van de lagere school hoeveel jaren is dat al niet ge leden door onzen braven onder wijzer ingeleid werden in de the orie van het rekenen. Hij herin nerde er ons aan, dat we nu al vijf jaren rekenles hadden gehad en nu eerst de theorie van het re kenen zouden leeren. „Anders, jongens, moet de theorie en de praktijk samengaan". Ja, zeker, dat is het ideaal. De werkelijkheid is eenigszins anders. In de theorie van allerlei en nog wat, dat goed is en edel van de plichten van den éénen mensch tegenover den ander, daar in halen we zeker het cijfer 10 (uit muntend) maar nu de praktijk. Welk cijfer zouden we daarvoor kiijgen. Ieder moet dat maar voor zichzelf en voor zijn geweten be antwoorden en verder willen we er het allerbeste maar van hopen. Dat eischt zeker het respect voor ons zelf en de praktijk van de the- drie der hooggeroemde naastenlief de. Daar zitten we nu zoowaar al weer midden in de kwestie van theorie en praktijk Welk een schrille tegenstelling vaak Toen in 1914 de wereldoorlog uitbrak, ging het Duitsche leger juichende ten oorlog. De oorlog toch was een militaire wandeling naar Parijs. De praktijk was an ders: dood en verderf, vuile loop graven en moordende slagvelden. En honger en ontbering thuis. Van daar de désillusie. Zich openba rende in de revolutie. Wij staan in de jeugd met de theorie van het leven in de hand. We zullen dit doen; dat tot stand brengen. We zijn hemelbestormers en wolkenkrabbersbouwers. Dat is heel natuurlijk. We zijn jong. We zijn op school tot onzen hals volgeladen met allerlei theorie. Van de praktijk van het leven in een heele harde en werkelijke we reld weten we minder dan niets Tenzij dan, dat we door harde werkelijkheden thuis hebben ge zien, dat het leven heel wat nuch terheid en heel wat teleurstelling kent. „Wat doe je met al die theorie; kennis van de praktijk daar op komt het maar aan in het le ven". Hoe vaak kan men iemand zóó hooren spreken. Er is een overlading met theoretische ken nis bij het onderwijs. Hoeveel the oretische kennis wordt over boord geworden; de theorie geraakt op het tweede plan. De eischen der praktijk zeer op den voorgrond, Die goede levenstheorie gaat het zelfde lot deelen. Vooral wanneer de tijd hard wordt en het „sauve qui peut" ook hier gaat gelden. Dan is de eisch der praktijk pre ferent: met de ellebogen vooruit; vooruit desnoods over lijden. Wie het eerste komt het eerste maalt Nu wekt gelukkig iedere actie ook reactie. Het licht heeft scha duw noodig om licht te kunnen zijn. En juist omdat het leven ia on zen tijd zoo hard is en de strijd des levens zoo zwaar daarom zien we gelukkig ook, dat toch ook zoo heel veel goede theorie in de prak tijk wordt omgezet. Er wordt veel goed gedaan in onze dagen. Omdat men voelt, dat de wereld zoo'n dringende be hoefte heeft aan tot werkelijkheid geworden theorie van wat goed is en edel. En waar zooveel leed doet, daarom nemen we van dat goede met dubbele dankbaarheid nota. J. Nagel. TUSSCHEN Middelburg, Feberwaorie '35. Goeie vriend Jan J'ei 't m'n kwaelijk genome, da 'k anmerrekiengen gemaekt op joe luusteren nae de raodio. Noe, Jan, 'k 't verdiend, wan 't kwam me nie toe daerover te schrieven, a 'k zelf nie geluusterd ao. 'k Ope dae verder om te dien ken. Apperepo, eit Lie meneer somstemes ook gezeid, dat er wel is nae 't Ronde pitje omgezie moch öore, wan dat 't anders wel is zou kunne gebeure, dat 't over ienkel- de jaeren verdwenen is 'k Ope 't. Da zwemmen in ao mè korter tied ei mien instemmienge ook nie, Jan. Zwemme deu de joenkeid om gezond te bluven vin 'k êel goed, mè ml zuk zwemmen over- tuge die meisjes ulder eige, al ete ze dan ook niks anders as brune boónen. Mer as jie dienkt, dat deur aol da zwemmen, loópen en spriengen 't ouwerwesch wuuf- achtige d'er uugaet, moe 'k je zeie, da komt er op z'n tied toch wï wel in. En as ze dan laeter 't voorrecht meugen om 'n lief joenkje op ulder knieën te laete spriengen, dan ze wè zoóvee achteran te loópen, da z' aol die sport mè laete zwemme. Over 't gebrek an uselijkeid 'k ook al is in den breêjen geschre- ve. J'ao 't er ook over, dat de men- schen ulder eige zoeke t' ontwik kelen. 'k Moet da prieze. Mè 'k bin wel is bange, da ze vee ge- leêrdigeid opneme, dae ze nie sne- ger deur óore, mè die mêestenties ulder essens bezwaert: oe gau wer ze die vergete, oe beter. En dae reken 'k ook die kennisse over vietemienen toe. Jan. Ze bin d'er ook trouwens op de scholen vee te vroeg mee, wan de geleer den bin d'er ook nog nie mee klaer: die bluve uuvinde toe ze vor iedere letter van 't abc 'n soort Mè laete wulder daer ons eige mè nie over bekommere, óor, en mè dienke: bie 't eten is lekker en voezaem 't vornaemste. In ielk geval kun me de vietemienen te gen d' Engelsche ziekte wè laete loöpe. Mè toch leêre die meisjes nog we 't een en ander op die kookscholen, dat ulder goed te pas komt, as ze voraol mè lekker en zunig leêre koke, wan anders zou- we ze as ze vor 'n uusouwen moe- te stae, wel is gauw merreke, dat lekker mer 'n vienger lank is. En noe kriege me zó noe en dan ook is te lezen in de krante, oe dat er in den ouwen tied 't één en ander vó de maeltied klaer ge maekt wier. Noe moe je begriepe, dat Endrik van de weke ook mi zoo n „volmaekte keukenmeid" af kwam zette. Mè noe da 'k is in dien boek gelezen begriep 'k nie, dat die juffrouw nie eêst en voraol is geschreven eit, oe da je „de le- vensstroop" kan maeke of „de conserf om lang en gezond te le ven", of ,,'t geheim voor de jonge juffers om een schoon vel te ver krijgen". Kiek, Jan, zukke diengen vinde 'k vreêd nóodig, wan me zouwe dan lekker vee centen voo den dokter en den apteker m ons zak ouwe. Affijn, me zü mer is afwachte. Me bin 't er wè seens over, dat er bie 'n luchtóorelog van sommig- ste plaesen nie vee anders as puun over za schiete. Mè noe eit de me- nister van öorelog gezeid, da ze mi da sóórt van óorelogen wè minnezeere zouwe uu vreêze, da ze daedeur d' achtienge van de waereld zouwe verlieze. 'k Ope 't, dat 't waer is, wan dan zou 'k t geloof dat in de toekomst nooit mir 'n goed onderteêkende acte 'n „vodje pappier" zou oóre. 'k Zou wè durreve zegge, as aol de vol ken over en weer zoóvee om me- kaors oordeel gaeve, dat er dan wè nooit mir öorelog zou komme. 'k G'loove dan ook wè, dat as dien öogen meneer uut Italië daenae gevrogen ao, ie dan wè geen soldaeten nae die negers ge- stierd ao. 'k Kon d'er mi mien ver stand nie bie, dat die joengers zo verre weg gestierd wiere om ul der vaoderland te, verdedigen, zöas die meneer ulder vertelde, 'k Zou zeie, as 't land gevaer loopt en je wilt 't bewaere, moe j' er juust in bluve. Mè da s oóge polletiek, Jan, en dae kunne wilder nie bie. Jan, 't is kriezus. Mè Weunsdag- aevend was daevan toch niks te merreken in 't Schuttersof, oöf. 't Was t'er stampvol, 'k Zou wè g'loove, dat dae vee meer as twee duzend gulden is uugegee. Noe zü je zeie: ze betaele 't zelf. Kiek, Jan, dat Ope 'k ,mè 'k twufele of aol die menschen overaol 'n schoö- ne lei en 'k g'loove, dat er ook wè waere, die dochte: 'k wou, dat den dien len den dien mien noe ook mer is betaelde, anders is 't van mien centen, da z' ier bin. En noe zü je ook zegge: 't geld is rond om te kunne rolle en dan je weê g'liek. Mè 't is mè jammer, dat 't dikkels voo de liefdaodigeid zo slecht rolt: as ze daevoo kom me, is 't bie vee wi kriezus. Van de weke kwam er 'n verre neef bie m'n. Ie is ook boer, mè 'k zal 'm mè nie verder uutduje, wan je kent 'n toch nie. Nae datte m'n 'n stuitje over van aoles geklest aode, zeid 'n in eênst, dat 'n over- jaerige schuld ao bie de smid. 'k Docht d'rekt, dae zü m'n 't Mè neê, oor. Ie liet er op vollege, as dat nie zó was, dan zou 'n drekt nae d' oprichtienge van de kope- ratieve inkoopvereênegienge lid oóre, wan dae zag 'n vee voórdeêl in. Mer omdat die verêenegienge voraol gereêschap vö de boeren wou inkoope en zien smid die ook leverde, vond 'n, en 'k moe zeie toe z'n eêre, dat 'n noe in goe fas- soen geên lid kon oóre. 'k Ao d'er lest ook al is iet van g'oóre in 't krootje. Dae waere d'er toen a drekt ienkelde, die 't vrêed erg vonde, dat boeren, die overende g'ouwe moeten oóre deu steun van de regêerienge noe an de smis ul der boterammen nie ml gunde. Dat ao m'n instemmienge en 'k zei daerom, as 'n t'aevend of morrege effen was bie de smid, dat 'n dan toch mè gin lid moch oóre. Noe begriep 'k wè, dat jie as smid d'er nog wè meer van za wete as ik, mè 'k schrief je 't om uut te laete komme, oe dat ik over die ko- peraosie dienke. 'k E 't aoltied êel goed gevonde da m'n van onze buren leêre er daerom zou 'k zeie, dat onze re gêerienge mer is net as in België de vreemde, die weggejaegd bin en wi bie ons t'rugkomme mer is 'r tied in 'n kamp flienk laete werre- ke, a was 't mè zand een en weêr kru. En dai#raekt 't werentig ook oog tied om op 't voorbeeld van de Belgen de wienkeliers te ver- bien om kedoos te geen. 'k Zou daebie nog wille verbie da geven

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1935 | | pagina 9