DAMMEN EN SCHAKEN. VOOR DE JEUGD. OiHer redactie van 9iw m i w Jewannes, ZEEUWSCHE KRONIEK. WATERLANDKERKJE. UIT EEN OUD KOOKBOEK. Verklaarbaar. MUSSCHEN. G. Budde. x*x«i s»*» c a e t Mevrouw C. E. DE LILLE HOOGERWAARD. HELPT ELKANDER. DE SPELLING. EIND GOED AL GOED. R. van bonnetjes om laeter in te wis selen voo pursenten. Geeft de wienkelier die terug in minderien- ge van z'n eêrelijke winst, dan komme ze de klanten nie toe, Mè nae mien meênienge konde die pursenten wel is net 't geld zien, da j'eest te vee betaeld eit. En van diegene, die z'n bonnetjes verliest, kunne de wienkeliers dan de te vee betaelde centen ouwe en die komme dan ulder wi nie toe. Van aol die uuvinsels is den andel nie beter g'oore en daerom vort er mee. J'ebbe de groetenisse van Jikke- mien en je goeie vriend II. Op het eind van het vorige ar tikel schreven wij, dat de Room- sche bewoners van het dorp Den Oudeman en omgeving verbolgen waren op de Hervormden, die dicht bij de grens op Hollandsch gebied hun godsdienstoefeningen hielden in een kerk, welke eerst hun had toebehoord. Wij kunnen ons dat goed inden ken, doch zij moesten hierbij be dacht hebben, dat destijds op Hol landsch gebied toch geen Room- sche kerk zou worden toegelaten. Bovendien behoorden zij niet bij Holland, doch "bij de Spaansche Nederlanden, thans België. Godsdiensthaat kan een mensen alle gezond verstand doen verlie zen, zoowel in onzen tijd als in vroegere dagen. Op Zondag 25 November 1668 waren de Hervormden van het zoogenaamde Eiland bij Den Oude man als naar gewoonte samen ge komen in hun kerkgebouw onder het gehoor van hun predikant Jo hannes Stuirbout, die de kleine gemeente reeds tien jaren diende. Terwijl op dien morgen alles in de omgeving landelijke rust adem de, kwam vdti over de grens een bende gewapenden. Zij naderden stil het bedehuis waarin de predi ker Gods Woord bracht. In het portaal, dat de eenige in- en uitgang was, zouden twee man nen met uitgetrokken degen post vatten om het ontvluchten der kerkgangers te beletten. De anderen drongen met opge heven wapens het kerkgebouw binnen. Zooals te begrijpen bracht dit eeii groote consternatie te weeg. Al wat de kerkgangers aan geldswaarde bij zich hadden moes ten zij afgeven. Wie wilde vluch ten of zich durfde te verzetten werd tot bloedens toe met de de- gens mishandeld. De onverlaten hadden het vooral op den predi kant voorzien. Hij werd door hen van den kansel gesleept en in den tuin der kerk trokken zij hem de kleedingstukken van het lichaam, tot hij bijna naakt was. Na dat zij hem eerst een oor hadden afge sneden, verwondden zij hem zoo danig, dat hij voor dood bleef lig gen. Eenige weken later is de man aan zijn wonden overleden. Nadat de woestelingen de Bij bels en andere kerkboeken had den verscheurd, werd h^et geroof de in zakken geborgen en verlie ten zij de plaats van hun wanbe drijf. Het' is nooit bekend geworden welke personen deze gruweldaad hebben bedreven. Wel heeft de commandant van de vesting IJzen- dijke, op wiens gebied het misdrijf geschiedde, enkele personen doen gevangen nemen, van wie ver moed werd, dat zij met de schuldi gen in betrekking hebben gestaan, doch niets lekte uit. Zelfs werden door de Staten 1000 rijksdaalders uitgeloofd aan hem, die een der booswichten kon aanwijzen. Het is niet mogen gelukken de daders te straffen. Daar deze op den bewusten Zondag den kerkgangers aanzeg den, dat zij zouden wederkomen, zoo 't kerkgebouw nog gebruikt werd, is door sommige kroniek schrijvers vermeld, dat de kerk van toenaf voor goed verlaten werd. Volgens dr. J. de Hullu, den uitmuntenden historicus van Zeeuwsch-Vlaanderen, is dat niet zoo. Ondanks de genoemde bedrei ging bleven de Hervormden toch de kerk gebruiken. Wel werden zij bij het kerkwaarts gaan uitgeschol den en werd met vuil naar hen ge worpen. Maar toen de Staten hier tegen strenge maatregelen namen, werden de Hervormden voortaan met rust gelaten. Het oude kerkgebouw, waarin in 1657 alleen maar de allernoodigste herstelling was aangebracht, be gon te vervallen. De kerkeraad had geen voldoende geldmiddelen tot verbetering. En toch is in 1673 niet om deze reden de kerk ver laten. Toen in April 1672 tusschen Frankrijk en ons land oorlog uit brak, deden de Franschen in deze streek een inval. Bekend is de heldhaftige en roemrijke verdedi ging van Aardenburg onder Elias Beekman op 26 en 27 Juni 1672. Om zich tegen verdere vijande lijke invallen te beschermen lieten de Staten in 1673 de dijken bij de grenzen doorsteken. Zoo stroomde ook de Oudemanspolder, waarin het oude kerkgebouw stond, on der. Dat hierdoor de kerk nog meer verviel is te begrijpen. Het gevaar voor den vijand was echter spoedig geweken, zoodat de dijken weer werden gedicht. Om verder van de grens te zijn en dichter bij de vesting IJzen- dijke kwam de kerkelijke gemeen te op het denkbeeld een nieuwe kerk te bouwen aan de andere zij de van de Passageule, welke kerk de oorsprong is van het tegen woordige dorp Waterlandkerkje. Hierover zullen wij in het vol gende en laatste artikel nadere mededeelingen doen. Nog bijna een eeuw bleef de bouwval van de voormalige Her vormde Kerk in den Oudemanpol- der staan. Later bleef het oude kerkhof als overblijfsel liggen. Dit was het eigendom van de kerke lijke gemeente te Waterland- kerkje» Toen Frankrijk in 1795 Staatsch- Vlaanderen annexeerde, werd het stuk land als domeingrond in be zit genomen. Nadat ons land in 1814 geheel van de Fransche heer schappij was verlost, kwam het oude kerkhof aan het Rijk. De kerkelijke gemeente te Waterland kerkje verzuimde toen,het land voor zich op te eischen. De regee ring liet het in 1818 met eenige andere domeingronden verkoopen. De plaats is nog aan te wijzen, waar de kerk gestaan heeft. Het is nog een grasveld, waarop een arduinen grafsteen ligt. Hierop staat wat ingegrift, doch door de tand des tijds is het grafschrift on leesbaar. De overlevering zegt, dat onder dezen grafsteen de vermoor de ds. Stuirbout is begraven. In de buurt staan een paar arbeiders huisjes. Het oude kerkhof ligt aan den steenen weg van Waterland kerkje naar Waterland-Oudeman, even voorbij het gehucht Stropuit. Slot volgt. R. B. J. d. M. (Nadruk verboden.) ii. Mosselen hoe men die koo- ken zal. Neemt goede Mosselen, als ze in den tijd zijn, maakt ze schoon en zet ze een nacht in zeewater of water met zout daar in te spuwen: Hangt dan water over het vuur, dat lugtig opbrand, en als het wa ter kookt, zo doet er uien bij cn kookt uwe mosselen schielijk. Men eet die met een saus van booter en azijn, daar sommige gemalen gember indoen. In de Mosselen vind men dik- maals een soort van krabbetjes, dog die krabbetjes moet men niet opeten, want baaren veeltijds groo te ongemakken; Mosselen die meer dan een couleur hebben moe ten ook weggeworpen worden; ook moet men de baarden 'er af doen, want indien er bovendien nog eenig quaad in de Mosselen is, zoo schuilt zulks in de baarden. Mosselen hoe men die op zijn Zeeuws kooken zal. Neemt een groote koekepan, legt die zo leedig op een braaf- vuur dat lugtig brand; als de pan heet is zoo werpt die half vol met Mosselen en schud ze geduung om, dan zullen ze al hun water en quad uitspugen, en. zijn dan ook de licater; ten minste te Sas van Gent, daar de stapel der Zeeuw- sche Mosselen is, zouden de lief hebbers die niet anders eeten. Jansen: Ik heb een auto gekocht en m'n piano ter afdoening van den eersten termijn in betaling ge geven. Pietersen: Doen autohandelaren dat meer, dat ze piano's in betaling aannemen Jansen: Nou in het algemeen niet, maar deze woont beneden ons. z'n Musschen-troep strijkt eiken [keer vermeerdert op 'n platje neer daar ligt al wat zij wenschen; en dagelijks treft het me meer de troep gedraagt zich altijd [weer precies zooals wij menschen. Ze tjilpen luid van dankbaarheid totdat er in verbolgenheid een opkomt voor z'n rechten; dan zijn ze al het lieve kwijt en gaan ze met verbetenheid net als wij menschen vechten. terwijl ik er 'n eind aan maak vraag ik me af was het m'n taak hen naar mijn wil te dwingen 7 hun twisten was 'n levens-zaak wij groote menschen doen het [vaak om heel wat kleinere dingen Verstrooiheid is een bekende eigenschap van schaakspelers, ge volg van de groote gedachtencon- centratie. Een bekend schaakspe ler dronk gemeenlijk de koffie van zijn partner uit, en van een dokter wordt verteld, dat hij, eens in het café, waar hij speelde, bij een pa tiënt geroepen, mompelde: ,,de po sitie is reddeloos Toen de bode opmerkte, dat de patiënt het inderdaad heel slecht maakte, bleef zijn blik onafgebro ken op het bord gericht, waar de stelling hem met magische betoo- vering scheen te boeien. Eerst toen de boodschapper aandrong „dat de patiënt op sterven lag", drong de situatie tot hem door. Een beurskoning uit Weenen, de bankier Eppstein, speelde eens met Steinitz, jarenlang den onge slagen wereldkampioen. De laatste dacht wat lang na, toen Eppstein ongeduldig „Welnu liet hooren. Steinitz speelde, maar toen Epp stein den sterken zet van zijn te genstander niet spoedig beant woordde, kloilk het, thans uit Steinitz mond: „Welnu Eppstein scheen dit kwalijk te nemen, waarop Steinitz: „Pardon aan de beurs zijt gij de baas, hier ben ik Eppstein Na deze schaak-anecdoten, die ontleend zijn aan een ouden jaar gang van de „Deutsche Schack- zeitung" ontleenen we, nog een fijne opmerking van Kolisch tij dens het schaaktournooi te Wee nen (1882) waaraan ook Steinitz deelnam. „Wat denkt ge van Steinitz werd aan Kolisch bij den aanvang van het tournooi gevraagd. „Hij heeft één geluk", ant woordde deze, „dat hij niet met zich zelf behoeft te spelen", Onderstaand de slotstand Stei nitzv. Bardeleben. Hieruit blijkt welk een geniaal speler Steinitz was. Hit»» lii ilii De slotstand was: Wit: Kgl—Dg4—Tel en h7— Pg5. pion: a2b2f 2g2 en h2. Zwart: Kg8Dd7Ta8 en c8 pion: a 7b7d5f 6f en g6. Wit annoneert een mat in tien zetten. 26. Tg7fKh8 27. Dh4f—Kg7: 28. Dh7fKf 8 29. DhafKe7 30. Dg7fKe8 31. Dg8fKe7 32. Df 7fKd8 33. Df 8fDe8 34. Pf 7fKd7 35. Dd6 mat. R9HB Lo werd wakker en zat opeens rechtop in zijn bed. Beneden werd de kachel uitgepord en daar was hij wakker van geworden. Maar dat maakte niet, dat hij op eens overeind vloog en goed luisterde. Een vrachtauto ging toeterend voorbij. Nu, dat was niets bijzon ders, want ze woonden aan een drukke verkeersweg. Maar.hij hoorde de wielen niet over de straatstenen bonken en alles klonk zo vreemd dof buiten. Zou 't toch gesneeuwd hebben Lo sprong zijn bed uit, holde naar 't raam en schoof 't gordijn op zij. „Ja, ja juichte hij hardop. Al les was buiten toegedekt met een wit kleed en hoewel 't nog donker was zo in de vroege morgen, schit terde de blanke sneeuw Lo toch tegen in 't licht van de booglamp, schuin tegenover hun huis. „Rien, 't heeft gesneeuwd, dik riep de jongen en maakte daar door zijn broertje in 't andere bed wakker. Deze was met een sprong op de vloer en haastte zich naar Lo, Vol belangstelling tuurde hij naar buiten. „Jó, wat zalig riep hij met een nog wat slaperige stem. „Ik ga me dadelijk aankleden", besloot de grootste van de broer tjes en voegde de daad bij het woord. Rien volgde zijn voorbeeld. „Als 't nu maar paksneeuw is bracht Lo in 't midden. „Anders kunnen we geen balen maken". „En geen sneeuwpop. Zeg, laten we even proberen." Half aangekleed gingen de jon gens naar 't raam en duwden de ene helft open. Een kussen sneeuw, dat op de vensterbank lag, werd naar buiten geduwd. Lo greep wat van de sneeuw, welke voor de andere helft van het nog dichte venster lag. „Ja, zé pakt, hoor, fijn 1" Lo maakte een bal tussen zijn handen, Rien moest ook de hoeda nigheid van de sneeuw onderzoe ken. De jongens sloten het raam weer en waren nu in korte tijd kant en klaar. „Miek riepen ze op het por taal. Het zusje scheen nog te slapen. Toen deed Lo de slaapkamer- deu ropen en riep naar binnen: „Miek 't Heeft gesneeuwd, een heel pak „Mij goed bromde de slaap kop en keerde zich om. „We zullen je even wakker ko men maken met een handje sneeuw", beloofde Rien. Maar daar wou moeder, die juist 't portaal opkwam, niets van weten. Natuurlijk moesten de jongens in de schemer meteen de tuin in. Ze leverden dadelijk een gevecht. De verkleumde mussen, die ineen gedoken als dikke, wollige bol letjes op de drooglijn zaten, vlogen van schrik weg. Ze zochten ver der op een plaatsje en sjilpten. Een paar brutale spreeuwen meng den zich in 't koor, alsof ze wat te vragen hadden. Lo hoorde 't. „Alles, wat eetbaar is, is onder gesneeuwd", zei hij. „Laten we eeu plekje schoonvegen en wat brood gaan vragen". Dus staakten de jongens hun spel en gingen eerst voor de vo gels zorgen. Toen moesten ze ont bijten. Rien wreef in zijn handen: zijn vingers tintelden. Miek was nu ook beneden en tuurde vol bewondering naar bui ten over het witte landschapk. Veel te vroeg trok het drietal naar school. Ze moesten wel een aardig eindje lopen, vóór ze er wa ren, maar drie kwartier was 't toch lang niet. „Ik doe m'n klompen aan riep Rien. Lo's tuinklompen waren door van onderen. Daar had hij dus' niet veel aan. En Miek beschermde zich voor de sneeuw door haar gummi kaplaarzen aan te trekken. Maar och, dat lopen buiten viel niet mee. De sneeuw plakte zó, dat de kinderen al gauw zulke bonken onder de voeten hadden, dat ze hun evenwicht niet konden bewaren. Nu de een, dan de an der rolde omver in de zachte sneeuw. Dat vonden ze volstrekt niet naar. Daar kwam rinkelend en bel lend de sneeuwploeg aan. „Achter de bomen waar schuwde Lo. Want het gevaarte reed heelemaal aan de rechterkant van de weg, om straks langs de linkerzijde terug te gaan. Achter de bomen bleef het drie tal staan kijken entoen de ploeg bij hen kwam, hoopte de achteruit gedrongen sneeuwmas sa zich tegen de kinderen op. „O, de sneeuw loopt in m'n laar zen gilde Miek. Ja, hoor, ze za-. ten vol sneeuw Goede raad was duur. Ze gingen aan de kant van de weg op de gladgewreven sneeuw zitten. Daar sloeg Rien met z'n eenen klomp de bonk onder z'n anderen klomp weg, tot ze weer schoon waren. Daarna behandelde hij de schoe nen van z'n broer en zus en hielp Miek de laarzen uittrekken, om de koude inhoud er uit te verwij deren. Ze besloten nu maar langs de schoon geruimde weg verde1* te gaan. Ze vreesden, dat ze anders met al hun vroeg zijn, nog te laat zouden komen. „Zou Wous al weg zijn vroeg Rien. „Vast wel", verzekerde Lo. „Hij loopt zo slecht. Dus mag hij wel heel vroeg van huis gaan." Wous was een jongen uit Riens klas. Hij liep met twee beugels Als klein kind had hij heel niet kunnen lopen. Na een langdurige behandeling in het ziekenhuis kon hij zich tenminste redden met de beugels. Maar vlug kwam hij er niet op voort. Liefst had de jongen een steuntje, als hij naar school of naar huis ging. En altijd was er wel een vriendje, soms een vriendin netje, dat langzaam naast hem mee wou loopen, zodat hij er op leunen kon. 7 Maar Wous was niet weg. Hij zat voor 't raam met een gezicht alszeven dagen leelijk weer, Lo, Rien en Miek liepen langs 't paadje, dat Wous' vader schoonge veegd had en riepen: „Ga je mee Wous schudde van neen. Met-, een kwam Wouters moeder naar buiten. „Wous blijft thuis, hoor Ik durf 'm niet te sturen. Verbeeld je eens, dat hij uitgleed Opeens zag Lo, dat Wouter een traan wegpinkte en zich meteen omkeerde en de kamer inliep. Lp begreep alles. Ondanks zijn zwak ke benen, was Wouter toch een echte jongen. En welke jongen houdt er niet van sneeuw Lo stapte meteen op Wous' moeder af. „Ben ik sterk, mevrouw vroeg hij. De dame keek wat vreemd op, maar antwoordde: „Nu, ik zou denken van wel". „Ik zal Wous naar school dra gen, op mijn rug. Mag 't 7" „Vent, dat is te zwaar voor je wierp de moeder tegen. „Wous is zo licht", opperde de vriend. De moeder dacht aan Wouters teleurstelling van die morgen. Ze gunde haar jongen zo graag de sneeuwpret, al kon hij er niet aan meedoen, als de andere jongens- Nu eens met s, dan sch, Dat deed mijn goed humeur maar scha. En 't kon me toch geen ziertje schelen. Ik zat me gloeiend te verveien, Als 't over al die woorden ging En gaf wel graag een heel mooi ding Om van die taalles af te wezen. Je moest maar iedre dag weer vrezen, Dat je nog eens een punt verloor. Een 5 dat kon er nog meer door, Maar 4 voor taal op je rapport Die bracht je op een lage sport. Nooit genoeg kan ik mijn leertijd roemen. Weldaden te veel om op te noemen. Ik leerde ook nog keurig schrijven En mooie insecten met aardige lijven; Ook allerlei blaren en prachtige bloemen. Waar je de delen van op mocht noemen. Voorts kon ik hier zo heerlijk tekenen, Haast even prettig als 't leuke Tekenen. U ziet ik heb niet overdreven, Grote dankbaarheid is mijn gebleven; Ik scheid daarom met veel verdriet Van waar men mij zo leren liet. D.

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1935 | | pagina 10