DAMMEN EN SCHAKEN. VOOR DE JEUGD. ZEEUWSCHE KRONIEK. ZEEUWSCHE STEDESTEMMEN. VLISSINGEN. 2. Heb ik mijn poorten voor de 5. Ik gaf aan menig held en 6. De Ruyter bovenal, die heeft 8. Het dankbaar vaderland VARIA. HET GEHEIM VAN EEN LANG LEVEN. DE AARDRIJKSKUNDE. Piet kent zijn zaakjes wel: 'N LUSTER FLOOT. [festijn G. Budd*. 1. e2e4 e7e5 Mevrouw C. E. DE LILLE HOOGERWAARD. HET NIEUWSGIERIGE CR0CUSJE. WAAR WAS HET GEBLEVEN? ze zat HM poioe Tc je toch is schrieve, da nie begriepe kan, dat de menschen in ons vrieë Nederland gedwonge bin om nae de stembusse te gaen. *k Dienke daebie voraol an de kommenisten, die noe moete stem me voo besturen, die z' eêlemaele nie goed vinde. Laete die men schen en aol degene, die om wa ▼oo reden ook onverschillig bin voo 't stemmen, vrieëid om ulder eige as kiezer te laete schrappe. "k Gaen daebie van de stellienge nut, dat in ons land ielekendeen vrie is in z'n doen en laeten, daer 'n 'n ander gin overlast mee an- doet. En a je 't nog goed uutre- kent, zou 't ook nog 'n bitje be- zunegienge gee ook. Aolebei de groetenisse van Jik- kemien en je goeie vriend Je wannes. 1. Toen Alva moordd'en brandd', [op Neerlands doodsnik [hoopd, [vrijheid 't eerst geopend. 3. Ik ging heel Neerland voor, en [waagde goed en bloed, 4. Maar ging in later tijd meer [glorie te gemoet. [waterleeuw het leven; [mijn roem verheven, 7. Nu pronk ik met zijn beeld, [waaraan de wereld ziet: [vergeet zijn helden niet. H. M. C. van Oosterzee. 1845. Aanteekeningen. regel 1, Alva, in 1567 in ons land gekomen om de Nederlanders te straffen, omdat deze zich ver zetten tegen de regeering van ko ning Filips, meende, nadat hij tal van personen had doen sterven op bet schavot (moorden) of op den brandstapel (branden) Nederland wel spoedig geheel in zijn macht te hebben, vooral daar hij de in vallende legers van den Prins van Oranje en van diens broers had weten te verslaan. regel 2. Toen Alva in het voor jaar van 1572 op zijn hoogste macht was, was Vlissingen de eer ste stad, die den vijand uit haar wallen verdreef. (6 April 1572), Wel was Den Briel de eerste stad, waar de Oranjevlag werd uit gestoken. Maar dit hebben de Briellenaars niet gedaan. Zij waren gedwongen de Watergeuzen, die ten einde raad hun ankers lieten vallen voor de onversterkte stad. De bevolking van Vlissingen stak zelf de handen uit de mouw om zich van de gehate Spaanscae bezetting en inkwartiering te be vrijden. In de schoolboeken wordt de in neming van Den Briel uitvoerig beschreven, maar hoe de Vlissin- gers zelf zijn opgetreden is ver zwegen. Het bekende rijmpje: „Op den eersten April Verloor Alva zijn bril". dient daarom aangevuld te worden met twee andere regels: „En op April zes Verloor hij zijn flesch". Een toelichting bij flesch is ze ker onnoodig. regel 3. De daad der Vlissingers had verstrekkende gevolgen, daar tal van andere steden in Zeciand en in Holland hun voorbeeld volg den. Den 4den Mei Veere. In deze zelfde maand Enkhuizen, Dordrecht en vele andere steden regel 4. Eenmaal van de Span jaarden verlost, nam Vlissingen door handel en scheepvaart xn bloei toe. regels 5 en 6. Geen stad in ons land heeft zooveel zeehelden voortgebracht als Vlissingen. Na de ongeëvenaarde De Ruy ter moet eerst genoemd worden het heldengeslacht Everjtsen,, waarvan minstens 10 personen in de Scheldestad zijn geboren en die allen als kapitein of admiraal den heldendood zijn gestorven. Het meest zijn bekend de broers JanenCornelis. Verder 3 helden uit het geslacht Van Trappen, meer bekend onder den naam B a n k e r t. Dan dienen genoemd te worden Jan en Joos de Moor (vader en zoon). Minder bekend is M a- rinus Hollaer, die als vice- admiraal de Spaansche vloot ver sloeg op het Slaak den 13den Sep tember 1631. In dien tijd leefde ook de Zeeuwsche admiraal P i e- ter Adriaansen Isa, even eens een Vlissinger. In de buurt van Rammekens is kort na de bevrijding van Vlissin gen menige zeeslag geleverd. De admiraals Ewoud Pieterse Worst en Bouwen Ewouds hebben daar den vijand weerstaan en stierven den heldendood (1573). Ook is te Vlissingen geboren Engel de Ruyter, zoon van Michiel. Hij is opgeklommen tot luitenant-admiraal, doch stierf op 34 jarigen leeftijd in 1683 aan een ziekte. De onverschrokken Naerebout heeft wel te Vlissingen gewoond, doch was geboortig van Veere. regel 7. In 1841 werd het stand beeld van De Ruyter opgericht aan het begin van den Nieuwen Dijk. In 1894 kreeg het zijn tegen woordige standplaats op den Bou levard. R. B. J. d. M. (Nadruk verboden.) Bulgarije kan met recht het land van de honderd-jarigen genoemd worden. Onder zijn ongeveer zes millioen inwoners telt het niet minder dan 162 in de officieele re gisters ingeschreven personen, 85 vrouwen en 77 mannen, die hun honderdsten verjaardag achter den rug hebben en ongeveer vier hon derd anderen oudjes, die aan spraak maken op den eeretitel van honderdjarige, zonder evenwel het officieele bewijs voor hun hoogen ouderdom te kunnen leveren. Geen wonder, dat de mannen der wetenschap juist Bulgarije heb ben gekozen als terrein voor hun onderzoek naar de oorzaken van een lang leven. Reeds zijn zij daarbij tot zeer merkwaardige conclusies geko men. In de eerste plaats is geble ken, dat geen enkele honderdjari ge in Bulgarije uit de stad komt. De meeste zijn schaapherders uit bergachtige streken klein van postuur en hebben een opvallend breede borstkast. Bijna alle zijn tusschen de 20 en 25 jaar in het huwelijk getreden. Allen hebben een groote nakome lingschap. Van zeer groote beteekenis voor een hoogen ouderdom schijnt de onthouding van vleeschkost te zijn. Vijf en negentig procent van de onderzochte personen hebben steeds vegetarisch geleefd, 3 pet. hebben bij gelegenheid een weinig vleesch gebruik en slechts 2 pet. gebruikten gemengden kost. Alcohol daarentegen heeft klaar blijkelijk slechts weinig schadelij ken invloed, want tachtig procent der Bulgaarsche Mathusalems drin ken nog dagelijks hun glas wijn of Raki; slechts 20 pet. beweren, nooit alcohol gedronken te heb ben. Daartegen hebben twee der den van de honderdjarigen nooit gerookt. o 1. Steden en dorpen te kust en [te keur, Rivieren en bergen Word ik [chauffeur, Dan weet ik de weg al uit mijn [jeugd. Wat is het toch een grote [vreugd Die aardrijkskunde, die nuttige [kaart Daarbij is voetballen geen [ziertje waard. Je kent een Chinees zo goed [als je vriend, Je wordt van allerlei vruchten [bediend; Planten en dieren zoveel je [maar wil, En dan sta je weer bij een [waterval stil. Heel de wereld ken ik op mijn [duimpje: Ik kreeg bij de kaart dan ook [altijd een pluimpje. Maar Jan denkt: Zouden de [meesters 't zelf weten 2, Juffrouw, noemt u voor een [mooi cadeau Bots al de zijriviertjes van de [Po Is u, meneer, niet te jong om [te weten. Hoe al die toppen der Alpen [heten En moet ik geloven, dat [meester Van Rome Zomaar die vulkanen van Java [kan drome' Om tal van mooie dieren te zien Reis je even met een [vliegmachien Naar Artis in de Amstelstad. Wij houden trouwens een [hond en een kat. Chinees dat spreekt ik al: [lekka, lekka En aan de Rode Zee ligt Mekka. D. R. 'n Ka e tuin, 'n kale boom geen zonnelach, geen bloemen- [s ;hoon 't schijnt alles dood. Zoo stil is het zoo ongewoon, als of er hu'v'ring-wekkend (sloom het leed ontsproot. En dan opeens heel bang gerekt 'n blijde toon die opgewekt wat vreugd' vergoot; 'n Klank die 't wondere voltrekt de hoop op beel're tijden wekt 'n lijster die weer floot. Het wordt 'n streelend klank- vol van bravour en toch zoo liim heel diep en groot. Zoo kon er zonder zonneschijn, de kale tuin vol warmte zij» wij. er 'n lijster floot. Bij het naslaan van een oud schaaktijdschrifit vonden we on derstaande zeldzaam mooie e* combinatierijke partij die het o# spelen ten volle waard is. Deze werd in 1896 gespeeld ïte een tournooi te Londeu. Wit: GUNSBERG. Zwart: SCHALLOPP. Spaansche part ij. 2. Pgl—f3 Pb8c6 3. Lf 1—b5 Pg8f 6 De z.g. Berlijnsche verdediging. Pion e4 wordt nu aangevallen waardoor den aanval op e5 wordf vereffend. Wit gaat dan het beste verder met 4. 00 4. d2d3 Pc6e7 5. c2c3 c7c6 6. Lb5a4 Pe7—g6 7. h2h4 h7n5 8. Lel—g5 Dd8b6 9. Ddle2 d7d5 10. e4Xd5 Indien eerst 10. Lg5Xf 6 ge speeld wordt volgt d5Xe4 en wit heeft een slechte stelling. 10Lel—g4l 11. d5Xc6 O—0—0J 12. c6Xb7f Kc8b8 Dat is beter dan de pion op b7 met den koning te nemen. 13. oo Db6a6 14. La4c2 La4dl moest geschieden, 14 c*c 41 15' Lg5Xf 6 e4Xf 3 16. Lf 6e5f Pg6Xe5 17. De2Xe5f Lf8—dó 18. De5e4 Th8—e8 19. De4a4 Wit tracht zooveel en vlug mo gelijk nu de stukken te ruilen om de kracht der combinatie geheel te breken en als overwinnaar to voorschijn te komen. Hij overziet echter de volgende prachtige com binatie. 19f 3Xg2U Stand na 19f 3\g2ll b c d e t g' h 20. Tf 1—cl Het beste. Op 20. Da4X^6 volgt mat in 3 zetten. Op 20. KglXg2 volgt Lg4f3!; 21. Kg2gl, Te8 e*4ü; 22. d3Xe4, Ld6—h2f; 23. KglXh2, DaóXfl; 24. Kh2—g3, Df 1g2f enz. 20. d3d4 Het eenige juiste. Op 21. Da4 b3 volgt Ld2—h2f! 22. KglXf2, Db6Xf 2fl! 23. Kg2Xf 2, Te8—e2f benevens Td8e8 met ondekbaar mat. 21Ld6f 4 22. Pbl—a3 Lg4—f3 23. Tel—el Db6—f6! Wit geeft op. Op 24. TelX®8 geeft Zwart mat in 3 zetten. Midden in een grote tuin stond een perk met crocusjes; dat wil zeggen er zaten wel crocusjes in, maar je kon ze nog niet zien, want ze hadden het onder de grond zó gezellig, dat ze niet de minste lust voelden om zich in de kou de buitenlucht te wagen. Ze had den huui blaadjes nog als een man teltje dicht om zich heen gevou wen en zo wachtten ze rustig het vroege voorjaar af. Voor een beetje sneeuw waren ze niet batig maar wel voor een koude Noor denwind en voor gure, kille regen vlagen. Bijna elk crocusje had een ande re kleur en soms lichtten ze even een puntje van hun blaadjes op om elkaar te laten zien, hoe mooi ze er wel uitzagen. Er waren er ook bij, die geen bepaalde kleur had den, maar overvloeiden van wit in rose, of van zachtlila in donker paars. Natuurlijk waren ze erg nieuwsgierig, hoe lang ze nog zou den moeten wachten, vóór het weer zacht genoeg was om naar buiten te gaan. Af en toe stak één van hen voorzichtig een klein groen puntje boven de zwarte aar de uit, om te kijken, of het nog geen tijd was om te voorschijn te komen, maar steeds kregen de an deren de boodschap: „wacht nog maar 'n beetje; ik heb spijt, dat ik m'n neus naar buiten gestoken heb, het is nog veel te koud Dan be sloten ze weer rustig hun tijd a? te wachten en gingen onder elkaar een spelletje doen om zich niet te vervelen. Maar er was één crocusje, dat het helemaal niet plezierig vond, zo lang te moeten wachten. Mok kend zat het in een hoekje en wil de niet meedoen met de spelletjes van de anderen. Het had een beel dig kleedje aan van zacht lila, maar zijn gezichtje stond zó don ker en ontevreden, dat het niets geen vriendelijke indruk maakte in tegenstelling met de andere crocusjes. Het kleine ding had twee eigenschappen, die een cro cusje helemaal niet mooi staan: in de eerste plaats was het erg ijdel en trots op zijn mooie kleedje en bovendien was het vreselijk nieuwsgierig. Het crocusje vond het belache lijk, dat de anderen zo aarzelden om naar buiten te komen, en op een avond, dat er weer eenparig besloten was nog een paar dagen te wachten, dacht het: „Nee hoor, daar doe ik niet aan mee. Ik wachi eenvoudig niet langer. Dan ga ik maar alleen de wereld in. Eigen lijk is dat nog veel aardiger, want wanneer we allemaal tegelijk voor de dag komen, yal ik helemaal niet op en misschien zal niemand dan zien, hoe mooi ik ben, maar als ik alleen ga, letten ze enkel op mij en dat zal veel prettiger zijn". Het crocusje besloot, rustig te wachten, tot de anderen sliepen, want het begreep heel goed, dat het overdag niet gemakkelijk naar buiten kon kruipen. De anderen zouden hem immers allemaal te genhouden Toen het avond werd, begonnen de crocusjes om de beurt te geeu wen en staakten hun spelletjes. Eén voor één vielen ze in slaap en toen het helemaal stil was ge worden en niemand zich meer be woog, dacht het nieuwsgierigee ding: „nu is het tijd om naar bui ten te gaan, ik zal het heel voor zichtig doen, om niemand wakker te maken." Zachtjes duwde het de aarde om zich heen opzij en kroop telkens een eindje verder naar boven. Dau wachtte het weer even en luister de, of geen van de anderen wak ker werd. Eindelijk zag het de lucht en de sterren boven zich en toen duurde het niet lang meer, of het crocusje had zich helemaal boven dc grond gewerkt en stond moederziel al leen rechtop in het perk. Nieuws gierig keek het naar alle kanten om zich heen. Het was een gure nacht en het vroor een beetje, dus dat viel het crocusje niet mee. Het hield zijn groene blaadjes stijf tegen zich aangedrukt, om zo ten minste nog een beetje beschutting te hebben tegen de kou. Want het wès koud, dat moest het toegeven. Overdag, als de zon scheen, dan ging het nog een beetje, maar de nachten waren nog erg kil en hij had er nu al spijt van, dat hij over dag niet geprobeerd had, naar bui ten te kruipen, dan had hij ten min ste vast een beetje aan de buiten lucht kunnen wennen Het was doodstil in de tuin; de mensen sliepen, de vogels sliepen, en ook de andere crocusjes lagen nu lekker warm en veilig onder de donkere aarde te slapen. Het eenzame bloemetje rilde, als het bedacht, hoe lang het nog zou du ren, eer de zon het zou komen ver warmen. .Als de mensen, van wie de tuin was, nu maar zagen, dat hij al zo vroeg was uitgekomen Dan zouden ze hem natuurlijk gauw in een vaasje zetten in een lekker warme kamer, waar iedereen hem zou bewonderen. Hij hoorde ze in zijn verbeelding al zeggen: ,0, wat is dat een mooi crocusje Z i'n snoezige kleur.en wat vro ;g De anderen zijn nog geen van al len uitgekomen Zo droomde hij voort, hoe alles zijn zou, wanneer het maar eerst dag geworden was en van moeheid viel hij eindelijk in slaap. Toen de andere crocusjes 's mor gens wakker werden, hadden ze hem gemist en dadelijk begrepen, dat hij zijn nieuwsgierigheid niet had kunnen bedwingen en naar buiten gekropen was. Ze waren erg ongerust over hem en een vriendelijk, geel crocusje bood aan, even boven de grond te gaan kij ken, hoe hun kameraadje het maakte. „Misschien is het wel mooi zacht weer", zei het hoop vol, „dan kunnen we er allemaal uit Maar o, wat was het geeltje gauw terug en wat keek het ver schrikt en bedroefd.... „Wat is er gebeurd vroegen de anderen, die zolang de grond voor hun kameraadje open hadden gehouden, „vertel het dan toch Het arme crocusje beefde en kon bijna niet spreken van schrik. „Hij is dood", zei het eindelijk fluisterend. „Doodgevroren.... de grond was nog hard van de nacht vorst. Hij is veel te vroeg naar bui ten gegaan De crocusjes werden er stil van. Nog vóór ze boven de grond ston den, was één van hun kameraad jes al gestorven door zijn nieuws gierigheid. Een week Jater, toen het weer zachter werd, kwamen alle cho- Liesje is met Moes aan 't wand'len, Maarkijkt telkens achterom. Moeder waarschuwt 't kleine meisje En zegt: Liesje, wees wel dum Vóór je kijken moet je altijd. Doe je 't niet, dan val je vast En dan lig je op de stenen. Daarom, Liesje, opgepakt 1 Na een tijdje is ons Liesje Weer vergeten, wat Moes zei. Ze kijkt om. Daar komt een tram aan i Juicht het kleine meisje blij. Maar op eens, pardoes daar ligt Op de grond en snikt het uit. Moeder helpt haar op en troist haar, Maar ons Liesje schreidt nog luid. Als zij eindelijk bedaard is, Afgeveegd haar traantjes zijn, Zegt Moes: Nu maar vrol ik kijken, Dan gaat heel gauw weg de pijn Liesje wijst dan op haar knietje (In de kous zit een groot gat Moeder, zegt ze, help eens zoeken Naar het stukje, dat daar

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1935 | | pagina 10