DAMMEN EN SCHAKEN.
VOOR DE JEUGD, o„Her redact*
I
n~a
l§
I! Hl lü
4
m
2
m
ÉP !ip&
xm
M
m mmt
m
w
W
m m m
mm*
ZEEUWSCHE KRONIEK.
ZEEUWSCHE STEDESTEMMEN
GOES.
DOOR WATERDRUPPELS
KRANKZINNIG GEMAAKT.
GRAPHQLOGÏE.
Mevrouw C. E. DE LILLE HOOGERWAARD.
van
ARTISNIEUWS.
WITTE VLINDERTJES.
schen, a bin't ook ouwe vrienden.
Die man regeert mit 'n straffen
and, omdat 'n zelf deur angst en
wantrouwen geregeerd oórt. t Za
toet z'n verderf zien. Endrik zeit,
dat 'n mer is in de spiegel van de
gescbiedenisse moch kieke, dan
zouw 'n wete, wat 'n te wachten
staet mit overaol mè vianden te
zien en die op te rumen. Dat dee
d'er in Frankriek ook één, mer in
't ende aode z'm te pakken en ie
gieng de wegt van aol z'n vianden.
'k Scheen bots uut. J'eb aolebei
de groetenisse van Jikkemien en
je goeie vriend,
Jewannes.
1. Sinds Rommerswaal door brand,
[maar meest door vloed
[verdween,
2. Staat mijne steêmaagd op Zuid-
[Beveland alleen.
3. Jacoba's vruchtboom spreekt in
[mij van vroeger jaren,
4. Van Jan, een oud gewelf, het-
[geen de tijd bleef sparen.
5. Mijn heerlijk kerkgewelf, door
[boog en bouw vermaard,
6. Houdt Valcke en Naerebout met
[steen en schrift bewaard.
7. Van verr' tuur ik in 't Noord,
['t Scheld over, in een
[meeland,
8. Maar meer nog van nabij in 't
[Paradijs van Zeeland.
H. M. C. van Oosterzee.
1845.
Aanteekeningen
1. Rommerswaal, meest Rei-
merswaal genoemd, werd vaa.k
d^or brand geteisterd, vooral die
van 31 Aug. 1558 was voor Se
stad noodlottig. Nog meer heeft
de stad geleden door de vele en
groote watervloeden, waardoor zij
ten laatste.ten gronde ging. Voor
al in de 16de eeuw volgde de eene
overstrooming op de andere. Het
begon met de Felixvloed (5 Nov.
1530) waardoor de geheele Oost
watering van Zuid-Beveland on
derliep. Hierdoor gingen 17 dorpen
voor goed verloren en Reimers-
waal bleef nog als een eiland
over. Twee jaar later kwam de
zee zoo ver in de stad, dat het
water 8 voet hoog in de kerk
stond. In de eerste jaren van den
80-jarigen oorlog leed de reeds
kwijnende stad bovendien nog van
het oorlogsgeweld.
De laatste bewoners vestigden
zich voornamelijk in het naburige
Tholen. In 1634 verkochten de
Staten van Zeeland de resten der
gebouwen voor f 540.90.
Nu is alles een bare zee.
2. Van de vijf goede Zeeuwsche
steden, in 't midden der 16de eeuw,
lagen er twee op Zuid-Beveland,
Reimerswaal was de derde en
Goes de vierde in rang. Door 't
verdwijnen van Reimerswaal bleef
Goes de eenige stad op Zufd-Be-
veland.
3. De ongelukkige Jacoba van
Beieren bezocht vaak de stad en
woonde dan op het oude kasteel
,,'t Slot Ostende". In «jen noord
westelijken hoek van het voorma
lig slotplein stond tot voor eenige
jaren een zeer oude moerbezie
boom, die volgens de legende door
Jacoba moet geplant zijn.
4. Met Jan wordt hier bedoeld
Jan van Henegouwen, Heer van
Beaumont, een jongere broer van
graaf Willem III. Deze laatste
heeft vele Zeeuwsche Edelen, die
tegen zijn wettig gezag in opstand
waren gekomen, na veel moeite
ten onder gebracht. Onder die ede
len behoorde ook het bekende ge
slacht Van Borsele, dat destijds
het Slot Ostende in bezit had.
Willem III schonk in 1315 het
Slot en vele andere goederen van
Van Borsele aan zijn. broer Jan.
Van 't Slot is niets meer overge
bleven dan een kelder met een
oud gewelf. Een herberg moet
door den ouden naam de herinne
ring vasthouden aan de vroegere
glorievolle tijden.
Volgens de chronologie moet re
gel 3 volgen op regel 4.
5. Het „heerlijk kerkgewelf" is
de prachtige Magdalenakerk, die
een der schoonste kruiskerken van
Zeeland is.
6. Jacoba Valcke, omstreeks
1540 te Goes geboren, was een be
kwame staatsman. Als gezant te
Londen vertoevende overleed hij
aldaar den 2den Juni 1603. Hij
werd in zijn geboortestad begra
ven.
Frans Naerebout, bij iederen
Zeeuw bekend als de onverschrok
ken redder van veel schipbreuke
lingen, toen hij te Vlissingen woon
de, was 30 Augustus 1748 te Vee-
re geboren.
Op het laatst van zijn leven was
hij" lantaarnopsteker aan het Sas
van Goes. Hij overleed 29 Aug.
1818 en werd in de kerk te Goes
begraven.
7. Aan de overzijde van de Oos-
ter-Schelde ligt Schouwen, dat in
't midden der vorige eeuw nog het
meeland kon genoemd worden,
daar er veel meekrap werd ver
bouwd.
8. Zuid-Beveland heet terecht
van wege de schoone natuur het
Paradijs van Zeeland.
R. B. J. d. M.
Weddenschappen leiden.dikwijls
tot de ongelooielijkste domheden.
De een eet een vilten hoed op, de
ander blijft uren lang op een ijs
blok zitten wat nu niet bepaald
bevorderlijk voor de gezondheid
is.
Een record in het wedden be
haalde ongetwijfèld een boer in
Oost-Hongarije, die zijn verstand
op het spel zette.
Hij wedde n.l. bij een voetbal
match, dat hij, in het geval dat zijn
club verloor, niet minder dan
10.000 waterdruppels op zijn hoofd
,zou laten neerdruppelen. Mis
schien is het bekend dat dit vroe
ger een straf was. Men liet dan
zoolang waterdruppels vallen op
het hoofd van den veroordeelde,
tot hij krankzinnig werd.
De club van dezen boer nu, ver
loor, en hij liet zich inderdaad on
der een waterkraan vast binden
waaruit elke 2 seconde een drup
pel op zijn schedel viel, dus 1800
druppels in een uur. Daarop werd
de boer opgesloten met de belofte
dat de boer na vijf uur 33 minuien
en 20 seconden uit zijn weinig be
nijdenswaardige positie bevrijd
zou worden.
Toen er echter 4 uur verstreken
waren, hoorde men uit de kamer
waar de boer opgesloten zat, vree-
selijke kreten en gillen komen.
Eenige voorbijgangers drongen
binnen, en brachten den ongeluk
kige naar het dichtst bijzijnde
hospitaal, waar hij door bedwel
mende middelen tot rust werd ge
bracht. De doktoren verklaarden
dat de boer zijn verstand verloren
had.
Sidodadie, - Een werkzame,
goedgehumeurde, welwillende en
gevoelige, jongeman met een vrij
gelijkmatig humeur en aanpassings
vermogen die eenige neiging tot
strijdlust bezit. Zijn schijnbaar on
bevangen optreden is een meer
aangeleerde, dan ingeboren karak
tertrek, omdat hij steeds een ze
kere reserve tegenover de buiten
wereld aanneemt en zich niet spon
taan geeft, daar hij zeer gesloten
van aard is.
De idieele waarden genieten in
hoogere mate zijn belangstelling
dan de materieele, ofschoon deze
laatsten ook niet geheel en al ver
waarloosd zulen worden.
Het komt mij voor, dat hij spoe
dig gekwetst is wanneer bij wordt
tegengesproken, maar niet schuwt,
zelf op of aanmerkingen te ma
ken.
Is schrijver niet op de een of
andere wijze bij het onderwijs be
trokken
Jane. Vlot, eerlijk en natuur
lijk schrift van iemand die niets
te verbergen heeft en met open
visier door 't leven gaat. Van
iemand met geestdrift, werklust,
ondernemingszin, ijver en vrijmoe
digheid. Schrijfster bezit een goed
verstand en heeft geen kleingees
tige opvattingen. Zij is gevoelig,
zonder sentimenteel te zijn. Houdt
van gezelligheid Een maatschap
pelijke vrouw, sociaal voelend, ge
zond en gul, die op het leven in
stormt en zich geeft zooals zij is.
Zij doet dikwijls ietwat bescher
mend en aanmatigend terwijl eigen
belangen door haar niet geheel
verwaarloosd worden, hetgeen be
grijpelijk en voor haar wellicht
noodzakelijk is. Het komt mij voor
dat schrijfster eveneens bij het on
derwijs werkzaam is of was. Heb ik
het mis
Grapholoog.
Zij, die prijs stellen op een be
oordeeling van hun handschrift
door den aan ons blad verbonden
grapholoog, zenden ons tenminste
tien regels van hun gewone, na
tuurlijke handschrift, liefst op on-
geliniëerd papier. De afzender be
hoeft ons niet bekend te zijn; ini
tialen, schuilnaam, motto is vol
doende, wel dienen opgegeven te
worden geboortedatum, leeftijd en
geslacht. Men zende ons tegelijk
een postwissel ad 1.10, waarop
als afzender hetzelfde staat als
onder de schriftproeve, dus of de
ware naam, of de schuilnaam. De
beoordeeling volgt dan later in het
Zondagsblad.
o
Vorige week Zaïerdag werd te
Hastings de laatste ronde gespeeld
van het Kersttournooi waaraan
ook nu weer onze landskampioen,
de heer dr. M. Euwe deelnam.
De uitslag, U allen mogelijk wel
oekend, was:
Gelijk Thomas, Flohr en Euwe,
allen met 6}4 punt uit 9 partijen ge
volgd door Capablanca met 534
punt, Lilienthal en Botwinnik elk
5 punten, Michell 4 punten, miss
Menchik 3 punten en als slot Nor
man en Milner Barry met elk 1/4
punt.
Voorwaar een prachtig resul
taat voor dr. M. Euwe.
Hieronder volgt een partij uit de
4e ronde.
Wit: dr. M. Euwe.
Zwart: Sir G. Thomas.
Engelsche opening.
1. c2c4 e7e6
2. Pblc3 d7d5
3. d2d4 Pg8f 6
4. Lel—g5 Lf 8e7
5. e2e3 00
6. Pgl—f3 Pb8—d7
De partij is inmiddels overge
gaan in de bekende stelling van
het geweigerd Damegambiet.
Een oude methode om de Zwar
te looper op c8 ook een werkzaam
aandeel te geven was 6
b7b6
7. Tal—cl
Zéér in zwang in de jaren 1903
tot 1911 was hier Ddlc2 welke
zet, toen in verbinding met de lan
ge rochade werd gespeeld. Teich-
man was het die aantoonde de
minderwaardigheid daarvan door
daarop te antwoorden 7
c7c5!
7
c7c6
8. Lf 1—d3
d5Xc4
9. Ld3Xc4
Pf 6—d5
10. Lg5Xe7
Dd8Xe7
11. 0—0
Pd5Xc3
12. TclXc3
e6e5
De stellingen zijn nu
volkomen
gelijk.
u
13. *Pf 3Xe5
Pd7Xe5
14. d4Xe5
De7Xe5
15. f 2—f 4
De5—e7
16. f4—f5
b7b5
17. Lc4b3
b5b4
18. f5—f6!
Een fijne zet.
18
g7Xf6
19. Tc3Xc6
De7Xe3f
20. Kgl—hl
Lc8b7
21. Tc6Xf6
De3e4
22. Ddl—d2
Niet Lb3Xf 7f omdat dan kan
volgen Tf 8Xf
c
22
Kg8h8
23. Lb3Xf 7
8
7
6
5
3
1
a b c a e t g n
23Ta8—c8
24. Tf6—f2 Tc8d8
Op Tc8c7 volgt 25. Lf 7—d4l,
Tf 8Xf 2; 26. Dd2d8f met winst
voor wit.
25. Dd2g5 Td8d6
26. Lf 7d5ü
Zwart geeft op.
door G. J. VISSCHER.
De Reuzenpython.
De kleine Piet, een dreumes van
acht jaar, maakte in de grote va-
cantie met zijn ouders een bootreis
van Rotterdam naar Londen. Toen
de school weer begon, werd hij
door al de jongens van zijn klas
mot bewondering aangekeken.
Dat was nog eens de moeite
waard Piet was op zee geweest
En Piet Hij vond het heerlijk
Hij was de held van den dag. Hij
liet zich bekijken
Ik misgun dat jongetje zijn roem
niet, maar ik vindt het in één
woord belachelijk, dat zijn mak
kers zoveel drukte maakten, om
dat Piet de Noordzee overgesto
ken was. Verbeeld je De JNoord-
zee Wat is dat nu 't Is een
goudviskommetje, vergeleken bij
de oceanen, die ik bevaren heb. Ik,
de nieuwste en tevens de grootste
Reuzenpython uit Artis
Aan boord van de „Tajandoen"
van de Maatschappij „Nederland"
heb ik de grote reis gemaakt van
Indië naar Holland Dat is nog
iets anders dan van Rotterdam
naar Londen Maar dit moet
ik er bij vertellen ik reisde niet
voor mijn plezier
Je kent zeker Deli wel, dat gro
te tabaksland op het eiland Suma
tra Daar ben ik geboren. Gewel
dige bossen treft men daar aan en
in die bossen heb ik mijn heer
lijke jonge jaren doorgebracht.
Hoeveel ratten en eekhoorns en
andere kleine dieren ik daar ver
slonden heb, weet ik niet, maar
reken er op, dat het er heel wat
geweest zijn Ik groeide als kool
en zo bereikte ik ten slotte een
lengte van ruim zes meter De an
dere slangen kregen respect voor
me en zeiden: „Tien meter is tot
tu toe de grootste lengte, welke de
Reuzenpython kan halen, maar als
Hij zo doorgroeit, komt hij er wel."
Een rat was bij mij niet meer in
tel. Ik zocht naar groter prooi en
legde mij toe op de vangst van wil
de zwijnen, die daar veel voorko
men. Dan ging ik aan de onderste
dikke tak van een boom hangen,
met de kop naar beneden. Ik be
woog mij niet. Passeerde er een
varken: rits liet ik mij boven op
hem vallen. Ik slingerde mij om
hem heen en kraakte hem, alsof
het een lucifersdoosje was en op
mij dode gemak slikte ik hem hele
maal in. Wat ik met mijn tanden
vast heb, laat ik nooit los. Dat zou
ik niet kunnen, want mijn tanden
zijn een beetje krom naar achteren
gebogen. En als ik dan mijn prooi
binnen heb, word ik moe en sla
perig en dan neem ik een paar da
gen rust.
Dat laatste was mijn ongeluk.
Verbeeld je Op een keer had ik
een zwijn van ongeveer dertig
pond verorberd en ik lag aan de
kant van de rivier uit te rusten,
toen ik ontdekt werd door een
groepje jagers, één Hollander en
eniée inlanders.
„Een python Kijk eens, wat 'n
grote riep een van de koelies en
met een bijl in de hand kwam hij
op mij af.
Ik dacht: „O, wee want al
kon ik, wegens mijn grote lengte,
desnoods wel een stukje van mijn
staart missen hij moest niet aan
'i andere eind beginnen, want als
hij mijn kop afsloeg, dan was het
uit.
't Was mijn geluk, dat die Hol
lander erbij was, want die had da
delijk een ander plannetje in 't
hoofd.
„Wacht even, jongens Sla hem
niet dood riep hij. ,,'t Is een
prachtexemplaar. We moeten 'm
levend vangen en dan stuur ik
hem naar Holland."
I Nog half slapend bracht ik mijn
kop ongeveer een Meter boven de
grond, teneinde mijn tegenstander
aan te vallen. Ik zou hem in zijn
gezicht bijten, want daarop heb
ben wij het altijd voorzien, maar in
minder dan geen tijd gooide hij 'n
soort reisdeken over mijn hoofd.
Nummer twee wierp mij een strik
over mijn kop en dien haalde hij
dadelijk stevig aan, zodat ik het al
benauwd kreeg en de anderen lie
ten zich in hun volle zwaarte bo-
I venop mij vallen.
I Tegen overmacht was ik niet
bestand en weldra lag ik machte
loos en languit gebonden op enke
le bamboetakken en zo werd ik
weggedragen.
Een paar maanden later las men
in de Hollandse kranten het vol
gende bericht:
„Per stoomschip „Tajandoen"
kwam als geschenk van den heer
C. H. Mijts een kolossale, ruim zes
meter lange reuzen-python van Su
matra in Artis aan",
f „En had je een goede reis ge
had hoor ik vragen. Dank je
Dat ging vrij wel. 't Spreekt van
zelf, dat men mij geen eerste klas
se hut gegeven had. Ik was in t
ruim geborgen bij de afdeling goe
deren. Ik zat in een stevige met
I ijzeren banden omgeven houten
kist. In de wand was een gat
met een ijzeren rooster er voor
en dat was weer bekleed met
ijzergaas. Af en toe werd ik door
dat gaas heen met water bespo
ten. Dat vond ik heel prettig,
want ik ben bijzonder gesteld op
warmte en vochtigheid.
Of ik ook aan tafel moest ver
schijnen, als de etensbel luidde
Gelukkig niet
Mijnheer Mijts had aan boord
de boodschap afgegeven: „Af en
toe een beetje met water be
sproeien is wel goed, maar hij be
hoeft onderweg volstrekt niet te
eten. Dat zal hij in Amsterdam
wel krijgen. Toen we hem vin
gen, had hij pas gegeten. Dat was
duidelijk te zien, want ruim een
J meter achter zijn kop had hij n
dikte, zo groot als een handkof
fertje en zo'n phython kan het
na een flink maal wel een jaar
lang zonder eten stellen."
Ik kreeg dus niets en dat was
ook niet nodig. Toen ik een week
of vier in Artis was, gebruikte ik
voor het eerst een dode eend en
dat deed ik eigenlijk nog minder,
omdat ik er trek in had, dan wel
om mijn oppasser plezier te doen,
want ze denken hier al heel
gauw: „Eet dat beest niet? Dan
is het zeker niet gezond!"
En dan wordt de veearts ge
roepen.
Bracht hij een biggetje of een
aap mee daar zou ik nog niets
Kleine, witte vlindertjes,
Dartel als de kindertjes,
Vallen zwevend naar omlaag.
O, wat zien wij hen toch graag
Op die vlinders, blank en zacht,
Hebben wij al lang gewacht.
Straks gaan wij een sneeuwpop
maken.
Wit zijn bomen, tuin en daken
Kleine, witte vlindertjes,
Blij zijn alle kindertjes I
Juichen: 't Heeft gesneeuwd
vannacht f
Is er ééntje, die niet lacht
D'aarde lijkt betoverd, fijn 1
O, wat is die sneeuw toch rein
Kleine, witte vlindertjes,
Brengen vreugd' aan kindertjes.
Car la Hoog.
van zeggen, maar in plaats daar
van komt hij met pillen, poeders
en drankjes en die vallen niet in
mijn smaak.
In mijn afdeling zijn nog een
stuk ol vier andere pythons op
gesloten. Die zijn kleiner dan ik
en de bezoekers tonen dan ook
de meeste belangstelling voor mij,
omdat ik de grootste ben.
De meest dames vinden mij
„griezelig". Ze kijken mij strak
aan en dan is het: „O! Je moet
eens zien! Hij ligt zo suf te kij
ken! Hij knipt niet eens met zijn
ogen".
Daarbij doen zij zelf de ogen
telkens open en dicht. Ze zouden
willen, dat ik dit ook deed, maar
daartoe ben ik natuurlijk niet in
staat, omdat ik geen oogleden
heb.
Op een keer stond er een heer
voor mijn hok en die was maar
al zacht voor zich heen aan het
tellen: „Acht en twintig, negen
en twintig, dertig, één en der
tig
„Wat doe je toch, man?" vroeg
zijn vrouw.
„Stil nu even!" zei hij, „ik re
ken uit hoeveel damestaschjes ik
ermee zou kunnen bekleden, als
ik zijn vel had."
Kijk, zie je, zo iets te moeten
horen, dat vond ik nu „griezelig
Een enkele maal moet ik wel
eens lachen.
Zo hoorde ik een jongen vra
gen: „Vader, leggen de slangen
/V»
eieren
„Ja zeker, vent!"
„Maar deze grote slang niet,
hè vader, want dit is geen vrouw
tjesslang."
„Hoe weet je dat?"
„Als het een vrouwtje was.
zou hij wel Marietje, of Annie of
zo iets heeten, en hij heet immers
Piet Ton?"
Ik stak mijn tong uit van pret,
toen ik het hoorde en nu liep
datzelfde ventje weer:
„O, vader! Kijk eens! Zijn tong
is stuk!"
„Och neen, baasje, die is niet
stuk maar de tong is bij alle slan
gen aan het eind gespleten. Kom,
vooruit! We gaan eens naar de
leeuwen kijken!"
Heel veel mensen denken, dat
alle slangen giftig zijn. Van mij
denken sommigen het ook, maar
als zij het aan onzen oppasser
vragen, dan helpt die hen wel
uit de droom.
„Die brilslang in da|t andere
hok is wèl giftig," zegt hij dan,
„maar deze python totaal niet."
Wij, slangen, zijn niet bijzonder
spraakzaam; dat is algemeen be
kend. Recht over mij huizen eni
ge krokodillen; die peggen ook
niet veel. Toch heb ik van den
oudsten krokodil, die hier al ja
ren woont, gehoord, dat in dit
land op de zomer een koude tijd
volgt, een zogenaamde winter.
„Maar," bromde hij, „dan wordt
de zaal hier verwarmd en de
voedering wordt ook in dien kou
den tijd op dezelfde voet voort
gezet." Die oude heer, zo knor
rig als hij is, heeft mij op dat punt
gerustgesteld en onbezorgd ga ik
de toekomst tegemoet.
(Nadruk verboden).